398 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924.
volkomen eens dat een betere omheining noodzakelijk
is. Het is hier een speelplaats aan den openbaren weg,
wat altijd zeer moeilijk is.
Spreker meent daarom dat Burgemeester en Wet
houders hun voorstel omtrent de school aan den Oos
tersingel terug dienen te nemen en dat zij moeten doen
wat noodzakelijk blijkt: de afrastering zoodanig maken,
dat de straatjeugd geen gebruik meer kan maken van
de speelplaats. Men is op den berg nu reeds eenmaal
bezig, maar laat men nu niet meer een stuk van dien
tuin bij de speelplaats trekken, niet den vijver voor een
deel dempen en niet verder den boel daar verknoeien.
Door wat daar op 't oogenblik gebeurt wordt een klein
stukje natuurschoon door de omrastering, die men daar
daar gaat neerzetten, vernield. Laat men dan de heele
zaak maar omrasteren.
Spreker vindt deze 1500.a 1600.een absoluut
onnoodige uitgaaf en zal dan ook straks zijn stem niet
aan dit deel van het voorste! geven.
De heer K. de Boer zou naar aanleiding van dezen
raadsbrief een kleine opmerking willen maken, omdat
hij eigenlijk een gevoel van ongerustheid heeft gekregen
toen hij een passage in dezen raadsbrief heeft gelezen.
Hij meent goed te doen hier aan dat gevoel uiting te
geven. In de 4e alinea van den raadsbrief komt het vol
gende voor:
„Uit een op ons verzoek door den Directeur der
Gemeentewerken ingesteld onderzoek naar den toe
stand van de balklaag en de kap van de groote speel
zaal in genoemde school, die naar wij vermoedden
herstelling noodig hadden, bleek dat deze in een bui
tengewoon bouwvalligen staat verkeerden. De toe
stand was zelfs van dien aard dat met het oog op de
veiligheid dadelijk ingrijpen noodzakelijk was."
Spreker gelooft dat degene, die deze passage leest, tot
een gevoel van ongerustheid moet komen, vooral waar
spreker zelf naar hij meent een jaar of 3 geleden de
aandacht van het college van Burgemeester en Wet
houders heeft gevestigd op den toestand van die balk
laag in die school. Daarnaar is toen een onderzoek in
gesteld en het resultaat daarvan was bevredigend. Nu
stelt spreker zich toch voor dat geregeld eenmaal per
jaar door een technisch ambtenaar van de gemeente
een onderzoek wordt ingesteld naar den toestand der
gebouwen. Hij zou nu de vraag willen stellen: Is dat
hier niet gebeurd of is het niet goed gebeurd? En ten
slotte zou hij willen vragen: Hoe zijn Burgemeester en
Wethouders tot dit vermoeden gekomen? Spreker meent
dat in het algemeen de toestand zoo moet zijn, dat de
ouders hun kinderen met gerustheid naar de scholen
moeten kunnen sturen.
De heei Oosterhoff is door het antwoord van Burge
meester en Wethouders niet bevredigd. Burgemeester
en Wethouders zeggen dat de toestand werkelijk zoo
was, dat het niet langer kon duren en dat men spoedig
moest ingrijpen. Spreker neemt dat onmiddellijk aan, hij
kan dat zelf natuurlijk niet beoordeelen, maar het blijkt
ook wel uit de zinsnede uit het prae-advies, welke de
heer De Boer heeft geciteerd. Spreker wil echter deze
vraag doen: die toestand is toch niet plotseling ontstaan,
dat is toch ook al zoo geweest, toen de begrooting voor
Gemeentewerken is opgemaakt? Het zou nog denkbaar
zijn dat bij het groote aantal gebouwen, dat gecontro
leerd moet worden, er eens een aan de aandacht ont
snapt, maar dat is in dit geval toch ook niet gebeurd,
want in het prae-advies staat dat voor herstellingen aan
dak en goten van bewaarschool no. 6 70.is uitge
trokken, zoodat daaruit blijkt dat die school niet aan
de aandacht is ontsnapt.
Dan is door Burgemeester en Wethouders meegedeeld
dat dit voorstel eigenlijk was een soort van waarschu
wing aan den Raad, dat deze niet al te zeer moet schrik
ken als er later een begrootingswijziging komt. Spreker
beschouwt het echter nog wel als iets meer: het is zeer
duidelijk een credietaanvrage en spreker vindt het wel
een beetje kras dat een dergelijk bedrag is uitgegeven,
zonder dat de Raad nog eenig crediet heeft toegewezen.
Het mag nu waar zijn dat het bedrag is te bestrijden
uit de loopende begrooting van Gemeentewerken, maar
tenslotte wordt dat geld dan toch gevoteerd voor een
absoluut ander doel dan waarvoor de Raad het heeft
toegestaan.
Het antwoord van Burgemeester en Wethouders heeft
spreker dus niet bevredigd. Hij zal nu niet tegen stem
men, omdat hij begrijpt dat het college daardoor in moei
lijkheden zou kunnen komen, maar hij acht het toch
gewenscht dat dergelijke werken in 't vervolg eerst door
den Raad worden goedgekeurd, voordat zij worden uit
gevoerd.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vreest dat hier
eenigszins een misverstand is. In de laatste vergadering
van de bewaarschoolcommissie is wel degelijk toegezegd
dat er een omheining zou komen, n.l. het bestaande hek,
steunende op een muurtje, waar de kinderen van buiten
niet meer door zouden kunnen komen. Er is toen ook wel
gesproken over den grond van Jongstra, maar spreek
ster heeft niet begrepen dat die ruiling zou gebeuren
in verband met een vergrooting van de speelplaats.
Spreekster meende toen dat men met Jongstra in gesprek
was om de speelplaats een andere plaats te geven, maar
zij heeft nooit begrepen en dat is in de bewaarschool
commissie ook nooit gezegd dat de speelplaats ver
groot zou worden. Spreekster heeft de noodzakelijkheid
daarvan ook niet ingezien. Zij meende dat de veran
dering, die er met den grond van Jongstra gebeuren zou,
was om de speelplaats een andere plaats, niet aan den
openbaren weg, te geven.
De heer Fransen (wethouder) heeft den heer Muller
hooren zeggen dat, wat spreker heeft gezegd, dat er
meermalen op vergrooting van de speelplaats is aange
drongen, niet juist is. Als de heer Muller dat zoo per
tinent beweert, zal dat wel zoo zijn, maar in het college
heeft de wethouder van Onderwijs er meermalen op
aangedrongen dat de speelplaats, omdat die te klein
was, grooter moest worden gemaakt. De heer Muller
schudt van „neen", maar spreker zegt dat het wèl zoo
was; de wethouder van Onderwijs heeft daar meermalen
op aangedrongen en op grond daarvan heeft het college
daarin toegestemd. Vandaar dit plan.
De heer Muller zegt dat het hek niet voldoende is en
de heer Jansen heeft dat ook gezegd. Dat is een kwestie
van opvatting. Spreker meent dat het wèl voldoende is;
hij heeft er nog speciaal met den directeur van Gemeen
tewerken over gesproken, die ook van oordeel is dat het
wèl voldoende is en dat daardoor ook zal worden voor
komen dat de lieve jeugd daar meer doet dan welvoeg
lijk is. Het bestaande ijzeren hek is tweeledig: het be
staat uit het onderste deel met tusschenstijlen, waar
honden enz. niet door kunnen kruipen en liet bovenste
deel, dat wat wijder is en waar de jongens zich op zij
door wringen. Nu is het de bedoeling het hek bij de
verplaatsing geheel rond te maken, met metaalgaas er
tegen, boven op de stijlen verlengstukken met bochten,
met daarover 3 of 4 rijen prikkeldraad en aan den bene
denkant net hek ook flink in den grond te maken op
stevigen grondplank met paaltjes. Van doorkruipen en
overklimmen is dan geen sprake meer. De directeur van
Gemeentewerken en spreker zijn het er over eens dat
het een goede afscheiding zal worden, zoodat de Raad
wel gerust kan zijn dat het een hek zal worden zooals
't behoort.
De kwestie, die door den heer Oosterhoff is aange
roerd, is ook door den heer De Boer besproken, het on
derzoek naar de balklaag en de zoldering. Spreker wil
ook onmiddellijk toegeven dat, nu blijkt dat de toestand
zoo slecht was, het rapport van het vorig jaar niet was,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924.
399
zooals het wezen moest in één jaar kan zooiets toch
niet in die mate verslechteren, het kan niet het eene jaar
goed zijn en het andere jaar zoo, dat het geen minuut
langer vertrouwd is. Spreker wil die kwestie graag met
den directeur bespreken, opdat de opzichters het vol
gend jaar meer serieus te werk zullen gaan en rap
porten zullen inleveren, die het vertrouwen kunnen
hebben.
Mevrouw Buisman heeft ook gezegd dat zij niet heeft
gehoord dat de speelplaats vergroot moest worden. Spr.
zegt nog eens dat Burgemeester en Wethouders daartoe
niet gekomen zouden zijn, als de wethouder van Onder
wijs er niet op aangedrongen had, omdat de speelplaats
te klein was.
De heer Jansen: Aangenomen dat het hek, zooals de
wethouder dat heeft afgeschilderd, goed wordt en
spreker wil dat van den wethouder onvoorwaardelijk
aannemen dan is daarmee toch in den noodstand
voorzien. Wanneer de straatjeugd daar geen dingen
meer kan doen, die onbehoorlijk zijn, dan zijn we er,
dan is uitbreiding niet noodig. Spreker heeft van morgen
den toestand nog eens opgenomen, maar hij moet eerlijk
zeggen dat hij gelooft dat de speelplaats van de be
waarschool aan het Vliet niet grooter is dan deze. Dat
zal ontzettend weinig schelen. Spreker gelooft dan ook
wel dat deze speelplaats wel in de behoeften van de
25 a 30 kinderen, die er spelen, voorziet. Hij kan in
verbetering van het hek wel meegaan maar niet in uit
breiding van de speelplaats.
De Voorzitter merkt op dat het hier voornamelijk gaat
over voorstellen van den overleden wethouder. Het is
precies zooals de heer Fransen zegt; in het college heeft
men altijd gehoord dat er twee fouten waren aan de
speelplaats aan den Oostersingel: ten eerste, dat zij te
klein was en ten tweede dat de kinders uit de buurt,
als er niet gespeeld werd, door het hek kropen en het
zand bevuilden, waardoor de speelplaats den volgenden
dag voor de kinderen niet meer bruikbaar was. Dat zijn
de twee fouten, die men in het college altijd heeft ge
hoord. Spreker had gedacht en het blijkt ook uit het
geen de heer Fransen heeft gezegd dat het hek in
elk geval zoo zou worden, dat het euvel, dat de kinders
er op, over of door komen, niet meer zou bestaan en dat
zij daar dus geen dingen meer zullen kunnen doen, die
in een groote zandbak minder te pas komen. Spreker
heeft echter altijd gehoord dat de speelplaats te klein
was; Burgemeester en Wethouders zouden dan ook, als
het werkelijk niet zoo'n ernstig punt was geweest, niet
éénige plannen telkens van den directeur en van den
heer Tulp hebben gehad. In het dossier is het te zien
dat er meer dan één blauwdruk is; de kwestie is nu maar
dat Burgemeester en Wethouders een oplossing hebben
gezocht, die betrekkelijk niet veel zou kosten en waarbij
de vijver zou blijven behouden en voor Jongstra ook zijn
oppervlakte tuin.
Wat de bewaarschool aan de Tuinen betreft, doet
spreker mededeeling van de daaromtrent gevoerde cor
respondentie en bespreking. In zijn brief'van 30 April
1924 bespreekt de directeur de herstelling van dak en
balklaag, waarover hij te voren met den wethouder van
Onderwijs had gesproken; de heer Tulp heeft daarop
gevraagd of het ook mogelijk was om, nu men toch ging
verbouwen, de ruimte, die nog beschikbaar was, te ge
bruiken als schoolruimte. Daarop heeft de directeur bij
brief van 21 Mei geantwoord dat er dan dat en dat aan
gebeuren moest. Zoo is het eene na het andere gekomen;
oorspronkelijk was een ernstige reparatie noodig en
daarna is gezegd: laten we nu dat ook maar doen. Wie
nu het eerst opmerkzaam heeft gemaakt dat de toestand
zoo was, of de directeur Burgemeester en Wethouders
opmerkzaam heeft gemaakt of hij den heer Tulp op
merkzaam heeft gemaakt of andersom, is niet meer na
te gaan. De heer Fransen en spreker zitten er niet zoo
goed in, omdat de zaak geheel in overleg met wethouder
Tulp is gegaan en deze haar geheel persoonlijk heeft
behandeld. Er is natuurlijk in het college wel over ge
sproken, maar dan komt men er toch niet zoo in als
wanneer men zelf een zaak behandelt. Burgemeester en
Wethouders hebben echter ook wel degelijk gemeend
dat vergrooting van de speelplaats urgent was.
Op de kwestie, die de heer Oosterhoff aanhaalt, zal
spreker niet verder ingaan; hij vermoedt dat het volgend
jaar de begrooting van Gemeentewerken toch wel een
eenigszins anderen vorm zal hebben dan op 't oogenblik
en meer bij de practijk zal aansluiten. Dat zal wel noodig
zijn; bij den tegenwoordigen vorm moet men niet te
veel waarde hechten aan de cijfers, ten minste niet aan
de tusschenlijnsche cijfers, zooals hier, waar oorspron
kelijk 70.voor herstellingen was geraamd en waar
voor nu 6000.wordt gevraagd, hoewel die 6000.
niet alleen zijn besteed voor het doen van herstellingen,
maar ook voor het in orde maken van een nieuw lokaal,
omdat men daar nu toch bezig was.
De heer Muller zegt dat, als de heer Fransen en de
Burgemeester zeggen dat de wethouder van Onderwijs
zeer dikwijls in het college de zaak in dezen geest heeft
besproken, hij dat dan natuurlijk aanneemt. Maar feit
is, zooals mevrouw Buisman naar voren heeft gebracht,
dat er in de bewaarschoolcommissie het laatste jaar niet
gesproken is over vergrooting van de speelplaats; het
is inderdaad juist wat mevrouw Buisman zegt, dat alleen
de omheining daar zeer dikwijls is ter sprake geweest.
Waar nu de zaak zoo staat, dat volgens de geheele
bewaarschoolcommissie het terrein feitelijk niet behoeft
vergroot te worden, zou spreker deze vraag willen stel
len: is het niet mogelijk spreker weet niet hoever de
zaak met Jongstra reeds is gevorderd dat men zich
alleen bepaalt tot het in orde maken van de omheining?
Als het toch niet noodig is gaat men toch niet eenige
honderden guldens besteden om een weggetje te ver
leggen of een ander stuk werk te doen? Als dat niet
noodig is, laat men zich dan bepalen tot het in orde
maken van de omheining om het terrein. Als de wet
houder van Openbare Werken verklaart dat naar zijn
meening de omheining voldoende zal zijn om de school
vrije jeugd buiten de speelplaats te houden, aanvaardt
spreker dat; hij hoopt dat de wethouder gelijk heeft,
maar hij vreest met groote vreeze. Spreker zou nu graag
de opinie van den wethouder willen hooren of het niet
mogelijk is dat in den geest, zooals spreker naar voren
brengt, de zaak wordt uitgevoerd, dat men zich dus be
paalt tot de omheining om het terrein. Als dat wel mo
gelijk is, zou spreker willen voorstellen het in dien geest
uit te voeren.
De heer Dijkstra was niet van plan hierbij het woord
te voeren, maar wil nu toch een korte opmerking maken
en wel dat hij het met zijn partijgenoot Muller niet eens
is. Spreker kan bevestigen wat door den Voorzitter is
gezegd, dat de wethouder van Onderwijs herhaalde
malen in het college op de speelplaats en wat daaraan
vast zat de aandacht heeft gevestigd. De heer Fransen
heeft nu geantwoord dat het hek. dat zal worden ge
maakt, afdoende is. Het is ook sprekers indruk dat de
speelplaats niet groot genoeg is. Als men rekent dat daar
een 120 a 140 kinderen op school gaan, moet men de
zaak toch een beetje breed opvatten en een behoorlijken
toestand scheppen. Laat de ruimte voor de kinderen
eerder een beetje aan den ruimen kant zijn dan aan den
krappen kant, dat is sprekers meening.
De Voorzitter vraagt of een van de leden ook stem
ming verlangt over het voorstel sub I.
De heer Muller heeft de vraag gesteld of het niet
mogelijk is dat men zich kan bepalen tot de omheining.
Hij zou daarop graag een antwoord willen hebben. Als