404 Verslag van de handelingen van den g'
algemeenen zin richte de gemeente op, of steune zij
bestaande of op te richten volksbibliotheken en lees
zalen, musea en kunstverzamelingen, met bepalingen,
dat deze voor het publiek althans op Zondag kosteloos
opengesteld moeten zijn, terwijl de bezichtiging kan
geschieden onder voorlichting van zaakkundige per
sonen.
De gemeente organiseere of bevordere het geven
van volksfeesten, muziekuitvoeringen en voorstellin
gen van goede tooneelstukken, volkscursussen en
voordrachten."
Tenslotte heeft de Vrijheidsbond in zijn program staan:
„Aanmoediging van wetenschap en kunst, ter ver
meerdering van de volkskracht en ter verhooging van
het algemeen beschavingspeil door middel van ont
wikkeling van het individu."
Waar in die gemeenteprograms van die zeer belangrijke
politieke partijen dergelijke programpunten voorkomen,
meent spreker dat die politieke partijen in de gemeen
teraden tot taak zullen hebben die partijprograms tot
uitvoering te brengen.
Ten slotte wil spreker er op wijzen dat een aantal
grootere en kleinere gemeenten niet onbelangrijke sub-
sidie's verleenen aan uitvoeringen, die de volkskunst en
de volkscultuur kunnen verhoogen. De gemeente Amster
dam geeft een subsidie van 300.000.dat als volgt
wordt verdeeld: j 105.000 - aan het tooneel, 164.250.-
aan de muziek en 10.000.- aan noodlijdende beeldende
kunstenaars. Van die 164.000.door de gemeente
Amsterdam aan de uitvoerende vereenigingen verstrekt,
krijgt de Koninklijke Oratoriunr-vereeniging 5000.
de Christelijke Oratorium-vereeniging 4000.de
Rooinsch-Katholieke Oratorium-vereeniging 3000.
en de afdeeling Toonkunst 7500.In Nijmegen wordt
ook aan andere vereenigingen uit de kas der gemeente
subsidie gegeven; o. a. krijgt daar het muziekkorps van
de Koloniale Reserve 500.per jaar, de „Stem des
Volks" 250.en het Roomsch-Katholiek koor „Keizer
Karei" 250.Dan zijn er nog een aantal muziek
korpsen, die subsidie ontvangen, alles samen 5125.
Waar dus verschillende gemeenten op dit terrein een
goed voorbeeld geven, waar verschillende gemeenten
toonen een open oog te hebben en hier en daar ook
een ruime beurs hebben
De heer Visser: en een warm hart.
De heer K. de Boer en een warm hart spreker
hoopt dat de heer Visser daarover ook zal beschikken
om de volksopvoeding in den besten en breeden zin te
steunen, daar hoopt spreker ook dat dit gemeentebestuur
de middelen zal vinden en de pogingen daartoe zal weten
aan te wenden om de kunst ook in deze gemeente aan
het volk te brengen en daaronder te verbreiden, opdat
ook hier het volksbestaan rijker en dieper zal worden
door de kunst, die daarin wordt opgenomen. Met het
oog daarop wil spreker een voorstel indienen, dat on
geveer als volgt luidt:
„Voor het jaar 1925 een bedrag van 4000.
subsidie beschikbaar te stellen onder nader vast te
stellen voorwaarden aan vereenigingen, wier doel en
werken is kunst aan en binnen het bereik van het
volk te brengen, terwijl winstbejag en winstuitkeerin-
gen uitgesloten zijn."
De Voorzitter vindt dat de heer K. de Boer nu toch
komt met een zeer eigenaardig punt, door zoo kort na
afhandeling van de begrooting plotseling te komen met
een voorstel om 4000.subsidie te geven voor dat
doel. Afgescheiden of het goed of slecht is, is het toch
wel vreemd dat men nu na de begrooting plotseling komt
met een voorstel om 4000.subsidie te geven.
Tot de eigenlijke kwestie komende en tot het voor
stel, dat de heer De Boer ten slotte doet, zegt spreker
dat dit z. i. de quintessens is, waar de geheele zaak om
van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924.
draait. Het draait bij den heer De Boer en bij de ver
zoekers niet om de stedelijke belasting, maar het draait
er om, de kassen van de vereenigingen, die niet kunnen
bestaan, te helpen een bestaan te vinden, op grond dat
die vereenigingen aan het volk kunst brengen.
Naar sprekers meening wordt de zaak hier echter op
een verkeerden voet geschoeid. Hij twijfelt er geen oo-
genblik aan dat verschillende vereenigingen hier nood
lijdend zijn daarvoor behoeft hij niet te hooren dat
dat de opbrengst is, enz. maar is die noodlijdendheid
een gevolg van het heffen van belasting op de vermake
lijkheden of is daar ook een andere oorzaak voor? Dat
is de groote kwestie. Als men kan bewijzen dat die nood
lijdendheid van de vereenigingen een gevolg is van de
belasting, zou men kunnen zeggen dat men ze minder
noodlijdend zou kunnen maken of ze dan heelemaal
uit de misère kwamen, is een tweede kwestie door
van gemeentewege die belasting niet te innen. Als men
echter alleen zegt dat de vereenigingen noodlijdend zijn,
zal er wel niemand in deze vergadering zijn die daaraan
twijfelt; daarvoor behoeven geen cijfers te worden bij
gebracht, we weten allen dat niet alleen in Leeuwarden
maar overal dergelijke vereenigingen een vrij moeilijk
bestaan hebben. Men heeft spreker echter niet bijge
bracht dat de noodlijdendheid van die vereenigingen een
gevolg is van het heffen der belasting en spreker is zoo
vrij dat voorloopig niet te gelooven.
Spreker zou zeggen dat, als men de belasting op de
vermakelijkheden voor deze vereenigingen afschafte, dan
vermoedelijk het gevolg zou zijn dat een entréeprijs, die
nu b.v. 1.is inclusief belasting, kalm 1.zou
blijven. Dat is echter niet het doel waarvoor men moet
vrijstellen. De bedoeling is, als men geen belasting gaat
heffen, dat men de entreeprijzen lager kan stellen en
daardoor de uitvoeringen brengt onder een grootere sfeer
van de bevolking en niet gelijk laat. Als men werkelijk
zegt dat men dan de entreeprijzen ook lager zal stellen,
dan zullen echter automatisch de ontvangsten van de
vereeniging niet gelijk blijven. De bedoeling blijkt ook
uit het request, in dezen zin, dat de tekorten worden
vermeerderd door de belastingheffing en dat deze weer
verhindert een voldoenden toegangsprijs te heffen. Als
dus de belasting niet meer wordt geheven, zal men niet
meer verhinderd zijn een voldoenden toegangsprijs te
heffen. Moet die dan nog hooger worden dan hij nu is,
d. w. z. even hoog als hij nu is met belasting? Dat is
de bedoeling niet, als men de belasting afschaft en dat
is ook niet de bedoeling bij voordrachten die een gods
dienstig, wetenschappelijk, sociaal of politiek karakter
dragen en die vrij zijn. Men moet niet uit het oog ver
liezen, de vereeniging betaalt geen belasting al is
dat langzamerhand wel zoo gekomen maar het pu
bliek. Men stelt zich echter op het standpunt dat de
vereeniging de belasting betaalt. Voor de tentoonstelling,
die hier een paar dagen zal worden gehouden, werd spr.
gevraagd of deze ook onder de vrijstelling zou vallen.
Spreker heeft toen gezegd dat de kwestie, of zij er onder
zou vallen, twijfelachtig was. Wat doen nu echter de
heeren? Zij zeggen: als de belasting niet wordt geheven,
houden we de entréeprijs toch op 50 cent. Dat is de
bedoeling niet van het niet heffen van de belasting, die
bedoeling zou hier zijn dat die entréeprijs dan werd
gesteld op 42 of 40 cent.
Dat is ook de ondergrond van de redeneering van den
heer De Boer, die met zijn voorstel meer tot de zuivere
kwestie is gekomen, door eenvoudig te zeggen: laat men
subsidie aan de vereenigingen geven. Daar gaat de
kwestie om. Het niet heffen van de belasting behoort
ten voordeele te komen van het publiek, daarmee helpt
men niet de kassen van de vereenigingen, maar daarmee
helpt met het publiek, zoodat de kassen van de veree
nigingen gelijk blijven.
De heer K. de Boer heeft verder gezegd dat hier geen
eerlijk en nobel politiek spel is gespeeld, dat men nu
de belasting gaat verhalen. Spreker moet zeggen dat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924.
405
hij het jammer vindt voor den heer De Boer en voor
de andere raadsleden spreker staat er gelukkig buiten
dat de heer De Boer er destijds is ingevlogen, door
dat hij niet beter zijn verstand heeft gebruikt; een ieder
kon toch begrijpen dat dergelijke uitvoeringen nooit
onder artikel 4c konden vallen. De heer De Boer is toen
dus eenvoudig met een kluitje in 't riet gestuurd. Spreker
heeft toen nog gezegd dat hij het er niet mee eens was,
de heer De Boer was dus gewaarschuwd, maar hij heeft
toch geaccepteerd een toezegging die niet goed was,
iets wat niet kon. Wil de Raad zeggen dat bedoelde uit
voeringen niet onder de belasting zullen vallen, dan moet
dit in de verordening worden omschreven; spreker geeft
toe dat dit moeilijk zal zijn, maar dan weet men waar
men aan toe is. Onder artikel 4c zooals het toen was,
nu is het artikel Ah kunnen ze echter niet vallen; dat
zou geen toepassing van de verordening zijn, dan kan
men wel alles vrij laten.
Spreker blijft bij zijn opinie: men zal de entréeprijzen
precies gelijk laten, wanneer de belasting op de publieke
vermakelijkheden voor dergelijke uitvoeringen niet meer
wordt geïnd; dan komt dat niet ten bate van het publiek
maar eenvoudig ten bate van de kassen der vereenigin
gen. Dat is iets anders dan de bedoeling is van vrij
stelling van belasting; laat men dan maar dadelijk gaan
praten over die 4000.— subsidie, dan komt men op
veel zuiverder terrein.
De heer IJ. de Vries zegt dat de kwestie natuurlijk
ingewikkeld is, dat is niet te ontkennen. Het draait bij
spreker niet in de eerste plaats en niet alleen om de
kunst, maar in de eerste plaats om de plaatselijke zang
verenigingen, die gewoon zijn hier jaarlijks een ora
torium op te voeren, waarbij zooveel mogelijk het ste
delijk orkest meespeelt. Dat heeft de laatste jaren de
waarde van die uitvoeringen belangrijk verhoogd. Onze
oratoria zijn er verder op uit om hier eerste klas solisten
te laten komen en, al wil spreker niet ontkennen dat
deze laatste zoo'n avond soms een vrij hoog salaris
krijgen, dat doen toch onze plaatselijke zangverenigin
gen en zij brengen daardoor een zoo hoog mogelijke
kunst aan onze plaatsgenooten en aan een enkelen bui
tenman. Nu heeft men het al meer dan eens gehad dat
verschillende vereenigingen er zoo'n avond een 200.
tot 400.— moesten bijleggen. Wanneer zij nu hetzelfde
bedrag aan zuivere entree konden heffen, wat nu wordt
geheven, zou dat voor hen beteekenen een winst van
20 Als zoo'n avond b.v. 1200.opbrengt, zou
dat beteekenen dat de vereeniging dan over 240.
meer had te beschikken, want die 240.vloeit nu
in de gemeentekas.
Spreker is het volkomen met den heer De Boer eens,
maar hij is er ook van overtuigd dat een zangvereniging
als Euphonia zoolang mogelijk een subsidie van de ge
meente niet zal aanvaarden, omdat wij, aldus spreker,
meenen dat zooveel mogelijk alles uit het particuliere
leven moet komen. Maar dan moet de gemeente derge
lijke verenigingen ook niet een stuikelblok in den weg
leggen, waar men weet dat het hier betreft uitvoeringen,
die louter worden gegeven tot het smaken van kunst
genot en waar de begunstigers kunnen heengaan en de
ouders kunnen zien wat hun eigen kinderen presteeren
na oefening, die zij zich alle weken hebben getroost.
Spreker voor zich zou er dan ook voor zijn al wil hij
niet ontkennen dat er groote moeilijkheden kunnen zijn
dat in de verordening worden vrijgesteld bepaalde
oratoriumuitvoeringen van plaatselijke zangverenigin
gen, welke desnoods met name kunnen worden genoemd.
De heer Beekhuis merkt op dat de heer IJ. de Vries
al even heeft recht gezet wat in de rede van den Voor
zitter niet geheel juist was. De Voorzitter heeft n.l. ge-
zegt: het publiek betaalt de belasting en niet de veree
niging. Dat is niet altijd juist, de heer De Vries heeft dat
al aangetoond en spreker zou er nog iets naders van
willen zeggen.
Alles heeft zijn grenzen; zoo ook kan men niet van
het publiek elk willekeurig bedrag aan entrée en belas
ting afvragen. Stel nu dat 1.20 die grens is, dan kan
men die niet hooger stellen, anders zal men zien dat
er geen publiek komt. Van die 1.20 gaat nu echter
20 cent af als ontvangst voor de gemeente. Als men nu,
veronderstel dat de belasting wordt afgeschaft, die
1.20 blijft heffen, dan krijgt de vereeniging in plaats
van 1.1.20. Dat is heel duidelijk. Wanneer dus
nu de bezoeker 20 cent hooger entrée betaalt door de
belasting, zal hij in het vervolg, bij afschaffing dier be
lasting, een even hooge entrée blijven betalen, maar dan
zal de geheele entrée in de kas der vereeniging vloeien,
terwijl deze daarvan nu een deel moet afdragen. Het is
dus niet de bezoeker maar wel degelijk de vereeniging,
die de belasting betaalt en het is wenschelijk voor de
kassen dier vereenigingen dat die belasting verdwijnt.
Het is, dunkt spreker, zeer logisch wat de heer IJ. de
Vries zegt.
Het komt spreker voor dat de kwestie hierom draait,
dat men in het vervolg zal erkennen en hem dunkt
dat de Raad dit met den heer De Boer moet erkennen
en dat de Raad dit ook zal willen erkennen dat wel
degelijk het bevorderen van de kunst een dergelijk be
lang is, dat de gemeente zich daarvoor wel een opof
fering mag getroosten. Daarom acht spreker het 't beste
dat de oplossing, wordt gevonden op een wijze als door
den heer IJ. de Vries aan de hand gedaan, door een
voudig bij de bepaling, waarin men spreekt over gods
dienstige en wetenschappelijke uitvoeringen, enz. tevens
te voegen: uitvoeringen van muziekvereenigingen, die
zich uitsluitend kunst ten doel stellen. Het is mogelijk
dat het bij de uitwerking wenschelijk zal blijken dat men
enkele vereenigingen noemt. Het komt spreker voor dat
men daar eens nader ever zou moeten denken en spre
ken. Maar de voornaamste kwestie is deze, dat de Raad
erkent, dat de kunstbeoefening is een gemeentebelang
en dat hij aan deze erkenning uiting zal geven door de
belasting, die tot dusverre op kunstuitvoeringen werd
geheven, voortaan achterwege te doen blijven.
De heer Westra kan, waar hier zoo gesproken is over
kunst, zich voorstellen, dat de heeren zich eenigszins
in hoogere regionen bewegen en niet meer met beide
voeten op den grond staan, waardoor het echter noodig
is enkele uitdrukkingen tot hun ware proporties terug
te brengen.
De heer IJ. de Vries heeft deze uitdrukking gebruikt,
dat de leden der zangvereenigingen zich elke week op
offeren voor die zangvereenigingen. In werkelijkheid is
het echter voor die leden een liefhebberij en een pleizier,
dat zij daar naar toe gaan. Dat is de werkelijkheid.
De heer De Boer wees op de vereeniging „Kunst aan
Allen", die vooral kunst zou brengen met haar tooneel-
uitvoeringen. Spreker gelooft echter dat de leden van
de vereeniging ook wel eenigszins lid zijn uit liefhebberij
en daarom belang stellen in de uitvoeringen; men moet
het niet al te veel beschouwen alsof het allemaal heilige
ernst is met de kunst, maar spreker gelooft dat ver
schillende personen, die de uitvoeringen bezoeken, dit
meer beschouwen als om eens een avond uit te gaan.
Spreker gelooft verder dat deze zaak een gunstig be
lastingobject is; dat is ook de meening geweest, toen
het besluit is genomen tot het instellen van een belasting
op de publieke vermakelijkheden.
Nu doet men het net voorkomen de Burgemeester
heeft daar zeer terecht op gewezen alsof aan de ver
eenigingen een struikelblok in den weg wordt gelegd.
Dat is niet juist. Wenscht men een belasting op de pu
blieke vermakelijkheden, dan is het zeer bezwaarlijk een
scheiding te treffen, door te zeggen dat de eene er onder
zal vallen en de andere niet. Spreker vindt het zeer juist
dat de belasting van alle voorstellingen wordt geheven.