Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924.
Iets anders is wat de heer De Boer ten slotte heeft
gedaan. Hij heeft eerst de belasting bestreden en spreker
heeft toen al even genoteerd: de belasting wel blijven
heffen, maar liever subsidie geven. De heer De Boer
is nu zelfs ten slotte gekomen met een voorstel om sub
sidie te geven. Spreker zou daarvoor kunnen voelen, er
is althans over te praten. De zaak is dan echter niet
juist aangesneden. Als men belasting moet heffen ook
van die vereenigingen, die met hun voorstellingen, welke
werkelijk van belang en van groot belang zijn voor de
inwoners, niet uit kunnen, dan is over subsidie te praten,
maar dan gelooft spreker met den Voorzitter dat het
oogenblik daarvoor thans zeer ongunstig is gekozen, dat
dit dan bij de begrooting had moeten gebeuren. Naar
spr. meening moet de belasting blijven bestaan, doch
dienen de vereenigingen in de ooren te knoopen dat,
als zij voor een subsidie in aanmerking wenschen te ko
men, zij tijdig voor de volgende begrooting een subsidie
aanvraag hebben in te dienen.
De heer Visser staat eenigszins sceptisch tegenover
dit vraagstuk. Hij zou niet graag het odium op zich
laden dat hij voor de kunst en voor de volksopvoeding
niets gevoelt, maar hij meent dat de technische kant van
de kwestie toch ook ter dege de aandacht vraagt. Wat
is kunst? Spreker gelooft dat het gemakkelijker te be-
oordeelen is wat niet kunst is dan wat wèl kunst is.
Daarin is de moeilijkheid gelegen, zoo is de kwestie.
Spreker wil daarmee dit zeggen dat men wel een beroep
kan doen om de kunst vrij te stellen van belasting, maar
dat voor hem niet zeker is wat kunst is. Dat is de moei
lijkheid, die ook is gememoreerd in dezen raadsbrief.
Spreker komt ook op de financieele kwestie. Hij meent
dat er meer logica zit in de redeneering van den Voor
zitter, wat de financiën betreft, dan in die van de andere
heeren. Als men hen hoort dan is het: wij ontvangen
nu een zeker bedrag, maar moeten daarvan een deel
afzonderen voor belasting voor de gemeente; als wij nu
worden vrijgesteld van de belasting, zullen wij het be
drag, dat wij ontvangen, geheel kunnen behouden voor
de organisatie en dan zal het verlies geringer zijn. Het
gevolg zal dan dus zijn dat het publiek dezelfde entree
moet betalen als nu en dat niet zij, die de belasting be
talen, het voordeel hebben, maar dat het voordeel zal
zijn voor de organisaties, wat toch niet het doel moet
zijn. Het doel moet zijn de tarieven te verlagen, om het
publiek meer in de gelegenheid te stellen de uitvoeringen
bij te wonen. Spreker gelooft echter niet dat dit de be
doeling van adressanten is; zij zeggen toch dat zij er
financieel moeilijk voor staan. Daar heeft het publiek
echter niets mee te maken; als de vereenigingen er
financieel beter voor zullen staan, heeft het publiek daar
toch ook geen voordeel van.
De heer De Boer vraagt om subsidie. Spreker zou
daar in principe iets voor kunnen gevoelen, maar dan
zou men ten opzichte van het subsidie bij het vraagstuk
wat kunstvereenigingen zijn weer heel voorzichtig moe
ten zijn. Spreker wil den heer De Boer dan ook wel de
verklaring geven dat hij niet voor diens voorstel, om
subsidie te verleenen, zal stemmen. Daar zit ook een
gevaarlijken kant aan. Als men subsidie zal geven aan
een verceniging, moet eerst worden uitgemaakt wat
kunst is en welke vereenigingen aanspraak kunnen doen
gelden dat zij kunst aan het volk brengen. Dat zal een
kwestie van appreciatie zijn. En als dat is uitgemaakt,
zou spreker aan het verleenen van subsidie ook nog
voorwaarden willen verbinden want het verleenen van
subsidie zonder voorwaarden is technisch ondoenlijk
ml. dat de gemeente haar rechten kan doen gelden bij
het heffen van de entréeprijzen. Anders zou het kunnen
gebeuren dat het subsidie wel terecht komt bij de orga
nisaties, maar dat het doel, dat met het verleenen van
het subsidie wordt beoogd, niet wordt bereikt. Het is
een technisch moeilijke kwestie. Spreker kan veel voor
de kunst voelen; hij gevoelt er ook voor om de vereeni
gingen, die noodlijdend zijn, te helpen. Het gevolg zou
hier echter zijn dat er veel technische moeilijkheden
kwamen en op grond van dat bezwaar kan spreker niet
in het voorstel van den heer De Boer meegaan.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou haast zeggen
dat de heeren haar het gras voor de voeten hebben
weggemaaid. De heer De Boer heeft de gemeentepro
grampunten, ook van spreeksters partij, aangehaald.
Spreekster voelt er evengoed voor kunst te brengen aan
cie gemeenschap, maar zij is het met den Burgemeester
volkomen eens dat de heer De Boer niet heeft kunnen
aantoonen dat bij heffing van belasting minder kunst
aan het volk wordt gebracht. De heer De Boer heeft als
voorbeeld aangehaald twee voorstellingen over twee
verschillende jaren. Dat is voor spreekster volstrekt niet
hetzelfde. In het eene geval waren er 90 menschen min
der en was er verschil in de bezetting der rangen, maar
de heer De Boer wil daarmee toch niet beweren dat dit
definitief een gevolg is van het heffen van belasting?
Spreekster heeft daaromtrent van andere vereenigingen,
die wel belasting betalen, nooit eenig bezwaar gehoord.
Nu is „Kunst aan Allen" ook aangeslagen, doch spreek
ster kan het onbillijke daarvan niet inzien, omdat van
alle andere vereenigingen enz. de belasting ook wordt
geheven. „Kunst aan Allen" geeft we! kunstvoorstel
lingen, zeker, maar ook wel eens niet, evenals andere
vereenigingen. Spreekster gaat dan ook met het prae-
advies mee, al voelt zij er ook voor vereenigingen, die
kunstvoorstellingen geven, zoo mogelijk te steunen.
De heer K. de Boer wil in de eerste plaats even op
komen tegen wat de Voorzitter heeft gezegd ten op
zichte van behandeling bij de gemeentebegrooting. Spr.
wil er even aan herinneren dat hij in de sectie-verga
dering den Voorzitter de vraag heeft gesteld of bij de
behandeling van de begrooting ook het adres van de
adresseerende vereenigingen aan de orde kon komen.
De Voorzitter heeft daarop toen geantwoord dat Burge
meester en Wethouders hun prae-advies nog niet klaar
hadden, zoodat men deze zaak later liever in behande
ling moest nemen. Spreker meent dat daaruit geredelijk
afgeleid mag worden, dat het niet verstandig was deze
zaak bij de begrooting te behandelen. Hij is van ge
voelen dat de opmerking van den Voorzitter geen opgeld
mag doen en dat het oogenblik, waarop zijn voorstel
aan de orde komt, dus niet ongunstig mag worden ge
noemd.
Spreker zou verder in zeker opzicht kunnen volstaan
met te verwijzen naar wat de heeren IJ. de Vries en
Beekhuis hebben gezegd. De Voorzitter heeft gezegd
dat, als de belasting van het entreebiljet afgaat, de en-
tréeprijs niet verandert. Wanneer de Voorzitter nu de
entréeprijs noemt dat, wat buiten de belasting valt, zal
hij zeer waarschijnlijk gelijk hebben, maar voor het pu
bliek is niet de entréeprijs wat de vereeniging ontvangt,
maar wat het aan de kassa moet betalen
De heer Visser: Ja, en dat zal gelijk blijven.
De heer K. de Boer: De heer Visser zegt: dat
zal gelijk blijven. Neen, dat zal niet gelijk blijven
De heer Visser: Bewijs dat.
De heer K. de Boer: Dat is heel gemakkelijk; als de
heer Visser nog meer interrupties heeft, wil ik daar ook
wel op ingaan.
Men weet dat op het oogenblik voor een bepaalde
rang bij „Kunst aan Allen" mét belasting moet betaald
worden 1.20. Vroeger is dat altijd 1.geweest en
dat zal 1.blijven; daar komt geen verandering in.
Voor een andere rang moet op het oogenblik 2.40
worden betaald, terwijl het anders 2.was. Deze
bedragen, die op de entréeprijzen zijn gelegd, hebben
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 December 1924. 407
tengevolge dat menschen, die anders de hoogste rang
nemen, nu een rang lager gaan zitten. Daardoor krijgt
de vereeniging minder inkomsten. En verder is het ge
volg dat menschen, die anders de laagste rang nemen,
nu gaan zeggen: het kan er niet meer af, we blijven er
vandaan. Dit heeft eveneens het gevolg dat de vereeni
ging minder inkomsten krijgt. Dat is juist het fatale van
de belasting op de entrées.
Nu heeft mevrouw Buisman over haar program ge
sproken en hoe zij staat ten opzichte van de kunst. Spr.
begint er langzamerhand aan te wanhopen aan mevrouw
Buisman de beteekenis van haar eigen program duidelijk
te maken. Daar is hier al meer over gedebatteerd, maar
het komt altijd op 't zelfde neer: het program van den
Vrijzinnig-Democratischen Bond wordt door spreker en
de zijnen altijd anders opgevat dan door mevrouw Buis
man. Of dat program echter wel letterlijk door mevrouw
Buisman wordt opgevat, moet zij maar met haar kiezers
uitmaken, maar spreker meent dat er rechtstreeks uit
op te maken is, dat de gemeente op dit terrein een taak
te verrichten heeft en dat op dit terrein nog iets anders
moet worden gedaan dan belasting te heffen van veree
nigingen, die kunst geven.
De heer IJ. de Vries heeft gezegd dat hij voor het idee
van subsidie geven over het algemeen niet veel voelt.
Het is voor spreker precies gelijk of de vereenigingen
worden vrijgesteld van belasting, in verband waarmee
dan een wijziging der verordening moet plaats hebben
of dat die organisaties worden belast, maar die belas
ting weer in den vorm van subsidie terug krijgen, waar
bij géén wijziging van de verordening behoeft plaats te
hebben. Het komt er maar op neer dat de organisaties,
die kunstuitvoeringen geven, over de onkosten moeten
beschikken om die uitvoeringen mogelijk te maken. In
het wezen van de zaak maakt het geen verschil op
welke wijze dat gebeurt; practisch blijft het gelijk, alleen
de vorm verschilt. Meer zal spreker er op 't oogenblik
niet aan toevoegen.
De Voorzitter vindt het toch eigenaardig, zooals hier
met de cijfers wordt gegoocheld. De heer Beekhuis zegt:
't is nu 1.20 met de belasting en als de gemeente niet
heft, blijft het 1.20. Dat is het idee, dat spreker ook
in dit adres ziet, dat het ten goede moet komen aan de
vereenigingen. Het publiek merkt er dan echter niets van,
het moet precies dezelfde entrée blijven betalen en de
vereeniging steekt het in den zak. De heer De Boer
geeft alleen een voorbeeld van „Kunst aan Allen" en
het is volkomen waar, die vereeniging heft met de be
lasting mee, waar de entrée vroeger 1was, nu
1.20.
Men moet echter ook de oratorium-vereenigingen, die
reeds veel langer zijn belast, als voorbeeld nemen. Daar
bij wordt reeds eenige jaren belasting geheven en als
daar de entrée met belasting nu 1.20 is, dan blijft die
prijs 1.20. De bedoeling van het niet belasting heffen
is echter niet dat het publiek h'etzelfde blijft betalen
de bedoeling is dat een grootere kring van menschen
van de uitvoeringen kan profiteeren en niet om de kassen
der vereenigingen te spekken. Dat is niet de bedoeling,
maar wèl het gevolg. De bedoeling van het niet heffen
van belasting op de entréeprijzen is, dat deze mét de
belasting te hoog worden dan dat een zekere groep van
de bevolking van de uitvoeringen kan profiteeren, dus
dat, als men die groote groep wil laten profiteeren, de
entréeprijs naar beneden moet en dat men daarom gaat
zeggen: goed, wij zullen de vereenigingen daartoe in
staat stellen en geen belasting heffen. Dat is het juiste
systeem.
Wanneer men nu echter toch van alle kanten zegt dat
de entréeprijs gelijk blijft spreker meent daarmee ook
den prijs, dien het publiek daarmee bedoelt; het publiek
neemt toch ook niet den netto-prijs dan zou spreker
zeggen: waarom zou men dan geen belasting heffen?
De heer De Boer zegt ook: of men het geeft op die
manier of men geeft subsidie, dat is mij hetzelfde. De
bedoeling is dus dat het aan de vereenigingen ten goede
komt, maar dat is niet de bedoeling van het niet heffen
van belasting.
Wil men subsidie geven, dan is dat een tweede kwes
tie. De kwestie van behandeling bij de begrooting laat
spreker verder maar daar; als men vraagt of het college
bij de begrooting met het prae-advies komt is het weer
een tweede kwestie of dit voorstel van den heer De Boer
wel aansluit aan het al of niet heffen van belasting. Zoo
kan men altijd de dingen wel aan elkaar vastkoppelen;
spreker zal daarover niet verder spreken. Het gaat hier
nu tegen de belasting. De heeren IJ. de Vries en Beekhuis
zeggen dat de entrée's gelijk zullen blijven. De veree
nigingen betalen echter die belasting niet, hoewel dat
wel zoo langzamerhand zoo is gekomen. Dat is echter
niet het wezen van de belasting op de publieke verma
kelijkheden.
De heer IJ. de Vries wil als voorbeeld nog noemen een
oratorium-vereeniging, die op haar onkostenrekening
vindt: 400.voor het orkest, ook 400.voor de
solisten en 100.voor huur van de Harmonie. Dat
is samen 900.maar om dat bedrag te kunnen be
talen moet de vereeniging van het publiek ontvangen
1100.Dat is juist de kwestie, dat is het wat die
vereenigingen nekt. Zij moeten alles in eigen kas mogen
houden, omdat het hen er niet om te doen is, winst te
maken. Zij moeten nu van het publiek 20 meer ont
vangen dan de onkosten, die beslist noodig zijn en daar
om zou spreker voor deze vereenigingen de belasting
beslist willen afschaffen.
De heer Oosterhoff heeft met groote belangstelling
deze discussies gevolgd. Hij kan wel zeggen dat hij bij
zonder veel gevoelt voor de redeneering van de heeren
De Boer en Beekhuis, maar is toch eigenlijk van meening
dat de diepste consequenties van wat zij wenschen, van
middag betrekkelijk nog niet is besproken. Die conse
quentie is wèl aan de orde geweest, toen deze belasting
hier den eersten keer ter sprake is gebracht. Als waar
is, wat de heeren hier hebben aangevoerd moet men
daaruit eigenlijk de gevolgtrekking maken, dat deze be
lasting hinderlijk en belemmerend werkt op de meeste
ware kunstuitingen. Dat is ook besproken, toen deze
belasting op het punt stond aanvaard te worden, doch
toen is met allerlei mededeelingen omtrent schouwburg
bezoek enz. aangetoond dat dit niet het gevolg zou zijn.
Uit deze besprekingen blijkt nu echter dat dit wèl het
geval is, dat deze belasting belemmerend werkt op de
kunstuiting en dat zij dus schadelijk werkt.
Spreker is het er volkomen mee eens dat de gemeente
hier een plicht heeft te vervullen, maar hij zou zeggen
dat, als men de aangeduide richting uit wil, men dan
eigenlijk verder moet gaan, dat men dus alles, wat wer
kelijk kunstuiting is, vrij moet laten. Dat lijkt hem echter
ontzettend moeilijk, omdat men dan moet uitmaken wat
kunst is en wat niet. Nu is het waar dat in de veror
dening inderdaad enkele dingen zijn uitgezonderd, maar
spreker meent dat het veel gemakkelijker is uit te maken
of iets van godsdienstigen, socialen, politieken of weten-
schappelijken aard is en of het onder een van die cate
gorieën kan vallen, dan wel of iets kunst is of niet,
omdat over die kwestie buitengewoon verschillend
wordt gedacht.
Spreker zou zich kunnen vereenigen met het denk
beeld om alles wat kunst is vrij te stellen, maar hij ziet
niet in waarom men de vaak veel hoogere kunstuiting
van gezelschappen van buiten wèl zou belasten en de
kunst, die de vereenigingen van hier brengen, niet. Spr.
laat er buiten de gezelschappen, die hier komen uit
winstbejag, maar er worden hier ook andere uitvoe
ringen gegeven door gezelschappen van buiten. De
groote koren, die hier komen uit het buitenland, komen
hier toch niet allereerst om winst te maken, maar hoofd-