2 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Januari 1925.
uit de vroegere correspondentie blijkt dat Gedeputeerde
Staten niet staan op een aftrek van 8'/2 het
maximum maar dat door hen zeer zeker genoegen
zal worden genomen met een aftrek van 5'/2 Spr.
heeft dat alleen gezegd om er den Raad opmerkzaam
op te maken, maar doet verder geen voorstel.
De heer Visser: Het is dus alleen een kennisgeving?
De Voorzitter: Ja.
De heer IJ. de Vries heeft bij de begrooting ook niet
gesproken over pensioenaftrek omdat daarover het
vorig jaar hier een groot principieel debat is geweest
en de meerderheid van den Raad toen heeft besloten
voor 1924 geen pensioensbijdragen in te houden van
het gemeentepersoneel. Waar de Raad intusschen niet
was gewijzigd in samenstelling wel is er een enkel
lid vertrokken en een ander voor hem in de plaats ge
komen, maar in groote lijnen is toch niet de samen
stelling veranderd en het college van Burgemeester
en Wethouders ook niet de vrijmoedigheid heeft gehad
een aftrek van 8y2 of een lager percentage voor
pensioensbijdrage door het gemeentepersoneel voor te
stellen, is dus bij deze begrooting daarover geen prin
cipieel debat geweest en is er niet over gesproken. Nu
men hier echter weer voor deze kwestie staat en deze
dieper onder de oogen kan worden gezien, meent spr.
dat de Raad niet verantwoord is met zoo door te gaan.
Hij vindt daartoe een reden in den toestand in het par
ticuliere leven en de verhoudingen, die daardoor zijn
ontstaan; in verband met de verhouding van particu
lieren en rijksambtenaren tegenover de gemeenteambte
naren meent spreker dat het niet recht en billijk is dezen
laatsten hun volkomen premievrij pensioen te laten be
houden.
Spreker begrijpt dat, wanneer hij stemming vraagt
over een voorstel tot pensioenstorting, dit waar het
hier regel is dat men een eens ingenomen standpunt
handhaaft naar alle waarschijnlijkheid zal worden
verworpen. Waar de zaak hier echter zoo belangrijk is,
dat daarvan de goedkeuring van de begrooting afhangt
en het dus niet een z.g. Platonische liefdebetuiging
wordt maar een kwestie van hebben of niet hebben,
meent spreker toch dat een stemming door den Raad
hierover in dit geval wel wenschelijk is.
Waar Burgemeester en Wethouders met den finan-
cieelen toestand van Leeuwarden beter op de hoogte
zijn dan spreker en waar zij meenen dat het niet geheel
noodzakelijk is thans al 8l/2 voor dit jaar te heffen,
zou spreker er in kunnen meegaan met ingang van
1 Januari 1925 niet 8y2 maar 5l/2 pensioensbij
drage te heffen. Spreker zou daaromtrent graag een
uitspraak van den Raad willen hebben; hij gelooft ook
dat de toestand van Leeuwarden van dien aard is dat,
als men nu geen ingrijpende maatregelen neemt, dan
het volgend of het daaropvolgend jaar een vrij belang
rijke belastingverhooging noodzakelijk zal zijn om de
gemeentefinanciën sluitend te doen maken.
De heer H. de Boer gelooft dat de heer IJ. de Vries
een kwestie aan de orde stelt, die niet aan de orde is.
Het gaat op 't oogenblik alleen over de vraag of de
Raad in beroep zal gaan, neen of ja en spreker dunkt
dat daarop het eensluidend antwoord van den Raad zal
wezen: natuurlijk gaan wij in beroep.
Het is het college van Burgemeester en Wethouders
geweest dat, mede op grond van den financieelen toe
stand der gemeente heeft gemeend niet te moeten komen
met een voorstel tot pensioenaftrek; daar is niet eens
de heer De Vries heeft terecht die opmerking ge
maakt over gesproken, maar er is besloten conform
het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Men zou
dus op het oogenblik dezen toestand krijgen dat het 't
college van Gedeputeerde Staten is, dat zich zou plaat
sen midden in dezen Raad en den Raad zou willen voor
schrijven hoe deze zou moeten handelen.
Wanneer eventueel dit beroep zou worden verloren,
dan zal die zaak hier zeer zeker aan de orde moeten
worden gesteld, maar dan acht spreker het nog niet
hier de plaats om daarover in eerste instantie te spreken;
dan meent hij dat het gewoonte is dat zooiets eerst in
alle geval naar het Georganiseerd Overleg wordt ver
wezen, om daar een besluit te doen nemen.
Op grond van al deze overwegingen hoopt spreker
dat de Raad er niet aan zal denken om op dit oogenblik
zonder meer gehoor te geven aan wat Gedeputeerde
Staten op 't oogenblik wenschen. Datgene was ook wel
bekend toen het besluit zelf hier is genomen. Bovendien
hebben we nog deze omstandigheid, als dit maar het
eene punt was, waarop Gedeputeerde Staten niet hun
goedkeuring willen geven, dan zou spreker er ook nog
op tegen wezen om aan den wensch van Gedeputeerde
Staten gevolg te geven, maar het is den heer De Vries
ook wel bekend dat er minstens nog 2 andere punten
bij zijn.
Spreker meende goed te doen deze opmerkingen te
maken, om hierover nu geen discussies te krijgen. Hij
meent dat die op 't oogenblik niet moeten plaats vinden;
de Raad is dat aan zichzelf verplicht en bovendien mo
gen die discussies uit eerbied voor het Georganiseerd
Overleg thans niet plaats vinden.
De Voorzitter wil even opmerken dat de heer H. de
Boer de zaak niet heelemaaf goed voorstelt. Hij zegt
dat het hier alleen de vraag is of de Raad in beroep zal
gaan, maar daar gaat het niet om. Het gaat wel degelijk
ook over de kwestie van den pensioenaftrek als zoodanig
en spreker heeft ook namens Burgemeester en Wet
houders de gelegenheid gegeven daarover iets te zeggen.
Den vorigen keer is dit door spreker vergeten, omdat
het zoo vlug ging en hij dit punt, waar hij de Nota van
Gedeputeerde Staten vlak voor de vergadering had
ontvangen, over het hoofd had gezien. Burgemeester
en Wethouders hebben nu aan Gedeputeerde Staten
geschreven: ten opzichte van de beide punten omtrent
het gymnasium en het Nijverheidsonderwijs blijft de
Raad bij zijn opinie; het spijt ons zeer dat wij niet zoo
gauw hebben kunnen lezen dat Gedeputeerde Staten
ook opkomen tegen het niet toepassen van pensioen
aftrek, maar wij vermoeden dat de Raad ook in dat op
zicht op zijn standpunt zal blijven staan; daarom ant
woorden wij in dezen geest, maar wij zullen den vol
genden keer in den Raad de gelegenheid geven aan hen,
die dat willen, om zich nog over den pensioenaftrek uit
te spreken.
Zoo staat dus op 't oogenblik de kwestie. Al zou
echter de Raad in dit opzicht aan den wensch van Ge
deputeerde Staten tegemoet komen, dan zou, waar er
bovendien nog twee andere punten zijn, de begrooting
toch niet worden goedgekeurd.
Burgemeester en Wethouders doen nu tevens het
voorstel om van de beslissing van Gedeputeerde Staten
in beroep te gaan bij de Kroon. Spreker heeft de kwestie
echter in 't midden gebracht omdat hij eenigszins be
vreesd is dat ten opzichte van den pensioenaftrek ver
moedelijk in Den Haag gelijk zal worden gedacht als
door Gedeputeerde Staten. Die kwestie is dus thans wel
degelijk in debat.
De heer IJ. de Vries heeft na de toelichting van den
Voorzitter eigenlijk niets meer te zeggen. Bovendien
verschilt hij met den heer De Boer van meening dat dit
punt eerst in het Georganiseerd Overleg gebracht moet
worden. De toestand is op 't oogenblik van dien aard,
dat spreker meent dat niet het Georganiseerd Overleg
een uitspraak over deze kwestie moet doen, maar dat
de beslissing volkomen aan den Raad behoort.
De heer H. de Boer wil alleen nog maar even op
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 januari 1925. 3
merken dat hij nu de vraag van den Voorzitter beter
begrijpt dan hij die in eerste instantie heeft begrepen.
Die vraag is of de Raad zijn goedkeuring wil hechten
aan wat het college van Burgemeester en Wethouders
heeft geschreven aan het college van Gedeputeerde
Staten.
De heer Visser: Wel nee
De heer H. de Boer heeft het toch zoo in laatste
instantie begrepen en bevestigt hetgeen hij in eerste
instantie heeft gezegd: hij hecht zijn goedkeuring aan
datgene wat het college van Burgemeester en Wethou
ders in dezen heeft gedaan.
De Voorzitter wil het .dan nog duidelijker zeggen.
De Nota van Gedeputeerde Staten is zoo iaat voor de
vorige vergadering ingekomen, dat het niet mogelijk
was haar voor die vergadering nog zorgvuldig te be
kijken. Zij is toen echter toch in den Raad gebracht
om er niet nog eens 3 weken overheen te laten gaan,
om daarmee te voorkomen dat de begrooting ook 3
weken later in kalk en cement zou zitten. Toen zijn dus
hier naar voren gebracht de twee punten, die spreker
straks heeft genoemd, het derde punt is echter over 't
hoofd gezien. Burgemeester en Wethouders hebben nu
aan Gedeputeerde Staten geschreven dat zij die twee
punten in de vergadering van den Raad hebben gebracht
en dat de Raad daarin persisteert, maar dat zij het
derde punt per abuis over 't hoofd hebben gezien en
dat zij dit, hoewel zij wel vermoeden dat de Raad ook
op dit punt zal persisteeren, toch in de volgende ver
gadering nog in den Raad aan de orde zullen stellen,
opdat de leden, die daaraan behoefte hebben, daarover
nog kunnen spreken.
De heer Jansen is het met den heer De Boer eens -
die dat uitdrukkelijk heeft gezegd dat deze heele
geschiedenis, als men een andere zienswijze is toege
daan, eerst in het Georganiseerd Overleg thuis behoort,
oindat dit betreft de loonen en arbeidsvoorwaarden van
het gemeentepersoneel.
Spreker moet eerlijk zeggen dat hij zich bij de be
grooting had klaargemaakt op het debat, dat zich nu
in eerste instantie hier gaat ontwikkelen, n.l. over deze
vraag: is het verdedigbaar en is het noodig dat het
gemeentepersoneel een stuk loon wordt afgenomen
want daar komt het op neer in dit geval door dat
personeel een deel van de pensioenstorting zelf te laten
betalen? Spreker zelf was, ook door de gegevens van
het Centraal Bureau voor de Statistiek, tot de over
tuiging gekomen, dat dit in het laatst van October niet
toelaatbaar was. Spreker heeft nu niet de nieuwe ge
gevens kunnen verwerken, maar waar het hem aanvoelt
dat de situatie niet is gewijzigd, meent hij dat een
andere uitspraak dan bij de begrooting, een loonsverla
ging dus want daar draait het om niet is gemoti
veerd, ook al verkeert het gemeentepersoneel momen
teel misschien in een ietwat betere situatie dan de
andere arbeidskrachten op de vrije arbeidsmarkt. Die
beide posities meent spreker dat niet te vergelijken zijn;
hij meent dat een overheidsorgaan niet de practijken
mag volgen, die men heeft gevolgd in het vrije bedrijf.
Wil de Raad echter een uitspraak hebben, dan is
sprekers vaste overtuiging tenzij hem wordt aan
getoond dat pensioenstorting verdedigbaar is, doch het
college van Gedeputeerde Staten heeft hem die overtui
ging ook niet kunnen geven dat op dit oogenblik het
tijdstip nog niet is aangebroken, waarop een pensioen
aftrek in toepassing moet worden gebracht, afgezien
nog van het feit 't welk spreker volkomen onder
schrijft dat die zaak dan nog eerst in 't Georgani
seerd Overleg moet worden gebracht, omdat die zaak
raakt de loonen en arbeidsvoorwaarden van het perso
neel en deze dus als zoodanig daar besproken moet
worden. De Raad kan dan, na te hebben gehoord het
advies van het Georganiseerd Overleg, daaraan zijn
goedkeuring hechten.
De heer K. de Boer keurt ook daarom goed dat de
Raad in beroep gaat bij de Kroon, omdat naar zijn mee
ning Gedeputeerde Staten zich hier een bevoegdheid
toeëigenen, die zij niet hebben. De Gemeentewet be
paalt dat de Raad de bezoldiging van de ambtenaren
regelt, naar spreker meent, zonder goedkeuring van
Gedeputeerde Staten. Dit college eigent zich echter over
de begrooting het recht toe om over die bezoldiging iets
te zeggen te hebben, naar spreker meent in strijd met
de bevoegdheden van den Raad, die dit recht alleen
heeft. De raadsleden zijn alleen ten opzichte van de
bezoldigingen verantwoording verschuldigd tegenover
de gemeente en het is daarom dat spreker er geheel in
meegaat dat dit beroep wordt ingesteld.
De heer Westra merkt op dat hier is aangevoerd
en hij meent dat dit een van de argumenten is van de
menschen die zich nu willen neerleggen bij wat Gede
puteerde Staten vragen dat deze zaak niet is be
sproken bij de begrooting, maar dat dit toch niet geheel
juist is. Er is alleen geen voorstel gedaan in dit opzicht.
Spreker neemt het niemand kwalijk, wanneer men niet
zooveel notitie neemt van hetgeen hij in den Raad zegt,
maar hij wil toch in alle bescheidenheid opmerken dat
hij bij de begrooting over deze zaak wel enkele woorden
heeft gesproken naar aanleiding van hetgeen daarom
trent in de secties is gezegd en hij meent ook dat de
wethouder van Sociale Aangelegenheden bij de begroo
ting uitvoerig de houding van Burgemeester en Wet
houders heeft verdedigd, om geen pensioenaftrek toe te
passen. Spreker meent naar die debatten te kunnen ver
wijzen om een grondslag te hebben, waarop de Raad bij
zijn houding blijft en in beroep gaat bij de Kroon.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt, overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, besloten van
de beslissing van Gedeputeerde Staten over de begroo
ting voor 1925 in beroep te gaan bij de Kroon.
4. proces-verbaal van de opneming van boeken en
kas van den gemeente-ontvanger.
Wordt voorgesteld dit proces-verbaal voor kennis
geving aan te nemen.
De beraadslagingen worden geopend.
Den heer Botke is het opgevallen dat de verificateur
in zijn proces-verbaal vermeldt, dat er een klein tekort
in kas was dit is niet zoo erg maar dat er ook
een paar postjes door den ontvanger waren vergeten te
boeken en dat de ontvanger die bedragen uit eigen zak
had bijbetaald. Spreker herinnert zich dat er in een
vorig proces-verbaal ook stond dat er een post was
vergeten. Toen betrof het een post, afgedragen door
den Beurs- en Waagmeester, nu betreft het een post
omtrent grondpacht en nog een ander klein postje.
Spreker meent dat zooiets eigenlijk niet moet voor
komen en, wanneer het al voorkomt, dan moet het ver
schil in kas gevonden worden. Bij den gemeente-ont
vanger wordt toch dagelijks de kas opgemaakt en dan
moet die 25.toch gevonden worden. Spreker is
van oordeel dat het dan toch de weg is dat zooiets af
zonderlijk wordt gelegd en dat het niet later door den
gemeente-ontvanger moet worden bijgepast. Spreker
krijgt den indruk dat dit over het geheel gesproken niet
gewenscht is en meent dat Burgemeester en Wethou
ders den ontvanger moeten zeggen dat het noodig is dat
hij zoo accuraat mogelijk zijn boekhouding voert.