8 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 januari 1925.
van deze zijde gemeend dat de heer Lautenbach welis
waar een portefeuille heeft, maar dat het eigenaardige
kenmerk van die portefeuille is, dat zij leeg is en wij
hebben gedacht dat het heel goed mogelijk was dat de
portefeuille van Financiën b.v. door den heer Lautenbach
werd waargenomen. Wij hebben dat des te meer ge
dacht, omdat de heer Lautenbach ook in de financieele
wereld geen vreemdeling is; ik meen dat hij commis
saris is van een bankinstelling in deze gemeente en hij
is dus door die functie zeer zeker met financieele vraag
stukken in aanraking geweest. Ataar indien dat niet het
geval was, dan was het ook altijd nog mogelijk geweest,
de portefeuille om te ruilen. Spreker weet niet hoever
de heer Lautenbach het heeft gebracht in de kennis van
Openbare Werken, maar dan was het toch ook altijd
nog mogelijk geweest dat de heer Fransen de portefeuille
van Financiën had gekregen. Spreker meent dat ook de
heer Fransen in nauwe aanraking is geweest met een
financieele instelling en hij had dan dus zijn vaardigheid,
die hij in die functie heeft opgedaan, zeer zeker ook
ten bate van de gemeente productief kunnen maken.
Spreker kan dus van harte meegaan met de motie, die
door den heer Visser is ingediend en waarin wordt uit
gesproken dat het wenschelijk is dat onder de 4 wet
houders de portefeuilles worden verdeeld en dat de
Voorzitter van den Raad ontheven wordt van zijn porte
feuille, dat hij zichzelf daarvan ontheft of dat hij daarvan
door het college wordt ontheven. Spreker hoopt dat dit
het gevolg mag zijn van de motie, die door den heer
Visser is ingediend; we krijgen dan in deze gemeente
een veel zuiverder toestand.
Ten slotte wil spreker nog hierop wijzen en hij meent
dat gerust te kunnen doen, omdat het hier niet gaat om
den Voorzitter maar om de wethouders. Spreker wil
constateeren dat de heer Westra in dit opzicht gelijk
heeft, als hij zegt dat de wethouders in het college zitten
als vertegenwoordigers van de raadsleden. In hoeverre
zij politieke vertegenwoordigers zijn, wil spreker nu
buiten beschouwing laten, maar de Voorzitter van eiken
Raad is in elk geval geen politiek persoon, maar zit hier
in zijn functie als regeeringscommissaris. Ook in dat
opzicht is het beter dat de portefeuilles in handen zijn
van de wethouders.
De heer Jansen zou vooral naar aanleiding van het
betoog van den heer Westra dit willen zeggen. Wanneer
er 4 wethouders worden benoemd, gebeurt dit toch met
de kennelijke bedoeling dat de wethouders de porte
feuilles, die beschikbaar zijn, zullen aanvaarden. Als nu
na de verkiezing, die reeds 1 x/2 jaar is geleden, blijkt,
dat 3 wethouders een portefeuille hebben aanvaard en
dat de vierde wethouder de franje van de andere porte
feuilles met elkaar krijgt, gelooft spreker dat het niet
langer verantwoord is het college verder met 4 wet
houders te doen voortbestaan.
Wanneer blijkt dat ook na deze verkiezing, waarover
zooveel is gezegd, de portefeuille van Financiën, wel
licht door mindere bekwaamheid van een andere wet
houder, ook nog in handen blijft van den Voorzitter van
dezen Raad, die naar spreker meent ook zeer veel an
dere werkzaamheden heeft, die voor een overzicht over
het geheel zijn tijd behoort vrij te houden en niet te veel
in de finesses en in een bepaalden dienst moet be
hoeven af te dalen, als blijkt dat ook dan nog de porte
feuille van Financiën niet door den vierden wethouder
wordt aanvaard, dan hoopt spreker, als de Raad dan
wel die wenschelijkheid uitspreekt, dat die wethouder
dan royaal genoeg zal zijn door te zeggen: ik verdwijn.
Dan heeft Leeuwarden toch voorloopig voldoende aan
3 wethouders, tot de portefeuille van Financiën weer
door een ander dan door den Voorzitter wordt waarge
nomen.
Spreker gelooft dat dit de houding van het nieuw
benoemde college zal moeten zijn en hij gelooft dan ook
dat het betoog van den heer Westra niet op zijn plaats
is. Is het noodig dat het hoofd der gemeente de porte
feuille van Financiën blijft beheeren, dan zal een van
de mannen van het college moeten verdwijnen en het
college mag er zich dan op beroepen dat die portefeuille
verdwijnt, die wordt beoordeeld als niet den vollen man
te eischen. Spreker gelooft dat dit het recht van het
college is.
De heer Visser zou even willen reageeren op datgene,
wat verschillende sprekers naar voren hebben gebracht.
De heer IJ. de Vries is begonnen met te zeggen dat
sprekers motie geen zin had, omdat hier reeds eerder
een motie van dergelijke strekking is aanvaard. Spreker
gelooft dat het geen kwaad kan, als men staat voor het
feit dat er een speciale verkiezing moet plaats hebben
van wethouders het is dan een herinnering voor de
wethouders, die zullen worden gekozen in het aan
staande college dat men als Raad er nog precies zoo
over denkt. De heer De Vries zit spreker echter wel
eens vaker dwars. Deze heeft ook gezegd vertrouwt
dan den Voorzitter niet, want de Voorzitter heeft al
kenbaar gemaakt dat hij de portefeuille van Financiën
wel wil geven aan den betrokken wethouder. De heer
De Vries moet dat bewijzen, dat spreker den Voorzitter
niet vertrouwt; spreker heeft in den Voorzitter het vol
ledige, absolute vertrouwen. Het gaat er echter niet om
of de Voorzitter het wel wil, maar de kwestie is of de
betrokken wethouder het wel wil. Als de Voorzitter wel
wil, maar de wethouder wil niet en ook de wethouders
niet, die straks gekozen worden, dan hebben wij daar
niets aan. De Voorzitter wil wel, dat weet spreker wel;
die wil het wel overlaten aan de wethouders, als die de
capaciteiten hebben.
De heer IJ. de Vries heeft ook gezegd: ik begrijp het
niet, de heer Visser zit maar op die portefeuille van
Financiën. Als de heer De Vries echter even had op
gelet, dan had hij zijn begrip kunnen scherpen, want
uit sprekers verdere betoog bleek klaar, dat het bij
spreker niet alleen ging om de portefeuille van Finan
ciën. Als de heer De Vries had opgelet was dat uit
sprekers verdere betoog wel te begrijpen geweest en
had hij dat daaruit wel kunnen concludeeren; spreker
heeft toch meer dan eens gezegd dat alle 4 portefeuilles
in handen moeten zijn van de 4 wethouders en dat, als
dit niet mogelijk bleek, men met 3 wethouders zou
kunnen volstaan. Uit sprekers heele betoog was helder
en klaar te begrijpen dat, als hij de portefeuille van
Financiën noemde, het hem daar niet alleen om ging
maar om alle portefeuilles. Spreker heeft dat duidelijk
verklaard en het pleit dus niet voor den heer De Vries
deze neme hem dat niet kwalijk dat hij niet zoo
goed begrijpt.
De heer Westra heeft het vraagstuk van de politiek
aangevoerd. Ja, op dat terrein zondigt spreker ook wel
eens een enkele keer. AAaar hij zou de vraag willen
stellen: wie doet dat niet? Hij denkt, de sociaal-demo
craten niet, want die lachen zoo. Het is wenschelijk dat
men let op de capaciteiten, maar kan men dan de wet
houders krijgen uit zijn eigen politieken kring dan
neemt men die bij voorkeur. Spreker gelooft echter dat
wel eens meer die fout wordt gemaakt hier ook
dat men te veel let op de politiek; dat is een fout, waar
aan alle politieke partijen zich wel eens schuldig maken.
Men behoeft elkaar daarvoor dus niet zoo zwart te
maken allen begaan wel eens de fout dat zij te licht
letten op de politieke richting, zonder de capaciteiten
als eerste factor te aanvaarden. Dat aan het adres van
den heer Westra.
De heer Westra zegt verder nog dat er niets op tegen
is dat de Burgemeester de portefeuille van Financiën
blijft beheeren, dat het ook een heel gemakkelijke porte
feuille is. Als dat zoo is, dan zou spreker zich niet zoo
druk maken ten opzichte van het accepteeren van de
portefeuille van Financiën.
Spreker staat nog op het standpunt dat hij in eerste
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Januari 1925.
instantie heeft ingenomen, n.l. dat hij een uitspraak van
den Raad wenschelijk acht inzake het beheer van de
portefeuille van Financiën, waarmee hij dan bedoelt
want anders is het weer niet duidelijk dat alle porte
feuilles worden beheerd door de wethouders.
De heer Fransen (wethouder) zou ook een kort woord
willen spreken. Er is over dit punt al heel wat ge
sproken, niet alleen nu, maar ook ruim een jaar geleden.
Door verschillende sprekers is vrijwel het scherpe ver
wijt aan de wethouders gericht als zouden zij niet ge
negen en niet bij machte zijn de portefeuille van Finan
ciën te aanvaarden; bijna alle sprekers, zonder onder
scheid, hebben dit vrij duidelijk kenbaar gemaakt.
Nu is het een feit dat, wanneer de portefeuilles of wel
de werkzaamheden in het college worden verdeeld
zooals ook op 4 of 5 September 1923 in dit college is
gebeurd dan ook de Burgemeester als lid van het
college recht heeft een deel van de werkzaamheden voor
zich op te eischen. Waar hier nu onomwonden is ver
klaard en is blijk gegeven, dat de zittende wethouders
niet genegen of bekwaam zijn de portefeuille van Finan
ciën te accepteeren, meent spreker dat niet mag worden
nagelaten mede in het belang van den overleden
wethouder Tulp en de beide andere wethouders dat
hier de verklaring wordt afgelegd, dat toen door geen
van de 4 wethouders de portefeuille van Financiën is
geweigerd.
De Voorzitter zou ook zelf nog een paar dingen willen
zeggen over deze kwestie. De leden weten wat zijn
opinie is, hij heeft die meermalen meegedeeld, zoowel
in de openbare vergadering en in de secties als in parti
culiere gesprekken.
Spreker zou, als hij op 't oogenblik in den Raad mocht
stemmen, persoonlijk met de motie van den heer Visser
kunnen meegaan. Die motie luidt nu
„De Raad acht het wenschelijk dat de portefeuille
van Financiën in handen komt van een van de wet
houders."
De motie is wel niet zoo algemeen gesteld, maar spre
ker denkt toch dat niet alleen wordt bedoeld de porte
feuille van Financiën, maar de portefeuilles in het
algemeen.
Spreker staat persoonlijk op dit standpunt dat, indien
alle wethoudersplaatsen goed bezet zijn en ieder daar
volkomen op zijn plaats is, de Burgemeester dan een
beter overzicht over het geheel kan houden, zich meer
kan bemoeien met de zaken waar hij zich in 't bijzonder
toe voelt aangetrokken, of, zooals soms wenschelijk is,
zijn aandacht dan hier- en dan daarop eens wat meer
kan concentreeren. Spreker staat persoonlijk ook op het
standpunt dat de Burgemeester dan een beter overzicht
over het geheel houdt. De leden weten ook wel
spreker heeft dat meer dan eens gezegd dat hij
absoluut niet staat op de afdeeling van voorbereiding
van de financieele aangelegenheden, indien er werkelijk
iemand anders is, die daarvoor capabel is. „Nu is mijn
persoon", aldus spreker, „in debat gebracht, of mijn por
tefeuille en er wordt door den een gezegd dat de politiek
er bij komt kijken en door den ander weer van niet. Ik
geloof echter dat alle raadsleden, die hier zitten, wel
zullen weten, dat deze storm over mijn hoofd heen gaat
en een beetje blijft draaien in mijn buurt. Daarom is
het ook dat ik hier zoo rustig zit. Ik heb reeds meer
malen gezegd dat ik niet sta op die portefeuille en op
geen enkele portefeuille, mits de Raad dan ook mannen
als wethouders naast mij plaatst, die absoluut capabel
zijn die portefeuille te beheeren, niet alleen die van
Financiën, maar ook die van Onderwijs, Openbare
Werken en Bedrijven. Ik vraag daarvoor absoluut de
besten onder U, omdat dat is in het belang der gemeente
en ik vraag verder niet of die mannen rood, zwart of
blauw zijn, als zij worden benoemd. Als de leden dat
in het algemeen eens wat meer in het oog wilden
houden, gelooft spreker dat men hier dergelijke kwesties
nooit meer zou krijgen te behandelen".
Spreker zou thans tot benoeming van twee wethou
ders willen overgaan.
De heer H. de Boer merkt op dat nu eigenlijk het
voorstel van den Voorzitter in behandeling komt. Spre
kers fractie kan zich daarmee absoluut niet vereenigen;
het is een voorstel, vreemd aan de orde van den dag om
nu vandaag een tweetal wethouders te benoemen. Wij
als fractie, aldus spreker, hebben in de situatie, die nu
was ontstaan, gemeend de Federatie van de S. D. A. P.
te moeten raadplegen over de vraag, hoe onze houding
in dezen zou moeten zijn. Op grond van verschillende
overwegingen, die ik hier niet verder behoef te ontvou
wen, heeft de Federatie gemeend dat de fractie van de
S. D. A. P. in de situatie, zooals deze was, toen wij
deze raadszaal ingingen, harerzijds een candidaat be
schikbaar moest stellen. Nu wil ik even uitgaan van de
veronderstelling dat die candidaat zou worden gekozen.
Dan zullen wij van die veronderstelling uitgaande
als groote fractie onder de oogen hebben te zien hoe
onze houding zal moeten wezen tegenover de tweede
vacature, want het spreekt vanzelf dat wij niet afgaan
van ons standpunt dat wij, gezien onze getalsterkte,
recht hebben op 2 zetels in dit college.
Nu ga ik uit van de veronderstelling dat de candidaat
van de sociaal-democratische fractie niet wordt verko
zen. Ook dan wenscht onze fractie den dan geschapen
toestand opnieuw onder de oogen te zien.
Het is op grond van deze twee overwegingen dat wij
ernstig bezwaar maken dat op dit oogenblik deze zaak
hier op de manier, die de Voorzitter meent, aan de orde
wordt gesteld. Er staat op 't oogenblik één vacature op
de agenda en over die vacature moet worden gestemd.
Zoo is onze meening en wij hopen dat de Raad daarin
zal meegaan. Dan zullen wij vandaag over 14 dagen
kunnen stemmen over de tweede vacature en dan kunnen
wij de geheele situatie eerst opnieuw onder de oogen
hebben gezien. Wij hopen en vertrouwen dat de Raad
na deze uiteenzetting daarin zal meegaan. Deze gang
van zaken is beter dan die, welk zoopas door den Voor
zitter is voorgesteld.
De Voorzitter merkt op dat hij een fout heeft gemaakt,
doordat hij de motie-Visser over 't hoofd heeft gezien.
Spreker zal deze thans eerst in stemming brengen, al
vorens over de kwestie, welke de heer De Boer naar
voren brengt, te laten stemmen.
De motie-Visser, zooals deze is gewijzigd, wordt met
23 tegen 4 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Dijkstra, H. de Boer, Visser,
Cohen, Van der Veen, Fransen, Tiemersma, O. F. de
Vries, Scheltema, Hofstra, Weima, Van der Schoot,
Jansen, Botke, Hooiring, Oosterhoff, mevrouw Buisman-
Blok Wijbrandi, de heeren K. de Boer, M. Molenaar, B.
Molenaar, Muller, Beekhuis en Wölcken.
Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Koopmans,
Westra en ij. de Vries.
De Voorzitter merkt op dat de heer H. de Boer op
komt tegen het voorstel, dat spreker aan de orde heeft
gesteld. Spreker zou zeggen, waar hier straks al is ge
zegd dat de Burgemeester staat buiten de politiek, dat
hij niet weet wat de gronden daarvoor zijn, maar dat
hij meende dat, heel eenvoudig omdat er 2 plaatsen
vacant zijn, er nu ook 2 wethouders zouden moeten
worden benoemd. Als de heer De Boer meent dat de
tweede later moet worden benoemd, laat hij dan een
voudig het voorstel doen om die benoeming aan te
houden.
De heer H. de Boer wenscht op te komen tegen de
uitdrukking, die de Voorzitter heeft gebezigd, alsof de
politiek hier zou bestaan in het bewandelen van kronkel-