Vergadering van Dinsdag 10 Februari 1925.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1925. 35
Tegenwoordig 25 leden, te weten: de heeren Lauten-
bach, Fransen, M. Molenaar, H. de Boer, Dijkstra, Vis
ser, O. F. de Vries, Botke, K. de Boer, mevrouw Buis
man-Blok Wijbrandi, de heeren Muller, Scheltema,
Tiemersma, Koopmans, Hofstra, Van der Schoot, B. Mo
lenaar, Van der Veen, Hooiring, Beekhuis, Weima, IJ. de
Vries, Cohen, Westra en Wölcken.
Afwezig, zonder kennisgeving, 1 lid, de heer Oos-
terhoff.
Eén vacature.
Voorzitter de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma,
Burgemeester.
1. Wordt medegedeeld
1. dat door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd
de raadsbesluiten d.d. 13 Januari 1.1. tot afstand in erf
pacht van bouwterrein aan B. en C. Th. van der Kolk
en aan Th. D. Keuning, verhuring eener boerenhuizinge
met landerijen aan P. Bergsma, verhuring van een per
ceel weiland aan E. van der Woude en om zich hoof
delijk met andere gemeenten garant te verklaren voor
de richtige betaling van rente en aflossing op een geld-
leening der N. V. Intercommunale Waterleiding Gebied
Leeuwarden;
2. bericht van den heer J. Jansen, houdende mede-
deeling dat hij bedankt als lid van den Gemeenteraad;
3. schrijven van den Voorzitter van het Centraal
Stembureau voor de verkiezing van leden van den Ge
meenteraad, waarbij ingevolge het laatste lid van art.
18o der Gemeentewet wordt toegezonden een afschrift
van het proces-verbaal waarbij de heer B. van der Laan
is benoemd verklaard tot lid van den gemeenteraad;
4. schrijven van den Voorzitter van het Hoofdstem-
bureau voor de verkiezing van leden van den Gemeen
teraad, houdende mededeeling dat de heer B. van der
Laan zijne benoeming tot lid van den Gemeenteraad
heeft aangenomen.
De mededeelingen sub 14 worden voor kennisge
ving aangenomen.
De Voorzitter merkt op dat, zooals te doen gebrui
kelijk is, de stukken van den heer B. van der Laan in
handen van de raadscommissie zijn gesteld ter onder
zoek. Spreker wil den heer Tiemersma verzoeken om
namens die raadscommissie rapport uit te brengen om
trent dat onderzoek.
De heer Tiemersma rapporteert namens de commissie,
belast geweest met het onderzoek der geloofsbrieven
van den heer B. van der Laan en bestaande uit de heeren
Tiemersma, Oosterhoff en Westra, tot toelating van den
heer Van der Laan als lid van den Raad.
De Voorzitter stelt voor de stukken ter visie te leggen
en na afhandeling der agenda over de toelating van den
heer Van der Laan te beslissen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
5. schrijven van J. de Boer, houdende verzoek om
inlichtingen omtrent de verplichting tot betaling van
rioolbelasting voor ongebouwde perceelen aan den
Stienserweg.
Wordt voorgesteld dit adres in handen te stellen van
Burgemeester en Wethouders ter afdoening.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer M. Molenaar kan zich daar niet zonder meer
mee vereenigen om dit schrijven in handen van Burge
meester en Wethouders te stellen ter afdoening. De Boer
doet nu een beroep op den Raad om een onderzoek in
te stellen; blijkbaar is hij eerst ook reeds bij het college
geweest, maar heeft hij daar geen succes gehad.
Deze kwestie is zeer eigenaardig geloopen. Als de
feiten zich hebben toegedragen, zooals De Boer schrijft,
dan heeft hij getracht om ook het gedeelte sloot te mo
gen dempen voor het naast het bebouwde gedeelte ge
legen terrein, mits hij daarvoor dan geen belasting be
hoefde te betalen. Volgens zijn schrijven is hem dat ge
weigerd. In de eerste plaats begrijpt spreker niet best
welk verband er bestaat tusschen het dempen van een
sloot en het betalen van rioolbelasting. De betrekkelijke
verordening spreekt daar niet over; artikel 3 spreekt
alleen over de lengte van het perceel langs den weg en
als artikel 2 is bedoeld, wil spreker opmerken dat daarin
alleen wordt gesproken over het perceel dat bebouwd
is. Nu komt er echter nog bij dat na de weigering dat
gedeelte sloot niet is gedempt, maar dat er toch riool
belasting wordt geheven, ook van het tweede perceel.
Deze zaak is dus toch zeer eigenaardig geloopen en
spreker wil daarom voorstellen dit schrijven in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen om prae-
advies, opdat de Raad van beide kanten zal worden in
gelicht en daarna een besluit kan nemen.
De Voorzitter wil den Raad in herinnering brengen
dat reeds de vorige vergadering in behandeling is ge
weest de reclame van De Boer tegen de bijzondere be
lasting aan den Stienserweg en dat Burgemeester en
Wethouders toen hebben uiteengezet waarom naar hun
oordeel dit terrein wel onder deze belasting viel. Er
wordt hier steeds van twee perceelen gesproken en 't
is ook wel mogelijk dat er twee zijn, maar het argument
van Burgemeester en Wethouders is toen geweest dat
dan eenvoudig dat tweede perceel een aanhoorigheid
is van het andere perceel. Zoolang het als zoodanig
wordt gebruikt zijn beide perceelen volgens de belasting
cén perceel. Op dien grond heeft de Raad dan ook den
vorigen keer besloten niet in te gaan op deze reclame
tegen de rioolbelasting.
Nu komt De Boer met precies hetzelfde terug als
waarop den vorigen keer al is beslist; hij zegt nu in zijn
request dat hij kan bewijzen dat het twee perceelen zijn
en dat hij het eene we! wil verkoopen. Dat is echter geen
bewijs dat de perceelen afgescheiden van elkaar moeten
worden beschouwd; ze worden als één gebruikt en
daarom moet hij ook van beide rioolbelasting betalen.
Misschien wil hij, als hij er een behoorlijk bod voor
krijgt, dat eene perceel wel afstaan, maar wat zegt dat?
Er zullen wel meer menschen zijn die dat wel willen
doen, als zij een behoorlijk bod krijgen. Het bedoelde
gedeelte wordt nu echter door De Boer als tuin gebruikt
en de Raad heeft den vorigen keer al over de reclame
beslist, waarom spreker de noodzakelijkheid van prae-
advies niet inziet.
De heer Dijkstra merkt op dat, als er iets bijzonders
aan de orde is, met daar dan niet altijd direct bij stil
staat. Hij zou echter willen vragen: wanneer begint de
kwestie van aanhoorigheid? Deze man heeft twee bouw
terreinen; op het eene daarvan is een huis gebouwd,
terwijl het andere niet is bebouwd, zoodat dit dus ook
geen loozing heeft van rioolwater. Wat gebeurt echter
wel? De Boer heeft dat bouwterrein alle dagen te koop
en het is een beetje netjes in orde gemaakt. Is dat nu
de reden dat men zegt dat het een aanhoorigheid is?
En is zoo'n terrein, als het er wild heenligt, zooals he
laas sommige terreinen er heen liggen, zoodat het een
schande is voor den geheelen omtrek, dan niet een aan
hoorigheid?
Het staat als een paal boven water dat die man hier
twee terreinen heeft; het eene bewoont hij zelf en het