174 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juli 1925. 335R/211, de commissie tot wering van schoolverzuim uit zes leden zal bestaan; b. voor de benoeming, gerekend met ingang van 1 Juli 1925, van zes leden van de onder a bedoelde com missie de navolgende aanbeveling aan te bieden vacature J. Brandenburg 1. J. Brandenburg; 2. K. Venema, hoofd van gemeenteschool no. 8b; vacature J. A. Feitsma 1. A. Feitsma; 2. H. Sustring, Nieuwestad; vacature S. Goedemoed 1. S. Goedemoed; 2. Jac. Engels, van Sytzamastraat; vacature Y. W. T ijs ma 1. Y. W. Tijsma; 2. G. Pel, Oostergrachtswal; vacature P. Th. A. Bischop 1. R. Th. A. Bisschop; 2. J. H. Spoelstra, onderwijzer R.-K. school; vacature Dr. A. P. van der Brug 1. Dr. A. P. van der Brug; 2. Dr. L. de Jager, arts. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a. Met algemeene stemmen worden benoemd J. Brandenburg, J. A. Feitsma, S. Goedemoed, Y. W. Tijsma, R. Th. A. Bisschop en Dr. A. P. van der Brug. 2 Agenda no. 3). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan A. Schultz, alhier, vergunning te verkenen tot demping van de sloot vóór zijn bouw terrein aan den Stienserweg. Dit voorstel luidt als volgt Aan A. Schultz te Amsterdam is vergunning verleend voor den bouw van een woonhuis aan den Stienserweg, op een gedeelte van het perceel kadastraal bekend sectie E no. 3423. Alvorens tot uitvoering van den bouw zal mogen worden overgegaan, moet de voor gemeld perceelsgedeelte liggende sloot worden gedempt, waar toe vergunning van Uwe Vergadering noodig is. Op deze demping zullen van toepassing zijn de voor waarden, vastgesteld bij Uw besluit van 14 November 1922 no. 484r 312. Wij geven U alzoo in overweging te besluiten aan A. Schultz te Amsterdam vergunning te verleenen tot het dempen van de sloot vóór zijn perceel aan den Stienserweg, gedeelte van het perceel kadastraal be kend sectie E no. 3423, ter lengte van de volle breedte van zijn bouwterrein, op de voorwaarden, vermeld in het raadsbesluit van 14 November 1922 no. 484R/312 en met bepaling dat de voortuin 7 M. diep wordt. 3 (Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het instellen van een rechtsvordering tegen J. Bender en M. den Hollander te Nieuwerkerk aan den IJssel, als in gemeenschap van goederen ge huwd met eerstgenoemde, betreffende verhaal van ver- plegingskosten van H. de Boer over 1924. Dit voorstel luidt als volgt De verplegingskosten van den armlastigen krank zinnige Hendrik de Boer hebben bedragen over het tijdvak van 1 Januari t/m 3 September 1924 in het ge sticht te Franeker 585.39 en van 19 September t/m 31 December 1924 in het gesticht „Maasoord" te Poor- tugaal met de transportkosten 275.alzoo heeft de gemeente in totaal betaald een bedrag van 860.39. Opnieuw weigert de moeder, onderhoudplichtige van dezen armlastigen patiënt, Jantje Bender, hertrouwd met M. den Hollander te Nieuwerkerk a/d IJssel, deze kosten aan de gemeente terug te betalen. Aangezien uit ingewonnen inlichtingen is gebleken dat zij nog steeds in staat is om de kosten van verple ging voor hare rekening te nemen, kunnen wederom op de wijze, als is bepaald in art. 64 der Armenwet, die kosten terug worden gevorderd. Vermoedelijk zal daar tegen overeenkomstig art. 64, 4e lid, der wet weder verzet worden gedaan, zoodat dan een rechtsgeding zal moeten volgen. Onder verwijzing naar onze voorstellen d.d. 26 April 1923 en 27 Juni 1924, waarop respectievelijk Uwe be sluiten van den 8 Mei 1923 en 1 Juli 1924 volgden en in overeenstemming met het overgelegd advies d.d. 23 April 1923 van den rechtsgeleerden raadsman der gemeente Mr. J. M. van Hettinga Tromp, dat betrekking had op de verplegingskosten tot 1 Januari 1923, geven wij U in overweging ons te machtigen, zoo noodig zoo wel in eersten aanleg als in hooger beroep en cassatie, in rechten op te treden tegen een eventueel verzet van j. Bender en haar echtgenoot M. den Hollander te Nieuwerkerk a/d IJssel, tegen de over 1924 en mogelijk volgende jaren uitgevaardigde bevelschriften van ten uitvoerlegging tot verhaal van verplegings- en transport kosten van den armlastigen krankzinnige H. de Boer, zoon van de eerstgenoemde. 4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hun een crediet te verleenen voor meubileering en inrichting van de uitbreiding van de school van Middelbaar Onderwijs voor meisjes. Dit voorstel luidt als volgt Bij raadsbesluit van 14 April 1925 no. 134R/78, is aan ons college een crediet toegestaan van 31.100.voor uitbreiding van de school van middelbaar onderwijs voor meisjes. Genoemd crediet is verleend in afwach ting van een nader in te dienen voorstel omtrent de voorziening in de noodige meubileering en inrichting. In verband hiermede hebben wij thans de eer aan Uwe Vergadering over te leggen een opgave van het geen voor een volledige inrichting van de uitbreiding, naar de meening van den directeur der gemeentewerken, noodig is. Aangezien wij ons met diens opgave kunnen vereenigen, geven wij U in overweging te besluiten Burgemeester en Wethouders een crediet te verleenen van 7920.voor meubileering en inrichting van de uitbreiding van de school van middelbaar onderwijs voor meisjes. 5 (Agenda no. 6). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van het bestuur der R.K. bijzondere lagere school voor jongens om gelden uit de gemeentekas toe te staan voor het aanbrengen van wijzigingen in privaten en closets in de Julianaschool (Tweebaksmarkt). Dit prae-advies luidt als volgt Bij schrijven van 7 Mei 1.1. verzoekt het Bestuur der Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging, gevestigd te Leeuwarden, den Raad gelden uit de gemeentekas toe te staan, overeenkomstig art. 72 der Lager Onderwijs wet 1920. Deze gelden zijn noodig wegens de voorgenomen verandering van inrichting, van de onder genoemd Be stuur staande school, aan de Tweebaksmarkt, no. 44, de vervanging n.l. van de aanwezige waterplaatsen en privaten door urinoirs en closets met waterspoeling. Alvorens dit verzoek bij U ter tafel te brengen hebben wij het, spoedshalve, om advies doorgezonden naar den directeur der gemeentewerken. Onder overlegging van diens rapport hebben wij de eer U ten opzichte van het onderwerpelijke verzoek het volgende mede te deelen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juli 1925. 175 Krachtens voornoemd art. 72, kan de Gemeenteraad gelden toestaan aan bijzondere schoolbesturen voor de verandering van inrichting van hunne schoolgebouwen, terwijl 's Raads medewerking, ingevolge het bepaalde bij het 2de lid van art. 75, slechts mag worden gewei gerd, als niet aan de in art. 73 omschreven vereischten is voldaan. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat de aanvrage formeel in orde is en de gemeente zou derhalve de benoodigde gelden behooren toe te staan, ware het betrokken schoolgebouw niet op 1 Januari 1921 in ge bruik geweest. Voor dit soort schoolgebouwen geldt echter de overgangsbepaling van art. 205, derde lid, 4e zinsnede, welke luidt: „Indien een schoolbestuur als bedoeld in het eerste lid van dit artikel aan den Raad eener gemeente eene aanvrage indient, als bedoeld in art. 72, is de Raad be voegd die aanvrage af te wijzen op grond van de bruik baarheid van het gebouw, waarin de school is ge vestigd." Voor de beslissing, die hier van U verlangd wordt, zal dus gevraagd moeten worden naar de mate van bruikbaarheid van de bestaande privaten. De opvatting die Gedeputeerde Staten van Friesland van het wetsartikel hebben blijkt uit het volgende geval. De Raad der gemeente Wijmbritseradeel weigerde gelden toe te staan voor een nieuwe school en wel op grond van vorengenoemde bepaling. Het schoolbestuur kwam hiertegen in beroep, doch Gedeputeerde Staten verklaarden dit beroep niet ontvankelijk op grond van de volgende overwegingen: „dat de strekking van art. 205, 3e lid, niet kan zijn een gemeentebestuur onvoorwaardelijk tot medewerking te verplichten, indien de lokaliteit, waarin de school tot dusverre was gevestigd, hoewel in haar tegenwoordigen toestand ongeschikt, nochtans op gemakkelijke en min kostbare wijze in bruikbaren staat kan worden gebracht; dat uit de bewoordingen van art. 205, derde lid, veel eer moet worden gelezen, dat de mate van bruikbaarheid den doorslag moet geven en dat aan hun College was gebleken, dat de bestaande school zich voor verbouwing zeer goed leent." Een soortgelijk geval, al betreft het dan de verandering van inrichting van een schoolgebouw, is ook hier aan de orde. Uit het vorengenoemd rapport van den directeur der gemeentewerken blijkt immers dat de privaatinrichting zeer wel als bruikbaar kan worden beschouwd, terwijl die bruikbaarheid nog kan worden verhoogd door het aanbrengen van weinig kostbare veranderingen. De vraag blijft intusschen en moet naar onze meening bevestigend beantwoord worden, of, waar in het meer- aangehaald art. 205 sprake is van de bruikbaarheid van het gebouw, daaronder ook de installatie is begrepen. Aangezien dus op grond van het voorafgaande de noodzakelijkheid van de voorgenomen verandering niet vaststaat, achten wij een uitgave hiervoor van een som van 2200.volgens de begrooting van den di recteur der gemeentewerken niet verantwoord en geven U dan ook, onder overlegging van de stukken, in over weging te besluiten het verzoek van het bestuur der Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging om de voor de verandering van in richting van het schoolgebouw aan de Tweebaksmarkt, no. 44, benoodigde gelden uit de gemeentekas beschik baar te stellen, af te wijzen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 25 (agenda sub 36). 6 (Agenda no. 7). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op de bezwaarschriften van A. Flinten en J. A. Landstra tegen hunne aanslagen in de bijzondere belasting wegens den aanleg van een riool in den Stienserweg, dienst 1925. Dit prae-advies luidt als volgt A. Flinten en J. A. Landstra, alhier, hebben, binnen den termijn gesteld bij art. 265b der Gemeentewet, bij U ingediend bezwaarschriften tegen hunne aanslagen voorkomende onder artt. 4 en 2 van het kohier voor de bijzondere belasting wegens den aanleg van een riool in den Stienserweg, dienstjaar 1925. Het bezwaar van eerstgenoemde, A. Flinten, is dat hij is aangeslagen voor de frontbreedte van zijn perceel, gemeten bij den gevel van de woning ter lengte van 9.40 M. in plaats van, zooals de betrekkelijke verorde ning voorschrijft, naar de lengte van het perceel langs den weg, welke 5 M. zou bedragen. Uit de door hem overgelegde situatieteekening, welke bij een ter plaatse ingesteld onderzoek is gebleken juist te zijn, blijkt dat het perceel van reclamant aan den weg belangrijk smaller is dan ter plaatse van den gevel van het huis, waar door den Gemeentelijken Inspecteur voor het Wo ningtoezicht de maat is genomen. De belasting behoort dus over 7 M. te worden berekend. Ten aanzien van het bezwaar van Landstra kan wor den medegedeeld dat dit is gegrond op de omstandig heid dat zijn woning niet op het riool aansluit. De ver ordening stelt dit echter niet als eisch voor de belas tingplichtigheid. Het perceel is aan den Stienserweg, voorzoover de rioleering strekt, gesticht na het inwer king treden der vorengemelde verordening, zoodat re clamant op grond der voorschriften geacht moet worden terecht te zijn aangeslagen. Wij hebben daarom de eer U voor te stellen te be sluiten aan A. Flinten ontheffing op zijn aanslag te ver leenen, te berekenen over 3 M. perceelslengte en het bezwaar van J. A. Landstra af te wijzen. De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries zou gaarne deze vraag willen stellen of hier ten opzichte van den heer Landstra wel volkomen recht wordt gehandeld. Het strengste recht kan in sommige gevallen het grootste onrecht zijn. Nu is de kwestie hier dat volgens den aanhef van de ver ordening van 1914 deze rioolbelasting is ingevoerd om het bouwen te bevorderen en de belanghebbenden ter wille te zijn, maar nu blijkt dat de heer Landstra eigen lijk absoluut geen belanghebbende is bij dit riool, om dat hij al zijn rioolwater loost in de sloot van het wa terschap. Waar hij dus noch zijn regenwater noch zijn ander rioolwater loost in het riool in den Stienserweg, is de heer Landstra, naar sprekers meening, toch geen belanghebbende om hem te laten betalen; als men het recht fijn wil uitzoeken, komt dat niet te pas. Spreker zou er zelf ook bezwaar tegen maken als hij voor iets moest betalen, waar hij geen gebruik van maakt. Zoodra dat eind sloot gedempt zou worden maar dat zal wel nooit gebeuren, omdat het een tochtsloot is van het waterschap zou de heer Landstra ook belangheb bende zijn, zou hij ook op het riool moeten loozen, dit dus mee in orde moeten houden en dus moeten betalen. Spreker voor zich gelooft dat, misschien volgens de letter der verordening en volgens de artikelen, een aan slag kan worden geheven, maar volgens den aanhef en den feitelijken toestand zal de heer Landstra hiervan moeten worden buitengesloten. De heer Westra kan met het voorstel van Burge meester en Wethouders wel meegaan, maar heeft daar tegen een wetenschappelijk bezwaar. Hier staat dat het bezwaar van den heer Flinten is dat hij is aangeslagen naar een breedte van 9.40 M. en dat hij verzoekt of aantoont dat hij aangeslagen moet worden naar een breedte van 5 M. Verder staat in het prae-advies dat dit bezwaar is gebleken juist te zijn en dat Flinten daarom moet worden aangeslagen naar een breedte van 7 M. De logica is daarbij voor spreker eenigszins zoek,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 2