228 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 September 1925.
haald, dan blijkt uit de redevoering van den heer Ger-
brandy ook, dat die als advocaat een tegenovergestelde
meening heeft als de heer Beekhuis. Spreker is blij, dat
hij toen reeds meende, dat men een ander standpunt
moest innemen en waar hij zich toen de vrijheid heeft
voorbehouden om aan die meening uiting te geven, wil
hij, nu deze discussies er zijn, daaraan ook uiting geven.
Hij keurt het af, dat Burgemeester en Wethouders toen,
hoewel zij daartoe in de gelegenheid waren gesteld en
zij wisten, dat het college van Gedeputeerde Staten een
van de Gedeputeerden en een ambtenaar zouden zenden,
ook niet denzelfden weg hebben gevolgd.
De heer Beekhuis (wethouder) wil naar aanleiding
van wat de heer H. de Boer zegt, nog even hierop wij
zen. Veronderstel dat spreker daar was geweest, dan
had hij eigenlijk nog niets kunnen doen. Hij zal zeggen
waarom, hij heeft dat van den heer Froentjes gehoord.
Deze is eerst aan het woord geweest, toen de heer Ger-
brandy, daarna de heer Froentjes weer en ten slotte de
heer Gerbrandy. En wat heeft toen de heer Gerbrandy
gedaan? De tactiek gevolgd, die door ons altijd wordt
afgekeurd; hij is toen eerst in zijn dupliek met allerlei
nieuwe dingen gekomen. Al was spreker er toen ge
weest, dan had hij toch geen woord meer kunnen zeg
gen
De heer Dijkstra: Dan had U toch kunnen protestee
ren tegen die tactiek.
De heer Beekhuis (wethouder) ...ja, maar dat geeft
natuurlijk niets. De kwestie is, dat er door den heer
Gerbrandy cijfers zijn genoemd, die niet weerlegd zijn
geworden. Die zijn echter genoemd in zijn dupliek en
die konden niet meer weerlegd worden en spreker
had dat ook niet kunnen doen; de heer Froentjes zou
het anders zeker wel hebben gedaan omdat de gele
genheid er niet meer toe bestond, omdat het debat toen
gesloten was.
De heer K. de Boer is toch blij, dat dit punt in debat
komt en op deze wijze tenminste eenig licht wordt ver
schaft op welke wijze in Den Haag ten opzichte van de
zaak van deze gemeente van beide zijden is gehandeld
geworden. Spreker moet toch nog blijven bij zijn eerste
standpunt, dat het verkeerd is geweest dat Burgemees
ter en Wethouders zich niet anders dan door een amb
tenaar in Den Haag hebben doen vertegenwoordigen.
Spreker gelooft dat de heer Beekhuis het op de beste
wijze heeft bedoeld, maar dat zijn bedoeling in dit op
zicht toch heeft gefaald; dat heeft de heer Beekhuis,
dunkt spreker, bij zijn betoog zelf nader duidelijk ge
maakt. Spreker acht het een in alle opzichten verstandig
beleid, wanneer men zich dekt op alle mogelijkheden en
hij gelooft dus dat het Dagelijksch Bestuur dezer ge
meente zich ook op die mogelijkheid had moeten dekken,
dat daar door mr. Gerbrandy dingen zouden kunnen
worden gezegd, die van deze zijde weerlegd hadden
kunnen worden.
In het algemeen wil spreker wel aannemen, dat het
schriftelijk debat hoofdzaak is, maar het spreekt vanzelf
dat de beide partijen in het mondeling debat hun eigen
licht kunnen laten schijnen over de argumenten van de
tegenpartij. Ook in dat opzicht was het verstandig ge
weest, als naast den ambtenaar hij moge dan zoo
goed op de hoogte van de financiën zijn als hij wil
een man had gestaan, die ook met den rechtsgang in de
verschillende colleges op de hoogte is en die den amb
tenaar in dat opzicht op zijn gevaarlijke plaats had kun
nen assisteeren. De heer Beekhuis heeft gezegd dat het
geen gewoonte is dat in het debat dingen worden ge
bracht, die in de schriftelijke stukken niet zijn aange
sneden. Spreker gelooft dat dit een goede gewoonte is,
maar het blijkt nu toch dat in ons hoogste administra
tieve rechtscollege die goede gewoonte niet bestaat. De
heer Beekhuis had er dus ook op kunnen rekenen, om
in eerste instantie over een paar dingen het woord te
voeren en hij had dan in tweede instantie nog den weg
open kunnen houden om verder te spreken.
Uit de woorden van den heer Beekhuis is toch wel
ten volle gebleken op wat een ellendige wijze door
het college van Gedeputeerde Staten de argumenten van
dit gemeentebestuur zijn bestreden geworden. Want ook
mr. Gerbrandy zal volledig op de hoogte zijn geweest
met den rechtsgang in de verschillende colleges, hij zal
toch ook hebben geweten, dat men over hetgeen, wat
in eerste instantie niet is aangesneden of waarover toen
niet het woord is gevoerd, in tweede instantie niet het
woord mag voeren. Spreker acht dat buitenhij kan
er geen woord voor vinden, hij zou zeggen „geraffi
neerd", maar dat woord is niet parlementair genoeg
in tweede instantie dergelijke dingen in de vergadering
te brengen, acht spreker buiten alle verhouding.
Als waar was wat de heer Beekhuis zegt, dat het
schriftelijk debat eigenlijk alleen maatgevend is in deze
omstandigheden, dan kon, dunkt spreker, in de meeste
gevallen het mondeling debat wel worden achterwege
gelaten en dan kon men de orde der advocaten wel
mummieficeeren.
Spreker gelooft dat de practijk wel bewijst, dat ook het
in het mondeling debat bekijken en van alle kanten be
schouwen van een zaak zijn waarde heeft en dat dit ook
aan den heer Beekhuis wel bekend is. Daarom spijt het
spreker dubbel en keurt hij het in sterke mate af, dat
Burgemeester en Wethouders op deze wijze feitelijk
voor dezen gang van zaken mede verantwoordelijk zijn.
Het spijt spreker dat de heer Beekhuis hem zoo pas
heeft misverstaan. Het ging om de woorden die in dat
orgaan waren neergeschreven, dat Burgemeester en
Wethouders eigenlijk op een bedekte wijze hadden be
reikt wat zij niet openlijk durfden zeggen. De heer
Beekhuis heeft spreker toen in dat opzicht misverstaan,
maar spreker acht toch Burgemeester en Wethouders
voor dezen gang van zaken mede verantwoordelijk, om
dat zij zijn weggebleven van een zaak, waar zij voor de
waardigheid van Leeuwarden bij hadden moeten zijn.
De heer IJ. de Vries vraagt of men wel kan afgaan
op het hier gelezen verslag, of men bij zoo'n belangrijke
kwestie wel kan aannemen dat dit verslag volkomen
objectief is en of men daarbij iemand maar alles kan
aanwrijven en hem eigenlijk voor een halve schurk kan
uitmaken, zonder dat men zekerheid heeft of de zaken,
die in zoo'n verslag zijn meegedeeld, wel volkomen
waarheid zijn.
Spreker hoopt niet dat het hier gewoonte wordt dat
men, als deze of gene krant een verslag van handelingen
van den Raad of van een ander college geeft, eigenlijk,
zonder dat dit vooruit is gezegd, een interpellatie over
zulk soort redevoeringen houdt, als hier dezen middag.
De Voorzitter wil persoonlijk dit zeggen dat het ach
teraf gezien maar er moest natuurlijk vooruit worden
gezien misschien beter was geweest er een lid van
het college heen te zenden
De heer H. de Boer (wethouder)Dat vind ik ten
minste eerlijk
De Voorzitter maar dat laat spreker daar. In alle
geval vermoedt spreker dat de uitlating van den heer
Gerbrandy, die spreker ook persoonlijk van den heer
Froentjes heeft gehoord en die dus wel door den heer
Gerbrandy is gezegd, niets anders is geweest dan een
soort van gepiqueerdheid als gevolg van de gedachte:
nu ben ik hier als lid van het college van Gedeputeerde
Staten gekomen, terwijl de gemeente alleen maar een
ambtenaar heeft gezonden. Anders kan spreker zich ten
minste een dergelijke verdediging in een dergelijk
rechtscollege van een dergelijk advocaat niet voorstellen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 September 1925. 229
Verder is spreker hiervan overtuigd, ten eerste dat het
belang van de gemeente daar is verdedigd al was het
dan niet door een lid van het college van Burgemeester
en Wethouders op een wijze, zooals een lid van dit
college het niet beter had kunnen doen en ten tweede
dat, wie er ook gestaan had, het toch absoluut niets ge
holpen had.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten het Konink
lijk besluit op dit oogenblik voor kennisgeving aan te
nemen.
III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1 (Agenda no. 2). Verdeeling van den Raad in
sectiën.
De verdeeling geschiedt als volgt. In de eerste sectie
zullen plaats nemen: de heeren Visser, IJ. de Vries, Oos-
terhoff, Muller, Van der Veen, Westra en Koopmans;
in de tweede sectie de heeren Tiemersma, Cohen,
K. de Boer, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de
heeren Schelteina, B. Molenaar, O. F. de Vries en Dijk
stra;
in de derde sectie: de heeren Botke, Hooiring, Hof-
stra, Wölcken, M. Molenaar, Van der Laan, Weirna en
Van der Schoot.
Volgens art. 64 van het Reglement van Orde is wet
houder Beekhuis voorzitter der eerste sectie.
Naar de loting, welke vervolgens plaats heeft, worden
aangewezen
tot voorzitter van de tweede sectie wethouder Lau-
tenbach,
en tot voorzitter van de derde sectie wethouder H. de
Boer,
terwijl wethouder Fransen mede zitting zal nemen in
de eerste sectie.
2 Agenda no. 3). Benoeming wegens jaarlijksche
aftreding in September, van
a. vier leden der commissie voor het Stedelijk Orkest
b. vier leden der commissie voor de Openbare
Werken
c. vier leden der commissie voor de gemeentelijke
bewaarscholen
d. vier leden der commissie voor de gemeente
reiniging
e. vier leden der financieele commissie;
f. vier leden der commissie voor de gemeentelijke
lichtfabrieken
g. vier leden der commissie voor het ontwerpen van
strafverordeningen.
Worden benoemd
in de commissie sub a: de heeren K. de Boer, Hooi
ring, IJ. de Vries en Cohen, ieder met 25 stemmen, ter
wijl 1 biljet blanco is ingeleverd;
in de commissie sub b: de heeren B. Molenaar, Oos-
terhoff, Visser en O. F. de Vries, ieder met 25 stemmen,
terwijl 1 biljet blanco is ingeleverd;
in de commissie sub c: mevrouw BuismanBlok Wij
brandi en de heeren Hofstra, Muller en Visser, ieder met
25 stemmen, terwijl 1 biljet blanco is ingeleverd;
in de commissie sub d: mevrouw BuismanBlok Wij
brandi en de heeren Dijkstra, Weima en Westra, ieder
met 24 stemmen, terwijl 2 biljetten blanco zijn ingele
verd;
in de commissie sub e: de heeren Botke, Oosterhoff,
IJ. de Vries en M. Molenaar, ieder met 25 stemmen, ter
wijl 1 biljet blanco is ingeleverd;
in de commissie sub de heeren Cohen, Van der
Veen, Van der Schoot en Tiemersma, ieder met 25 stem
men, terwijl 1 biljet blanco is ingeleverd.
Benoeming sub g.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer H. de Boer (wethouder) gelooft dat het in
het algemeen geen gewoonte, althans niet wenschelijk
is, dat een wethouder tevens lid is van een commissie
en hoewel dit nu een commissie is, die misschien niet
zoo belangrijk is als vele andere, heeft spreker toch ge
meend den Raad te moeten verzoeken geen stem op
spreker uit te brengen. Spreker verklaart hierbij namens
zijn fractie dat deze als zoodanig heeft aangewezen den
heer Dijkstra.
De Voorzitter wil, respecteerende de meening van den
heer H. de Boer, om niet in deze commissie te willen
zitting nemen, toch even de wijze van lid zijn van de
commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen
uiteen zetten. De commissies, zooals die hier over het
algemeen zijn en de commissie voor het ontwerpen van
strafverordeningen zijn niet dezelfde soort commissies.
De 4 leden van de commissie voor het Stedelijk Orkest
en van de commissie voor de Openbare Werken zijn
leden van een commissie van bijstand van Burgemeester
en Wethouders. Dat woordje „bijstand" vervalt wel al
tijd en men spreekt wel steeds van een lid van de com
missie voor het Stedelijk Orkest, maar die commissie is
een commissie van bijstand in het beheer van het Ste
delijk Orkest; zij moet dus Burgemeester en Wethouders
bijstaan, terwijl de commissie voor het ontwerpen van
strafverordeningen een absoluut zelfstandige commissie
is dus geen commissie van bijstand die recht
streeks voorstellen aan den Raad doet. Vandaar dat de
heer Beekhuis en spreker voor zichzelf ook geen be
zwaar heeft om lid van die commissie te wezen, maar
spreker respecteert natuurlijk de meening van den heer
H. de Boer.
De beraadslagingen worden gesloten.
In de commissie sub g worden benoemd de heer
Dijkstra met 23 en de heeren Weima, Koopmans en
Beekhuis ieder met 24 stemmen, terwijl op de heeren
Scheltema en Van der Laan ieder 1 stem is uitgebracht
en 1 biljet blanco is ingeleverd.
3 (Agenda no. 4). Benoeming van een onderwijzer
aan gemeenteschool no. 7b (vacature J. Noorman).
De voordracht van Burgemeester en Wethouders
luidt als volgt
1. P. van der Meulen, reserve-onderwijzer, alhier;
2. A. van der Veen, benoemd reserve-onderwijzer,
alhier
3. R. van der Bij, hoofd der school te Garijp.
Wordt benoemd P. van der Meulen, voornoemd, met
23 stemmen en 1 stem op A. van der Veen en 2 stemmen
op R. van der Bij.
4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot goedkeuring van de rekeningen van
het Stads Ziekenhuis, diensten 1923 en 1924, de Stads
Armenkamer en den Armenraad, beide dienst 1924.
5 (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van de balans en winst
en verliesrekening van de gemeentelijke bedrijven
a. de gemeentelijke waterleiding
b. de gemeentelijke gasfabriek;
c. het gemeentelijk electriciteitbedrijf
d. het gemeentelijk grondbedrijf
e. het gemeentelijk woningbedrijf
f. het bedrijf der gemeentewerken
g. de gemeentereiniging
h. de Stads Bank van Leening.