ff. 12 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1926. 13 Januari j.l. het verzoek hun in de gelegenheid te stellen dien verkoop op meer moderne wijze in te rich ten; ten behoeve daarvan zouden zij gaarne de beschik king erlangen over het lokaal, waarin de aangevoerde kaas thans wordt geveild. Hunne bedoeling is geheel voor eigen rekening een electrisch mijntoestel te plaat sen, alsmede het lokaal te voorzien van de noodige banken en verdere inrichting. Volgens het adres worden ook te Arnhem pogingen aangewend om een botermijn op te richten, waarvoor aan onderscheidene fabrieken in Friesland reeds steun zou zijn gevraagd. Adressanten verzoeken spoedig een beslissing te willen nemen, om dat zij het mijntoestel reeds einde Februari hopen te plaatsen; zij wenschen, behalve Vrijdags, bij grooten aanvoer ook Dinsdags te veilen. De beurs- en waagmeester beveelt, evenals de com missie voor de beurs en de waag, het toestaan der ge vraagde vergunning met nadruk aan; met de daarvoor in de adviezen aangevoerde argumenten kunnen wij ons geheel vereenigen. De oprichting van eene moderne mijninstallatie zal ongetwijfeld den aanvoer van boter belangrijk doen toenemen en een hoogere opbrengst der rechten met zich brengen. Het is van het meeste belang dat spoedig een be slissing op het verzoek van de heeren Zandstra en van der Meer wordt genomen. Waar het adres ons eerst den 14 Januari 1.1. bereikte en het om advies achtereen volgens in handen van den beurs- en waagmeester en van de commissie voor de beurs en de waag werd ge steld, welke adviezen wij hierbij overleggen, is het niet mogelijk thans in bijzonderheden de voorwaarden aan te geven, welke aan de vergunning moeten worden ver bonden de vaststelling hiervan zou aan ons kunnen worden overgelaten. Wij wenschen er de aandacht op te vestigen dat het de bedoeling is ook den publieken verkoop van kaas in hetzelfde lokaal in stand te houden. De publieke ver- kooper van dit artikel kan (gelijk de beurs- en waag meester in zijn advies in het licht stelt) van het mijn toestel gebruik maken, indien hij dit met aanvragers overeenkomt of anders de veiling op de gewone manier houden. De gemeente behoort voorts het recht te hebben het toestel en bijbchoorende zaken der installatie tegen taxatie te kunnen overnemen. Waar eerst echter de aanvragers vrij groote kosten hebben met inrichting, enz., terwijl het zal moeten blijken of er voldoende omzet zal plaats hebben, zouden wij de bepaling willen opnemen dat na 1 Februari 1931 door de gemeente deze installatie, b.v. op zes maanden na de schriftelijke kennisgeving van het voornemen daartoe, zou kunnen worden overgenomen. Gelijk verder de beurs- en waagconunissie reeds in haar advies opmerkt, zal niet alleen een recht gevorderd kunnen worden van de aangevoerde, maar ook van de te veilen boter, zonder dat deze in de waag is aange voerd; dit verzekert de gemeente hoogere inkomsten. Bovendien wordt eene verhooging der rechten voor het plaatsen van boter overwogen. In verband met het vorenstaande zullen de verordeningen, de waag betref fende, eenige veranderingen moeten ondergaan de voorstellen daartoe zullen U ten spoedigste bereiken. Wij hebben de eer U in overweging te geven te be sluiten aan J. B. van der Meer en S. A. Zandstra en hunne rechtverkrijgenden tot wederopzegging vergunning te verleenen tot het plaatsen en exploiteeren van een elec trisch mijntoestel met bijbehoorende inrichting in het veilingslokaal van de waag, met bepaling, dat, indien de gemeente na 1 Februari 1931 de exploitatie van het toestel voor eigen rekening wenscht voort te zetten, de bestaande inrichting tegen taxatieprijs van de exploi tanten wordt overgenomen en verder onder de door Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 15 (agenda sub 26). 6 (Agenda no. 7) Voorstel van de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen tot wijziging der Bouwverordening (bijlage no. 5). De beraadslagingen worden geopend. De Voorzitter stelt voor om in art. I, waar in het begin staat: „Het is den eigenaar of erfpachter van een ge bouw, enzde woorden „of erfpachter" te laten vervallen, omdat art. 1 van de Bouwverordening onder „eigenaar" al die menschen verstaat, die iets van die kwaliteit bezitten, zoodat ook de opstalhouder, de erf pachter, de vruchtgebruiker, enz. daaronder vallen. Het is dus reeds in art. 1 der Bouwverordening ruim om schreven dat ook de erfpachter er onder valt, wanneer van den eigenaar wordt gesproken, waarom de woorden „of erfpachter" hier overbodig zijn en het artikel dien overeenkomstig gewijzigd door Burgemeester en Wet houders wordt voorgesteld. De heer Van der Veen weet niet of hij mis is, maar het wil hem voorkomen dat achter het woord „eige naar", waarachter nu de woorden „of erfpachter" ver vallen, de woorden „of bewoner" dienen te worden in gevoegd. Het is toch mogelijk dat de eigenaar van een gebouw er onkundig van is dat de bewoner daarop een installatie plaatst. Om nu latere moeilijkheden te voor komen, meent spreker dat het niet verkeerd zou zijn achter „den eigenaar" in te voegen „of bewoner". De heer Westra: Wanneer ik een enkel woord wil zeggen tegen deze voordracht, dan Ts dat niet omdat de obstakels, die hier en daar op de daken verschijnen, mij door hun vorm bijzonder kunnen bekoren, ook niet. omdat ik hetgeen ons op deze wijze van de daken wordt verkondigd, nu juist van overweldigende beteekenis acht voor de cultureele, moreele of economische ontwik keling der maatschappij, maar dan is dat wel, omdat ik deze voorgestelde bepaling een aanslag acht op het eigendomsrecht, welke door de uiterste noodzaak niet geëischt wordt. Ik ben er van overtuigd dat men mij wel op een precedent zal kunnen wijzen, dat deze be paling dan zal moeten rechtvaardigen, maar een pre cedent is geen rechtsgrond in zich; m. i. is het hebben van reclameborden en dergelijke voorwerpen op daken, voorzoover ze anderen geen overlast veroorzaken, een zeer particuliere aangelegenheid, waarmede de Over heid zich niet heeft in te laten; een dergelijke inmenging kan mijn rechtsgevoel niet bevredigen. Dit is dus een principieel bezwaar, daarnaast heb ik evenwel ook een practisch bezwaar en dat is dat hier mede weer een nieuwe verbodsbepaling in het leven wordt geroepen. Ik heb eens hooren verluiden dat er gens in een plattelandsgemeente een raadslid was, die verklaarde te zullen stemmen tegen alles was geld kostte. Nu, mijn gevoelens gaan ten opzichte van de verbodsbepalingen in die richting; ik zal wel niet ver klaren tegen elke voordracht te zullen stemmen, die een verbodsbepaling bevat, maar ik zal althans mij bij der gelijke voordrachten voortaan afvragen of die verbods bepalingen wel dringend geëischt worden. Er wordt mij zoo langzamerhand te veel verboden. Toen ik voor de eerste maal in Duitschland kwam, heb ik mij ten koste onzer Oosterburen werkelijk ver maakt over het groot aantal bordjes dat men overal aantrof met den aanhef „es ist verboten", maar thans gaan we hier te lande al heel erg die richting uit; niet tegenstaande wij er hier nog wel een speciale bond voor de vrijheid op na houden, hebben we thans in iedere gemeente van eenige beteekenis een speciale commissie, die tot haar taak heeft na te gaan of er nog iets bestaat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1926. 13 of gedaan kan worden, wat nog niet verboden is en wel licht verboden zou kunnen worden. En wanneer nu die commissie zichzelf niet al te druk zou maken, dan zijn er wel gedienstige geesten in den vorm van andere commissies, vereenigingen of raadsleden, die haar bij voortduring aan die taak herinneren en niet rusten voor hetgeen in onze maatschappij nog geoorloofd is, op nieuw is beperkt. Er staat in de Heilige Schrift dafr zelfs de rechtvaar dige nog zevenmaal daags valt. Ik heb mij deze schrif tuurplaats altijd als een beetje oriëntalisch en overdre ven uitgedrukt voorgesteld, maar ik geloof dat ze won derwel van toepassing is op den tegenwoordigen tijd, want werkelijk, zelfs de meest correcte staatsburger moet minstens zevenmaal daags een verordening over treden. Al dat verbieden heeft echter slechts tengevolge dat de eerbied voor de wet, ook bij haar trouwste aan hangers, meer en meer begint te verdwijnen. Het is een eigenaardige tegenstelling dat men eenerzijds hoe lan ger hoe milder wordt tegen de bedrijvers van groote misdrijven, terwijl men anderzijds als het ware een klopjacht houdt op de meeste ordelijke burgers, om hen, door middel van steeds nieuwe strafbepalingen, met de justitie, zij het dan ook in den meest tammen vorm, in aanraking te brengen. Wanneer men eens goed nadenkt over den naam „Commissie voor het ontwerpen van Strafverorde ningen", dan lijkt het mij toe dat onze natuurlijke blij moedigheid moet te loor gaan bij de gedachte dat er een commissie bestaat, die, zoodra ze tot activiteit komt, niet anders doet dan maar nieuwe straffen voor ons uitdenken en dan voor handelingen, die men tot dan toe als volkomen correct en geoorloofd had be schouwd, ja zelfs voor handelingen die men heeft ge steld in een tijd, dat ze ook door de Overheid volkomen geoorloofd werden, zal men achterna nog z'n straf moeten ondergaan. Want, en dit is een nieuwe grief, welke ik tegen deze voordracht heb, ook dit novum zal met deze verorde ning in onze rechtsverhoudingen worden ingevoerd en hiervoor zal wel geen ander precedent zijn aan te wijzen dan het „Alcmaria Victrix" dat de commissie in tiaar schrijven aan den Raad laat hooren. Niet alleen toch zal het verboden zijn reclameteekens aan te brengen, die niet de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders kunnen wegdragen, neen ook wanneer men voor eenigen tijd, volkomen te goeder trouw en zonder schending van eenige wet of verordening eenig reclameteeken heeft aangebracht, waarvoor wellicht groote kosten zijn gemaakt, waarvan zelfs de mogelijkheid niet is uitge sloten, dat men zich ten stadhuize heeft vergewist dat dit volkomen toelaatbaar was, dan nog zal men, als deze reclame de goedkeuring van Burgemeester en Wethou ders niet kan hebben, de verbodsbepaling op zich van toepassing zien gebracht. En dit is nu niet een der uiterste consequenties van deze verordening, neen, het is er de quintessens, de vooropgezette bedoeling van. Een dergelijke vorm van wetgeving kan ten eenenmale mijn instemming niet hebben; op deze wijze ontstaat een toestand van volkomen rechteloosheid en rechts onzekerheid voor de ordelijke staatsburgers. Waarom zal men straks niet verder gaan en b.v. verbieden het hebben van huizen, waarvan de bouwstijl niet de goed keuring van Burgemeester en Wethouders heeft, 't is slechts één stap. Wanneer men nu werkelijk meent dat er op het ge bied der reclame noodzakelijk iets verboden moet wor den ik zie die noodzakelijkheid niet dan zou men liever kunnen beginnen met het verbieden van reclame, die aanstoot geeft voor de goede zeden, ik heb ze wel eens ooit ergens ontmoet; wanneer men op het gebied der reclame iets zou willen verbieden ik zou het niet willen dan zou men kunnen verbieden reclame voor sensatiefilms, voor dancing thea en tingel-tangel, aan welke reclame de maatschappij allerminst behoefte heeft; wanneer men op het gebied der reclame per se iets zou willen verbieden ik herhaal dat ik het niet zou willen dan zou men kunnen verbieden de reclame voor alle alcoholische dranken, de reclame voor het cafébezoek. Dit alles zou van meer beteekenis zijn voor de maatschappij dan dit nuttelooze verbod, dat eenige ordelijke burgers in hun nijverheid en wellicht in hun inkomsten zal aantasten. Indien men de menschheid in het algemeen tot een gevoel van schoonheid wil opvoeden, ik wil het niet minder, maar niet met verbodsbepalingen straffen mogen in de opvoeding niet kunnen worden gemist, ze moeten een voldoenden rechtsgrond hebben en niet te veelvuldig worden toegepast, anders hebben ze een verkeerde uitwerking. De heer Van der Schoot zegt dat deze verordening ook zijn sympathie niet heeft. Spreker moet eerlijk zeg gen dat ook deze medalje twee kanten heeft en dat men die dus ook van twee kanten kan bezien, maar als men een passende reclame naar voren brengt, zou hij zeg gen: laat die zooveel mogelijk toe, belet den handel niet, want handel is leven. Laten wij elkaar zooveel mogelijk ruimte geven in de verordening. Spreker gelooft niet dat er op dit gebied nuttig werk is te verrichten. De heer K. de Boer zal er niet heel veel van zeggen na de zeer aardige speech, die door den heer Westra is gehouden. Hij zou alleen deze opmerking willen maken, dat naar zijn meening Burgemeester en Wethouders een goede daad doen met deze verordening voor te stellen, omdat, als men zijn oogen gebruikt, men in sommige steden van ons land ontdekt, dat die steden verpest worden door de schrille en hevige lichtreclames, die zich daar bevinden. In Leeuwarden zijn wij daarvan tot nog toe verschoond gebleven, al zijn hier ook enkele uit wassen in den echten zin van het woord, zooals de reclame van Caravellis. Naar sprekers meening zal, als dat soort van reclames meer en meer inwerkt, de stad voor wandelaars eigenlijk onbegaanbaar worden. Spreker gelooft dat de vrijheid, die de heer Westra opeischt, al te groot zou zijn. Een handelaar in wagen smeer zou het dan b.v. ook kunnen probeeren met dat artikel, om de goede kwaliteit er van aan te toonen, op straat te smeeren; de heer Westra zou daar dan ook en zeer terecht wel aanmerking op maken De heer Westra: Dat is niet op eigen terrein. De heer K. de Boer: De iucht is ook niet eigen ter rein. Laat men zijn reclame dan binnenshuis houden en de menschen uitnoodigen er daar van te komen genie ten. Ik geloof dat wij met deze verordening op den goeden weg zijn. De heer Visser gelooft dat de heeren eenigszins over drijven. Het zal zeker niet de bedoeling van de veror dening zijn om niet toe te staan wat geloorloofd is, maar de bedoeling zal zeker zijn recht te hebben om excessen of uitwassen te voorkomen. Dan is spreker het volkomen met de commissie en met Burgemeester en Wethouders eens, dat men dit in zekeren zin moet doen. De Voorzitter zou na de verdediging door den heer K. de Boer en ook door den heer Visser ook een enkele opmerking willen maken. De heer Westra heeft een heel verhaal gehouden en heeft hier, naar sprekers meening, allerlei dingen bij te pas gebracht, die er niet bij te pas komen; als er eens weer een commissie wordt ingesteld om iets te verbieden, zou die misschien ook eens in die richting kunnen werkzaam zijn. De bedoeling van Burgemeester en Wethouders en van de commissie is niet om in het algemeen ieder tegen te werken en te zeggen dat er geen reclame meer mag zijn, zooals de heer Westra het heeft voorgesteld; 1

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 4