16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1926.
7 (Agenda no. 8) Voorstellen van de heeren:
a. H. de Boer, om de werking der verordening
houdende verbod van den verkoop van sterken drank
in het klein op Zondagen en Christelijke feestdagen op
te schorten tot 1 Januari 1927 en voorts te bepalen,
dat in den loop van 1926 een proefstemming van
gemeentewege zal worden gehouden over de al- of niet
wenschelijkheid van het bestaan der bedoelde verordening;
b. J. Oosterhoff, om te besluiten de opschorting
krachtens raadsbesluit van 13 Mei 1924 tot 1 Januari
1926 van de werking der onder a genoemde verorde
ning alsnog met een termijn van drie jaren te verlengen,
met prae-advies van Burgemeester en Wethouders
omtrent de onder a en b bedoelde voorstellen.
Dit prae-advies luidt als volgt
In Uwe vergadering van den 22 December j.l. werden
om prae-advies in onze handen gesteld de volgende aan
den Raad gerichte stukken
a. een voorstel d.d. 22 December 1925 van het lid
Uwer Vergadering den heer H. de Boer, strekkende om
de werking der verordening, houdende verbod van den
verkoop van sterken drank in het klein op Zondagen en
Christelijke feestdagen, op te schorten van 1 Januari
1926 tot 1 Januari 1927 en voorts te bepalen dat in den
loop van 1926 een proefstemming van gemeentewege
zal worden gehouden over de al of niet wenschelijkheid
van het bestaan van bedoelde verordening
b. een schrijven d.d. 15 December 1925, met toe
lichting, van het lid Uwer Vergadering den heer J. Oos
terhoff, waarin deze voorstelt te besluiten de opschor
ting krachtens raadsbesluit van 13 Mei 1924 tot 1 Ja
nuari 1926 van de werking der onder a genoemde ver
ordening alsnog met een termijn van drie jaren te ver
lengen,
terwijl bij de stukken is gevoegd een adres d.d.
21 December 1925, met toelichting, van het Centraal
Drankweercomité te Leeuwarden, waarbij verzocht
wordt laatstgenoemd voorstel te verwerpen.
In verband met de omstandigheid dat het hierbedoelde
prae-advies niet voor 1 Januari 1926 kon worden uit
gebracht en behandeld, werd besloten den termijn van
buiten werking stelling der verordening met een korten
tijd, tot 1 Februari 1926, te verlengen. Vóór dien datum
zal derhalve door Uwe vergadering eene beslissing
moeten worden genomen, daar anders op gemeld tijd
stip de verordening automatisch weder in werking
treedt.
Met betrekking tot het door den heer H. de Boer ge
daan voorstel tot het houden eener proefstemming zij
het volgende opgemerkt.
Bij informatie is ons gebleken dat het in de bedoeling
van den voorsteller ligt aan de stemming te doen deel
nemen door de meerderjarige ingezetenen der gemeente.
De strekking van deze proefstemming kan geen andere
zijn dan dat de gemeenteraad, hoewel hem dienaan
gaande niets kan worden verplicht, zedelijk gehouden
zal zijn te besluiten in overeenstemming met den wensch
van een bepaalde meerderheid der ingezetenen.
Om meer dan een reden moeten wij ons tegen een
dergelijke stemming verklaren.
In de eerste plaats omdat de wet dit systeem niet
kent. Het lijkt ons onjuist om de leden van den Raad
in een bepaalde richting te doen stemmen door pressie
van buitenaf, i. c. van de meerderjarige ingezetenen.
Een lid van den Raad zal zijn eigen meening hebben
te volgen, ook al zou deze afwijken van die van de
meerderheid der bevolking. Het houden van een stem
ming zal niet anders zijn, zij het dan niet formeel, dan
het op zijde zetten van den Raad. En het schijnt ons in
strijd met den geest van ons staatsrecht dat de bevol
king zich, behalve door verzoekschriften, over zaken
van gemeentepolitiek op andere wijze uitspreekt dan
door middel van de kiezers bij de verkiezing van de
leden van den Raad.
In de tweede plaats rijst de vraag of de voorge
stelde proefstemming niet in strijd is met art. 45 der
Gemeentewet, waar bepaald is dat de leden van den
Raad stemmen elk zonder last van of ruggespraak met
hen, die benoemen. Deze opvatting komt tot uiting in
het Koninklijk besluit van 24 December 1914, Staats
blad no. 614, waarbij wegens strijd met de wet werd
vernietigd een besluit van den gemeenteraad van
Almelo, inhoudende om, alvorens een beslissing te
nemen omtrent het wederinvoeren van de kermis, deze
zaak aan een referendum te onderwerpen en daaraan te
doen deelnemen door hen die op de kiezerslijst voor
komen. Een van de overwegingen in het Koninklijk be
sluit was „dat zoodanig onderzoek moet worden be
schouwd als het houden van ruggespraak door den
Gemeenteraad met de gezamenlijke kiezers". Hoewel
„kiezers" en „meerderjarige ingezetenen" niet dezelfde
personen zijn, komt het ons voor dat bij stemming door
de meerderjarige ingezetenen, toch zou kunnen worden
gesproken van het houden van ruggespraak met de zich
daaronder bevindende kiezers.
Ten slotte vinden wij in de daaraan verbonden kos
ten, die vermoedelijk vrij hoog zullen zijn, een bezwaar
om tot de voorgestelde proefstemming over te gaan.
Ten aanzien van de door den heer Oosterhoff voor
gestelde opschorting van het tapverbod met een termijn
van drie jaren merken wij op, dat het naar onze meening
weinig zin heeft thans nogmaals over te gaan tot het
gedurende een willekeurigen tijd en zonder een bepaalde
aanleiding buiten werking stellen der verordening. Beter
lijkt het ons dan ook deze in te trekken, te meer waar
zij nu slechts in theorie bestaat. Wij staan ten opzichte
dezer verordening nog altijd op hetzelfde standpunt als
door ons werd ingenomen bij de indiening van ons
prae-advies van 27 Maart 1924, waarin wij voorstelden
tot intrekking der verordening over te gaan. De motie
ven, die wij destijds naar voren brachten, gelden nog,
terwijl nieuwe gezichtspunten zich niet hebben geo
pend.
Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U
voor te stellen te besluiten
I. tot verwerping van het voorstel van den heer
H. de Boer
II. tot verwerping van het voorstel van den heer
J. Oosterhoff
III. tot intrekking van de verordening, houdende
verbod van den verkoop van sterken drank in het klein
op Zondagen en Christelijke feestdagen (gemeente
bladen no. 34 van 1920, nos. 12 en 33 van 1922 en no.
12 van 1924).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer H. de Boer (wethouder) zal slechts even
toelichten waarom hij gekomen is met het voorstel, om
een proefstemming te houden over den inhoud der ver
ordening, die alsnog bestaat, maar waarvan de werking
op 13 Mei 1924 op de bekende gronden is opgeschort.
Spreker heeft toen aangetoond dat op komst was de
stemming over de wet op de Plaatselijke Keuze en hij
heeft er toen bij gezegd dat, indien eventueel dat wets
ontwerp niet mocht worden aangenomen, er dan zijner
zijds een voorstel was te verwachten om van gemeente
wege een proefstemming te houden over den inhoud
van deze verordening. Zoo heeft spreker toen gerede
neerd en het zal nu zeer zeker den Raad niet verwon
deren dat, nu de stand van zaken zoo is dat het wets
ontwerp is verworpen, spreker de daad bij het woord
heeft gevoegd en is gekomen met het voorstel om een
proefstemming te houden.
Spreker gelooft niet dat het noodig is de redenen,
die daartoe aanleiding geven, in den breede te ontwik
kelen; wij hebben daarbij vroeger reeds uitvoerig stil
gestaan. Hij wil er alleen aan herinneren dat, vooral
op dit terrein, volgens zijn opvatting alleen dan een
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Januari 1926. 17
wettelijke maatregel, die nog al zeer ingrijpt in de volks
gewoonten geoorloofd is, als wij weten, dat die maat
regel gedragen wordt door de groote massa van het
volk, in dit geval door de groote massa van de burgerij
van Leeuwarden. Om dat nu tot uiting te doen komen,
kunnen wij het best over den inhoud der verordening
een proefstemming doen houden. Spreker voor zich
durft die proefstemming aan, omdat hij de consequenties
daarvan zal aanvaarden. Hij kan zich indenken dat de
een, als er een zeker procent van het aantal uitgebrachte
stemmen voor de verordening is hoewel wij als Raad
volkomen vrij blijven om te beslissen dit voor zich
voldoende vindt en aanstonds zal zeggen dat hij, gezien
den uitslag, voor de inwerking treding der verordening
moet zijn; het is ook mogelijk dat een ander daarover
dan een andere meening zal hebben. Spreker aanvaardt
volkomen de consequenties van de proefstemming; als
het percentage niet voldoende is, zal hij niet alleen het
recht hebben, maar zich ook de plicht moeten opleggen
om daarmee rekening te houden, en als het percentage
naar zijn meening hoog genoeg is, zal hij voor het in
werking treden der verordening stemmen.
Dat is de reden waarom spreker meent dat, wanneer
op één terrein het houden van een proefstemming noo
dig is, het dan is op dit terrein. Men weet trouwens
dat ook voor degenen, die gevoelden voor de motieven,
welke ten grondslag lagen aan het wetsontwerp op de
Plaatselijke Keuze, dat zeer zeker wel wéér eens zal
opdoemen en dan aangenomen zal worden, dezelfde
motieven golden. Dat is de reden, waarom spreker zelfs
veel gevoelt voor een proefstemming.
Nu komt hij echter met het college van Burgemeester
en Wethouders even in strijd, maar hij gelooft, dat dit
wel een beetje zal meevallen. Het college van Burge
meester en Wethouders, dat dit prae-advies heeft uit
gebracht, zegt dat de wet dit systeem niet kent. Wan
neer dat voor het college aanleiding zou zijn om daarom
te zeggen wij zijn tegen het houden van een proef
stemming, gelooft spreker dat dit argument niet al te
sterk is. Er zijn per slot van rekening wei meer voor
beelden te noemen, waarvan men kan zeggen dat de
wet ze niet kent, maar die toch zijn ingevoerd; spreker
denkt hierbij aan het Georganiseerd Overleg, welk in
stituut de wet niet kent, maar dat toch is ingevoerd.
Dan beroept het college zich op art. 45 der Gemeen
tewet, hetwelk luidt
„De leden stemmen elk volgens eed en geweten,
zonder last van of ruggespraak met hen, die benoe
men."
Welnu, als wij hier een proefstemming zullen houden,
dan gelooft spreker dat hij zich persoonlijk en meent
hij dat ieder voor zijn persoon zich even goed houdt
aan art. 45.
/Maar nu wordt door het college verwezen naar wat
in Almelo is geschied. Spreker wil in de eerste plaats
zeggen dat het daar een ietwat ander geval was dan
wij hier op het oog hebben; daar was sprake van een
referendum, hier is sprake van een proefstemming.
Bovendien ging het referendum daar onder de kiezers,
dus onder degenen, die den Raad benoemen, terwijl de
proefstemming hier volgens het voorstel zal worden ge
houden onder alle meerderjarigen, dus niet alleen onder
de kiezers, maar ook onder de ingezetenen van 21 tot
25 jaar, die geen kiezers zijn. Spreker meent in alle
geval dat, wat hier zal gebeuren, niet slaat op het voor
beeld van Almelo en hij meent zich hierbij eenigszins
te mogen beroepen op de sobere wijze waarop het in
het prae-advies is uitgedrukt; ook het college van Bur
gemeester en Wethouders schijnt er zelf niet zeker van
te zijn dat een proefstemming niet toelaatbaar is, want
als dat wél zeker was geweest dan spreker heeft wel
eenige ervaring op dit gebied zou het wel een beetje
scherper naar voren zijn gebracht
De heer Fransen (wethouder): Dat is om U gebeurd.
De heer H. de Boer (wethouder)Ja, dat is om
mij gebeurd, maar dat zal het geval wel niet wezen.
Hier staat
„Hoewel „kiezers" en „meerderjarige ingezetenen"
niet dezelfde personen zijn, komt het ons voor dat bij
stemming door de meerderjarige ingezetenen, toch
zou kunnen worden gesproken van het houden van
ruggespraak met de zich daaronder bevindende
kiezers."
Spreker gelooft niet dat hij hier verder lang en breed
over behoeft te spreken; het is misschien een kwestie
hoe men het aanvoelt. Hij gelooft zeer zeker dat er voor
den Raad hoegenaamd geen reden behoeft te zijn om
niet voor een proefstemming te zijn. Dan kan in alle
geval de uitspraak van de hoogere macht worden af-
gewcht en spreker gelooft niet dat wij daarvoor bang
behoeven te zijn.
Dan is gemaakt het kostenbezwaar, dat zeer zeker
bestaat. Maar waar het hier een belangrijke kwestie
geldt, waar het tapverbod nog al zal ingrijpen in de
volksgewoonten en ook uit het inzenden van adressen
van verschillende kanten blijkt dat het hier een belang
rijke zaak geldt, gelooft spreker dat het wel goed, al
thans wel geoorloofd is om voor het houden van een
proefstemming een paar duizend gulden te besteden.
Spreker weet niet precies wat daarvoor noodig zal zijn,
misschien 3000.hij noemt maar een bedrag om
te laten uitkomen dat, waar het een dergelijke belang
rijke zaak geldt, dit ons niet behoeft af te schrikken.
Verder gelooft spreker dat men geen vergelijking kan
trekken tusschen een eventueele verkiezing van een ver
tegenwoordigend lichaam en een proefstemming. Die
proefstemming zal men kunnen verdeelen over verschil
lende dagen, men zal niet alle stembureaux behoeven
in te richten en men zal, evenals bij de verkiezingen,
ook wel vrijwillige krachten kunnen vinden die beur
telings op de stembureaux willen zitting nemen. Men
kan het betrekkelijk eenvoudig doen, door ieder een
kaart te sturen, die hij dan aan het stembureaux afgeeft
en dan zal ten slotte de uitslag van de stemming later
blijken. Spreker erkent volkomen dat er kosten mee ge
moeid zullen zijn, maar waar hij een proefstemming
werkelijk van belang acht het is een kwestie van
appreciatie gelooft hij, dat die kosten daar wél aan
besteed mogen worden.
Nu komt spreker tot zijn conclusie. Het zal mogelijk
zijn hoewel hij het niet veronderstelt dat zijn
voorstel tot het houden van een proefstemming zal
worden afgestemd. Maar spreker denkt dat degenen,
die in geen geval een tapverbod willen, zich dan toch
aanstonds wel ernstig zullen bedenken, alvorens zij
zullen stemmen tegen sprekers voorstel, omdat, als de
proefstemming niet wordt aangenomen, zooals spreker
die nader heeft ontwikkeld, hij voor zich zal stemmen
voor invoering van het tapverbod, terwijl hij ook weet
dat althans de groote meerderheid zijner fractie daar
dan voor zal stemmen. Spreker zal daar nu niet breed
voerig op ingaan; is het straks noodig, als de kwestie
van het tapverbod zelf aan de orde komt, dan zal hij
zijn gedachten daaromtrent nog wel breedvoerig kun
nen ontwikkelen. Maar elke bestrijding van het alco
holisme acht hij van belang. Men kan alleen verschillen
over de wijze, waarop die moet plaats vinden, maar
spreker gelooft dat, ook als wij hier een tapverbod
krijgen, dit kan zijn een stap op den weg naar een
droog, naar een alcohol-vrij Leeuwarden, naar een
alcohol-vrij Friesland en naar een alcohol-vrij Neder
land. Waarom zou men dat hier niet krijgen en in an
dere deelen van Europa en ook buiten Europa wel
Spreker zal dus ook stemmen voor het tapverbod, al had
hij liever dat de stap hier anders werd gezet als de
zaak anders loopt, valt de verantwoording daarvan niet
op degenen, die voor beteugeling van het alcoholisme
zijn of van de meerderheid, die daarachter staat, maar
als men niet voor een proefstemming is, wordt de ver-