124 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1926.
reeds in erfpacht is uitgegeven, is gelegen, in erfpacht
af te staan.
De directeur der gemeentewerken geeft in zijn advies
te kennen, dat hij geen bezwaren heeft tegen inwilliging
van het bedoelde verzoek.
De adressant heeft met de gebruikelijke voorwaarden
genoegen genomen.
De bedongen grondprijs is 7.per M-'., welk
bedrag voldoende moet worden geacht.
Onder overlegging van de stukken geven wij U in
overweging te besluiten
aan B. van der Kolk, alhier, tot 31 December 1990
in erfpacht af te staan het nog overblijvende bouwterrein
aan de zuid-oostzijde van de Bernhardus Bumastraat.
zooals op de bijbehoorende situatieteekening met een
roode arceering is aangegeven, ter grootte van ongeveer
323 ML, de juiste grootte nader door een landmeter
van het kadaster uit te meten, zulks op de volgende
voorwaarden
1. de canon wordt berekend naar een grondwaarde
van zeven gulden 7.per ML en een rentevoet van
6 per jaar
2. de erfpachter moet binnen tweemaal 24 uren,
nadat hij van de toewijzing in erfpacht kennis heeft
bekomen, een waarborgsom van ƒ113.- storten ten
kantore van het gemeentelijk grondbedrijf voor de na
koming der voorwaarden, welk bedrag hem, na vol
doening daaraan, op aanvrage wordt teruggegeven
3. de rooiïng der te stichten gebouwen zal nader
door den dienst der gemeentewerken worden aan
gegeven
4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van
Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag be
bouwing gedurende dien tijd door derden niet plaats
vinden
5. de bepalingen betreffende de uitgifte in erfpacht
van bouwterreinen, gelegen tusschen Oostcrsingel en
Cambuursterpad en toebehoorendc aan de gemeente
Leeuwarden worden voorzoover mogelijk en met het
bovenstaande niet in strijd voor dezen afstand in
erfpacht van kracht verklaard.
4 (Agenda no. 5.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot overneming in eigendom van stoepen
aan de Voorstreek.
Dit voorstel luidt als volgt
Eenigen tijd geleden hebben wij den directeur der
gemeentewerken een opdracht verstrekt om met de
eigenaren van stoepen aan de Voorstreek en wel aan
de gedeelten van genoemde straat, welke zijn gelegen
tusschen de Meelbrug en het Hoeksterpad en tusschen
de Nieuwe Buren en den Noorderweg, onderhandelingen
te voeren over de overdracht van die stoepen aan de
gemeente.
Deze onderhandelingen zijn met goed gevolg be
kroond, daar slechts in een viertal gevallen de eigenaren
niet tot afstand van hunne stoepen bereid zijn.
Hoewel derhalve de aanleg van een doorloopend
trottoir langs de aangeduide straatgedeelten nog niet
geheel mogelijk zal zijn, mcenen wij toch, dat de ge
meente tot overneming van de aangeboden stoepen
moet overgaan, teneinde zoo spoedig mogelijk aan de
eischen van het drukke verkeer tegemoet te kunnen
komen.
Hierbij dient opgemerkt, dat de gemeente reeds
eerder den eigendom van een tweetal stoepen op het
gedeelte tusschen de Nieuwe Buren en den Noorderweg
heeft verworven.
Inmiddels heeft de heer P. van der Meij, eigenaar
van het perceel aan de Voorstreek no. 10, te kennen
gegeven, dat hij de stoep voor het genoemde pand aan
de gemeente wenscht over te dragen. Ook deze stoep.
al is zij niet terstond noodig, moet met het oog op de
toekomst worden overgenomen.
Onder overlegging van de stukken geven wij U in
overweging te besluiten
A. voor den prijs van 1.voor elke stoep over
te nemen van
1. J. van der Weide, alhier, de stoep, gelegen voor
het pand aan de Voorstreek no. 60, kadastraal bekend
sectie B no. 2493
2. de R.-C. Kerk van den Heiligen Bonifacius en
gezellen, alhier, de stoepen, gelegen voor de panden
aan de Voorstreek nos. 62 en 72, kadastraal bekend
sectie B nos. 3366 en 2240
3. J. H. Sustring, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 64, kadastraal bekend
sectie B no. 1867
4. P. Krediet, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 66, kadastraal bekend
sectie B no. 3451
5. J. J. Westra, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 68, kadastraal bekend
sectic B no. 3450
6. T. Bekema, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 70, kadastraal bekend
sectie B no. 2287
7. A. Koopal en A. H. Jansen, alhier, de stoep, ge
legen voor het pand aan de Voorstreek no. 74, kadas
traal bekend sectie B no. 2984
8. H. Alkema, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 76, kadastraal bekend sectie
B no. 124
9. B. Dijkstra, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 78, kadastraal bekend sectie
B no. 2017
10. J. L. Drielsma en H. L. Drielsma, alhier, de
stoep, gelegen voor het pand aan de Voorstreek no. 82,
kadastraal bekend sectie B no. 2624
11. A. L. Lorié, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 84, kadastraal bekend sectie
B no. 2623
12. J. Copini, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 86, kadastraal bekend sectie
B no. 2829
13. A. Gramsma, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 88, kadastraal bekend sectie
B no. 2828
14. D. Arends, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 90, kadastraal bekend sectie
B no. 3518
15. L. G. Kronabel, J. H. Kronabel, mejuffrouw
C. M. Kronabel en mejuffrouw M. T. E. Kronabel, de
stoep, gelegen voor het pand aan de Voorstreek no. 92,
kadastraal bekend sectie B no. 3099
16. R. Ketelaar, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 96, kadastraal bekend sectie
B no. 3431
17. E. van der Meulen, alhier, de stoep, gelegen
voor het pand aan de Voorstreek no. 98, kadastraal be
kend sectie B no. 3114
18. J. Egas, alhier, de stoep, gelegen voor het pand
aan de Voorstreek no. 100, kadastraal bekend sectie B
no. 2851
19. A. A. Schuurmans, alhier, de stoep, gelegen
voor het pand aan de Voorstreek no. 102, kadastraal
bekend sectie B no. 1869
20. R. Huisman, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreck no. 104, kadastraal bekend
sectie B no. 48
21. A. Dirksen, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 108, kadastraal bekend
sectie B no. 2469
22. S. Duterloo, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 110, kadastraal bekend
sectie B no. 2011
23. H. Franssen, alhier, de stoep, gelegen voor het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1926. 125
pand aan de Voorstreek no. 114, kadastraal bekend
sectie B no. 8
24. B. de Boer, alhier, de stoep, gelegen voor het
pand aan de Voorstreek no. 85, kadastraal bekend sectie
A no. 163
25. B. B. Westerhuis, alhier, de stoep, gelegen voor
het pand aan de Voorstreek no. 87, kadastraal bekend
sectie A no. 1115;
26. P. de Kant, wed. van J. de Haan c.s., alhier, de
stoep, gelegen voor het pand aan de Voorstreek no. 89,
kadastraal bekend sectie A no. 1295
27. H. G. W. Sprenger, alhier, de stoep, gelegen
voor het pand aan de Voorstreek no. 101, kadastraal
bekend sectie A no. 1659
28. de N. V. „de Leeuwarder Courant", alhier, de
stoep, gelegen voor het pand aan de Voorstreek no.
103, kadastraal bekend sectie A no. 1721
29. P. van der Mei, alhier, de stoep, gelegen voor
het pand aan de Voorstreek no. 10, kadastraal bekend
sectie B no. 3627,
onder bepaling, dat uit de overdracht voor de tegen
woordige eigenaren geen kosten voortvloeien, het uit
komende materiaal desverlangd hun eigendom zal
blijven en de werkzaamheden, die tengevolge van den
trottoiraanleg aan de gevels der gebouwen noodig zijn,
voor rekening der gemeente komen
B. de onder A bedoelde stoepen te bestemmen voor
den publieken dienst.
5 (Agenda no. 6.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van het verslag betreffende
de wijze, waarop het op de gemeentebegrooting voor
1Q25 toegestaan bedrag voor het in art. 36 der Leer
plichtwet omschreven doel is besteed.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 35 (agenda sub 46).
6 (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van het heffingspercentage
voor de plaatselijke directe belasting naar het inkomen,
dienst 1926/27met intrekking van het raadsbesluit
d.d. 27 April
Dit voorstel luidt als volgt
Nu bij beschikking van den Minister van Binnen-
landsche Zaken en Landbouw, d.d. 17 Mei 1926. no.
3303. krachtens Koninklijke machtiging d.d. 8 Mei 1926,
no. 16, aan deze gemeente is toegestaan, gedurende vijf
jaren, te beginnen met het belastingjaar 1926/27, de
plaatselijke directe belasting naar het inkomen weder
door eigen administratie te heffen, dient, daar die be
schikking dateert van een lateren datum dan 1 Mei 1926,
Uw besluit d.d. 27 April j.L, houdende vaststelling van
het heffingspercentage, waarnaar voor het belastingjaar
1926/27 belasting naar het inkomen zal worden ge
heven, te worden ingetrokken.
Zooals wij in ons voorstel, dat tot bovenvermeld
raadsbesluit heeft geleid, mededeelden, zou verhooging
van het heffingspercentage van 4 tot 4.75 naar onze
overtuiging niet noodig zijn, indien heffing door eigen
administratie werd toegestaan.
Gelijk in den aanhef reeds is gezegd dateert de be
schikking van den Minister van 17 Mei j.L en dien
tengevolge konden de voorbereidende werkzaamheden,
welke aan de regeling der aanslagen noodwendig voor
afgaan, eerst midden Mei een aanvang nemen.
Het gevolg hiervan is dat een overzicht van het totaal
cijfer van aanslag basis voor de berekening van de
totale opbrengst thans nog vrijwel ontbreekt.
Ofschoon wij nog steeds van meening zijn dat bij
handhaving van het cijfer 4 de opbrengst voldoende zal
zijn om met het 2,/> gedeelte daarvan den dienst 1926
sluitende te maken, achten wij het voorzichtigheidshalve
beter dat het cijfer wordt gesteld op 4.75, evenwel met
dien verstande, dat, evenals ten aanzien van vorige be
lastingjaren meermalen is geschied, voorloopig wordt
ingevorderd een gedeelte van den aanslag, gelijkstaande
met het bedrag, hetwelk zou zijn gevorderd, indien het
cijfer 4 was gehandhaafd. Mocht onverhoopt de op
brengst niet voldoende zijn en zou er geen mogelijkheid
bestaan om in het ontbrekende op andere wijze te voor
zien, dan zou het resteerende deel van den aanslag, hetzij
geheel, hetzij gedeeltelijk, alsnog kunnen worden inge-
gevorderd. Om daartoe te geraken zal de Raad dan
t. z. t. een nader besluit moeten nemen.
Op grond van het vorenstaande stellen wij U, in
overeenstemming met het advies van de Financieele
Commissie, voor te besluiten
a. in te trekken Uw besluit d.d. 27 April 1926, no.
140R/71, houdende vaststelling van het heffingspercen
tage voor het heffen eener belasting naar het inkomen
voor het belastingjaar 1926/1927
b. het percentage dat over het belastingjaar
1926/27 van de cijfers van aanslag, bedoeld in art. 9
der verordening tot het heffen van eene belasting naar
het inkomen zal worden geheven, te bepalen op 4.75
c. de aanslagen in de belasting naar het inkomen
over het belastingjaar 1926/27 voorloopig voor 16/i»
gedeelte in te vorderen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra merkt op dat in de vergadering van
27 April door Burgemeester en Wethouders het voorstel
is gedaan om het percentage van de plaatselijke directe
belasting te bepalen op 4.75. Daarbij is toen dit gezegd:
„Vergeleken bij vorige jaren dus een verhooging
van 0.75. Wij zijn ervan overtuigd dat deze verhoo
ging niet noodig is, indien door de Regeering op ons,
namens Uwen Raad, aan haar ingezonden adres,
strekkende om te beginnen met het belastingjaar aan
vangende 1 Mei 1926 de plaatselijke directe belasting
naar het inkomen weder door eigen administratie te
mogen heffen, een gunstige beschikking wordt geno
men."
Daarover is toen een zeer aardig debat ontstaan en het
is de heer Botke geweest, die heeft voortgeborduurd op
deze v/oorden en die daaruit heeft geconcludeerd dat het
cijfer van aanslag, wanneer de heffing in handen der
gemeente kwam, met 5(4 millioen zou worden omhoog
gebracht. De heer Beekhuis heeft daar later op geant
woord dat dit eigenlijk niet uit het voorstel van Burge
meester en Wethouders viel te lezen, maar dat de klem
toon meer moest worden gelegd op het woordje deze
m. a. w. dat deze verhooging niet noodig was en dat
derhalve de mogelijkheid van eenige verhooging wel
open bleef staan.
Maar nu leest spreker in den raadsbrief van vandaag
heel rustig
„Ofschoon wij nog steeds van meening zijn dat bij
handhaving van het cijfer 4 de opbrengst voldoende
zal zijn om met het 2/3 gedeelte daarvan den dienst
1926 sluitende te maken, enz."
Dus die heele schitterende uitvinding van 27 April van
den klemtoon wordt nu in dit stuk zoo maar weer prijs
gegeven. Die is verdwenen en nu stellen Burgemeester
en Wethouders zich weer op het standpunt, waarop de
Raad en met name de heer Botke zich den vorigen keer
had gesteld, dat er uit het stuk te lezen viel dat bij een
gemeentelijke heffing het cijfer van 4 kon worden ge
handhaafd.
Nu weet spreker niet precies waaraan hij zich heeft
te houden. Hij komt tot deze conclusie dat de zaak zoo
staat dat het bij inning door de rijksadministratie vast
staat dat het percentage zou moeten worden gesteld op
4.75 en dat Burgemeester en Wethouders van oordeel
zijn dat in een heffing door de gemeentelijke admini-