182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1926. T. Plantinga, Cornelis Frederikstraat 1 W. Röben, Spoorstraat 52 A. Aalbers, 7e Vegelindwarsstraat 1 M. Brouwer, van Asbeckstraat 28 A. de Haas, Wirduinerdijk 20 H. Viersen, Camminghastraat 28 24e stemdistrict voor de Provinciale Staten en 7e stemdistrict van kieskring III voor den Gemeenteraad (een lokaal in het Beurs- en Waaggebouw aan den Wirdumerdijk). Voorzitter: IJ. de Vries Bzn., lid van den Raad leden: F. Rommerts, Emmaplein 12 G. Ronner, Lange Marktstraat 14 plv.v. leden: A. Steffens, Vredeman de Vriesstraat 13 W. C. de Groot, Emmakade 43 K. van Riesen, Emmakade 18 C. van Raay, Willemskade 10 N. J. Sonnega, Ruiterskwartier 163 P. Westerbaan, Fonteinstraat 1 G. Visser, Westersingel 2 H. C. Feldhaus, Wirdumerdijk 45 25e stemdistrict voor de Provinciale Staten en 8e stemdistrict van kieskring III voor den Gemeenteraad (het gymnastieklokaal bij gemeentescholen nos. 13o en 135 aan de van Sytzamastraat). Voorzitter: G. Botke, lid van den Raad leden: M. Scheepstra, Voorstreek 3 R. van der Meulen, Emmakade 136 plv.v. leden: E. J. Boonstra, Minnemastraat 13 D. Simonides, Willemskade 63 H. Simmer, Emmakade 142 E. A. Mackay, Spoorstraat 106 S. Nauta, Stienserweg 26 D. Nauta, Schapestraat 20 H. Baylé, Groningerplein 1 26e stemdistrict voor de Provinciale Staten en 9e stemdistrict van kieskring 111 voor den Gemeenteraad (een lokaal in een der gemeentescholen no. 13 aan de van Sytzamastraat). Voorzitter: E. A. M. Wölcken, lid van den Raad leden: D. J. F. M. Sprock, Willemskade 15 J. H. Sustring, Nieuwestad 134 plv.v. leden: G. Sijtsma, Groningerstraatweg 72 J. Pars, van Sijtzamastraat 4 D. Blanson Henkemans, Zuidergrachts- wa! 14 H. B. C. A. de Vries, Voorstreek 69 L. J. Vriezenberg, Wirdumerdijk 39 M. Gaikema, Ruiterskwartier 101 J. Gaikema, Ruiterskwartier 101 H. H. J. Feitz, Emmakade 99 Met algemeene stemmen wordt besloten tot benoe ming van leden der stembureaux overeenkomstig de aanbevelingen van Burgemeester en Wethouders. 2 (Agenda no. 3.) Benoeming van twee voogden der Stadsarmenkamer, wegens periodieke aftreding van de heeren G. Dijkstra en F. A. Fritzlin. De aanbeveling van Voogden luidt als volgt a. vacature G. Dijkstra 1. G. Dijkstra, 2. Mr. J. W. Tijsma, 3. Th. A. Overmeer; b. vacature F. J. A. Fritzlin 1. F. J. A. Fritzlin, 2. H. H. J. Feitz, 3. G. Grondsma. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijkstra: Namens onze fractie moet ik bij dit punt iets zeggen, dat hier ook al vaker is gezegd, n.I. dat het ons opvalt dat bij de verschillende voordrachten, die den Raad bereiken, altijd, althans in de meeste ge vallen, deze weg wordt gevolgd, dat onze fractie in de verschillende lichamen niet voldoende in verhouding tot haar sterkte in den Raad wordt vertegenwoordigd. Het is niet de eerste maal dat wij dat zeggen, maar bij nadere beschouwing van deze voordracht hebben wij toch besloten te stemmen zooals de voordracht luidt, om deze reden, dat degenen, die op no. 2 staan, in dit geval menschen van de kerkelijke partij, in dit college voor de Stadsarmenkamer naar mijn bescheiden meening ook niet of nagenoeg niet zijn vertegenwoordigd, maar het altijd onaangenaam is dat, wanneer men met een voordracht komt, de nos. 1 worden gepasseerd. Het is ook niet onze bedoeling, ook niet in de toekomst, om verschillende personen te treffen, maar wij willen be reiken dat ongeveer de burgerij, zooals die in den Raad is vertegenwoordigd, ook met haar afgevaardigden in de verschillende colleges zitting zal hebben. Wij zullen ons dus in de toekomst vrij houden en als wij een voordracht zullen afwijzen, zal dat absoluut niet zijn een negeering van den een of anderen persoon, maar dan doen wij dat om iets te bereiken. Wij willen bereiken, dat in een college als dit in de naaste toekomst personen zitten, die ongeveer een afspiegeling vormen van de samenstelling van den Raad. De beraadslagingen worden gesloten. Worden benoemd in de vacature sub a: G. Dijkstra, met 21 stemmen en 4 stemmen op Mr. J. W. Tijsma in de vacature sub b: F. J. A. Fritzlin, met 17 stemmen, 2 stemmen op H. H. J. Feitz en 2 stemmen op G. Grond sma, terwijl 4 biljetten blanco zijn ingeleverd. 3 Agenda no. 4). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van H. van der Laan, Zuidvliet no. 278, houdende verzoek om schadeloos stelling wegens de afsluiting ven de Bote van Bolswert- straat en het Zuidvliet in verband met den bouw eener brug over het Vliet. Dit prae-advies luidt als volgt Bij Uw besluit van 14 September j.l. werd om prae- advies in onze handen gesteld een adres d.d. 21 Augus tus j.l. van H. van der Laan, alhier, houdende verzoek om vergoeding van schade, welke adressant beweert te ondervinden tengevolge van den bouw van de nieuwe brug over het Vliet tusschen de Bote van Bolswertstraat en de Bleeklaan en de daarmede gepaard gaande werken. Adressant staaft zijn verzoek door er op te wijzen, dat zijn pand (een kruidenierswinkel) door de afsluiting van de Bote van Bolswertstraat en het Zuidvliet zoo danig is ingesloten, dat hij „bijna door geen mensch kan worden bezocht". Wij vestigen er vooreerst de aandacht op, dat adres- sants perceel door de bovenbedoelde werkzaamheden niet is afgesloten, doch langs een pad van 1. M. breedte bereikbaar is gebleven. Maar afgezien daarvan, zal het verzoek van adressant niet kunnen worden inge willigd, aangezien Uwe Vergadering zich tot dusverre immer op het standpunt stelde, dat de gemeente niet aansprakelijk is te achten, wanneer bij het uitvoeren van werken in het publiek belang omwonende particu lieren eens eenige schade mochten ondervinden. Wij brengen hierbij in herinnering Uwe besluiten van 12 Maart 1918 (Handelingen blz. 63) en 27 October 1925 (Handelingen blz. 257), waarbij verzoeken van gelijke strekking werden afgewezen. Zelfs wanneer dus in het onderhavige geval aange toond kon worden, dat de bouw van de nieuwe brug over het Vliet voor adressant tijdelijk schade in zijn Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1926. 183 winkelnering heeft veroorzaakt, dan nog zou op zijn verzoek om vergoeding daarvan niet kunnen worden ingegaan. Wij geven U mitsdien in overweging afwijzend op het adres te beschikken. De beraadslagingen worden geopend. De heer Hofstra wil allereerst mededeelen, dat hij zich niet met dit prae-advies van Burgemeester en Wethou ders kan vereenigen. Zooals adressant zien laat in zijn adres, is er inderdaad schade voor hem doordat daar een brug gebouwd wordt, wat betreft zijn kruideniers winkel. Niet alleen wordt opgemerkt dat adressant bijna door geen mensch kan worden bezocht in zijn winkel dat betreft de particulieren, die om hem heen wonen maar een van de punten uit het verzoek om schade vergoeding berust ook hierop, dat het Vliet door een dam is afgesloten en dat de schipperij er dus ook niet meer door komt. Het wil spreker voorkomen, dat door adressant inderdaad schade wordt geleden doordat het Vliet is afgesloten. Nu is het prae-advies van Burgemeester en Wethou ders in dezen toonaard gesteld, dat er een afwijzende beschikking moet komen op het adres, omdat de Raad een- en andermaal heeft besloten niet op die dingen in te gaan. Het advies is heel gewoon om zich in die lijn voort te bewegen. Spreker is het op dat stuk van zaken met Burge meester en Wethouders niet eens. Ten eerste zou door hem opgemerkt kunnen worden dat de handeling van den Raad van 27 October 1925 heel anders was dan die, welke zich hier voordoet. Daar betrof het een verzoek om schadevergoeding het was bij den bouw van de nieuwe Oosterbrug en het verzoek kwam van Hoogen- boom wegens beschadiging van een plafond, dat ging scheuren door het heien. Dat voorbeeld wordt hier aangeroerd, maar het wil spreker voorkomen dat het hier een heel andere zaak betreft en men zich dus niet op datzelfde standpunt mag en kan plaatsen. Iets anders is dat spreker zich niet op het standpunt stelt, dat hij hier nu het bedrag wil vaststellen, dat de man moet hebben; hij zou niets anders willen dan dat Burgemeester en Wethouders nog eens dit prae-advies tot zich namen om te onderzoeken in hoeverre adres sant recht op schadevergoeding heeft. Er komt nog iets anders bij; wij hebben straks toch het pand, dat door Van der Laan wordt bewoond, te zien als een van de perceelen, die onteigend worden. Was nu het geval dat, als de omheining wordt weggenomen, ook de toestand voor Van der Laan beter zou worden en hij misschien ook de voordeelen van den beteren toestand zou kunnen genieten, dan zou dat ook nog een beweegreden voor spreker kunnen zijn om hierin mee te gaan, maar dat is ook niet het geval. Het pand is al onteigend en het wordt weggebroken en als zoodanig kan adressant dus ook niet de voOrdeelen van den ver beterden toestand genieten. De opmerking kan nog worden gemaakt dat Van der Laan straks zijn pand vergoed krijgt, maar spreker zou daaromtrent dan willen vragen of daarin ook zit een schadevergoeding voor bedrijfsstoornis. De Voorzitter kan in antwoord op de woorden van den heer Hofstra mededeelen, dat Burgemeester en Wet houders, tenzij de Raad hun daartoe opdracht zou geven, eigenlijk niet inzien waarom zij zouden moeten nagaan, zooals de heer Hofstra zegt, in hoeverre Van der Laan recht heeft op schadevergoeding, omdat hem een schut ting voor de deur is geplaatst. Burgemeester en Wet houders komen tot deze conclusie, dat hij heelemaal geen recht op schadevergoeding heeft. Iets anders is, als de heer Hofstra voorstelt te onder zoeken hoeveel schade Van der Laan heeft geleden, maar naar het oordeel van Burgemeester en Wethou ders zou dat zijn een nutteloos tijdverknoeien, omdat eventueele schade naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders toch niet zou moeten worden vergoed. Burgemeester en Wethouders staan op dit standpunt dat zelfs al zou adressant schade hebben spreker wil wel zeggen dat Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn dat hij geen schade heeft, maar zelfs al zou hij schade hebben, zooals nu de een en dan de ander soms het slachtoffer wordt zij nog van oordeel zijn dat de gemeente toch niet verplicht is daarvoor ver goeding te geven. Burgemeester en Wethouders ontkennen echter zelfs dat de man schade zal hebben. Ten eerste zegt adres sant dat zijn winkel niet te bereiken is, doch die is nog van beide kanten toegankelijk, dus dat is niet waar. Spreker geeft toe dat het kijken tegen een schutting niet prettig is, maar het is hier toch ook niet een winkel, die het moet hebben van de inloopklanten, het is niet een drukke winkel, die het nu van deze en dan van die moet hebben. Zooals spreker het inziet, lag de winkel tot nog toe niet bij een brug, maar aan een streekje langs het Vliet, waar men vrijwel slechts van één kant langs kwam. Het is dus niet een winkel met veel inloopklanten, maar het is zuiver een winkel met buurtklanten, die bij adressant komen, of waar hij zijn waren naar toe brengt; hij zal waarschijnlijk precies weten wie hij tot klanten heeft, hij zal hen allen bij name kennen. Dat is heel wat anders dan wanneer men een winkel heeft, waar alleen over de toonbank wordt verkocht en betaald, een z.g. inloopwinkel, die de klanten zeer zeker zullen mijden, wanneer er een schutting voor staat. Dat dit ook zoo'n zaak zou zijn, wil er bij Burgemeester en Wethouders niet in; zij meenen dat dit een winkel is, die de buurt daar bedient en waardoor die buurt op het oogenblik nog bediend wordt. Het is mogelijk dat adressant schade ondervindt in verband met de schipperij, maar daar heeft de schutting niets mee te maken, want als eenmaal de brug klaar is, zal ook de schipperij daar zeer veel verminderen in ver gelijking bij vroeger. En of nu speciaal veel schippers bij hem aanleggen n.I. van de doorvarende schippers 1 is ook een kwestie, die nog bewezen moet worden, i Dat hij wel eens een schipper heeft onder zijn klanten, I zal wel waar wezen, maar of de schippers speciaal daar bij hem op het hoekje stopten en hij hem kwamen koo- pen, zal nog bewezen moeten worden. Wat de stillig- gende schippers betreft, die kunnen nog bij den dam liggen, die zullen dus nu hoogstens op een afstand van j 40 M. van hem af liggen en als die toen bij hem kwa men, zullen die nu ook nog wel bij hem komen. Ten eerste zal hij dus niet veel schade hebben, Bur gemeester en Wethouders ontkennen ten minste dat hij schade heeft. Zij geven toe dat het voor den man zelf een onaangename zaak is, maar daarvoor kan geen schadevergoeding worden gegeven. En zelfs al zou de man schade hebben, dan nog stellen Burgemeester en Wethouders zich op het standpunt en heeft de Raad zich ook steeds op dat standpunt gesteld dat, als dergelijke werken worden uitgevoerd en een van de om wonenden daarvan schade ondervindt, die schade dan toch niet kan worden vergoed. Bovendien is zooiets heel moeilijk te bewijzen. Burgemeester en Wethouders mee- nen dat de Raad zich niet op dezen weg moet begeven en dat hij ter wille van de verdere gevolgen den vroeger ingeslagen weg niet moet verlaten. De heer Weima hoort den Voorzitter vertellen, dat de j betrokken persoon feitelijk geen schade heeft en het doet hem genoegen dat te hooren hij kan het niet be- oordeelen, want hij heeft geen gelegenheid gehad deze zaak te onderzoeken. Spreker kan dan ook in dit voorstel wel meegaan. Alleen zegt de Voorzitter er bij zelfs dan, wanneer er sprake van schade was, zouden Burgemeester en Wethouders het ook niet doen; het is nu eenmaal zoo

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 5