188 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1926.
en 1100.voldoende is te achten om aan die meisjes
een behoorlijk bestaan te verzekeren. Spreker zou vree
zen dat dit niet het geval is en hij zou er daarom voor
gevoelen, nu deze verandering in het leven wordt ge
roepen, die bepaling uit art. 13 te laten vervallen. Er
komt nog bij dat hij het in het algemeen onlogisch vindt
voor dezelfde werkzaamheden verschillende salarissen
te betalen. Men moet toch aannemen dat zij, die beneden
21 jaar worden benoemd, worden beschouwd als even
goed voor hun taak berekend te zijn. Waarom dan het
salaris lager te stellen dan op 21-jarigen leeftijd
Spreker zou daarom Burgemeester en Wethouders
willen vragen of, nu deze verlaging tot 1200.wordt
aangebracht, het niet beter is de bepaling uit art. 13 te
laten vervallen.
De heer Muller zou nog even een paar woorden willen
zeggen naar aanleiding van wat mevrouw Buisman heeft
gezegd. Zij zei dat hier een prikkel in zit om te voorko
men dat de onderwijzeressen zoo lang hier zullen blijven
en mevrouw Buisman heeft dat hiermee verdedigd, dat
zij liever jonge krachten heeft. Maar zij zal het toch
met spreker eens wezen: wat moet er dan, als de leer
krachten dien prikkel hebben om weg te gaan, in de
andere plaatsen van het bewaarschoolonderwijs terecht
komen? Daar zijn ze dan zeker niet te oud
Op die inconsequentie zou spreker willen wijzen. Men
moet hier niet zeggen dat men in andere plaatsen die
krachten wèl kan gebruiken, want daar zullen die meis
jes dan juist minder kans hebben, als waar is wat me
vrouw Buisman zegt.
Waar de zaak zoo staat en niet juist is wat mevrouw
Buisman zegt, zou spreker willen zeggen is het niet
verkeerd de meisjes, die nu worden aangesteld, met de
voorgestelde salarissen af te schepen, terwijl hun col
lega's, die een jaar eerder zijn aangesteld, 400.hoo-
ger kunnen komen? Om die groote ongelijkheid in de
salarissen te voorkomen, heeft spreker voorgesteld om
het maximum-salaris voor de onderwijzeressen te bren
gen op 1700.— en een amendement van die strekking
ingediend.
De heer Hofstra had niet de bedoeling inzake dit
punt het woord te vragen, maar nu er over verschil
lende dingen stemmen opgaan en er ook verschillende
vragen aan het college worden gesteld, zou spreker
toch zijn persoonlijke gedachten hierover naar voren
willen brengen.
Spreker kan zich over het algemeen met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders vereenigen, maar dat
neemt niet weg dat men ten slotte ten opzichte van de
toepassing de zaak verschillend kan bezien. Spreker had
gemeend een voorstel te moeten doen, waardoor wij
nog van een voor ons bezwarende omstandigheid verlost
zouden worden, maar nu er al voorstellen in den Raad
komen om de zaak nog even zwaarder te maken, wil
spreker zijn voorstel liever voor zich houden dan er mee
in den Raad te komen, want het zouden dan de grootste
tegenstrijdigheden worden.
Nu zijn er verschillende vragen gesteld in verband
met de salarissen van de nieuwe onderwijzeressen en
er is gezegd dat die een beginsalaris krijgen van 1200.
Dat is inderdaad zoo, maar er komt nog iets bij. De
heer Oosterhoff zegt dat, als straks een meisje van 19
jaar wordt benoemd tot onderwijzeres, er 100.af
gaat. Dat is inderdaad waar, volgens de verordening,
maar men moet ook niet vergeten dat voor de akte B,
waarmee bijna ieder meisje de cursus verlaat, 200.
er bij wordt gegeven, terwij! daarbij nog 50.voor
akte Slöjd wordt ontvangen. Dat is samen 250.en
dat heeft spreker hier niet gehoord. Als wij die bedra
gen rekenen bij die 1100.dunkt spreker dat het wel
welletjes is.
Spreker vindt dan ook geen vrijmoedigheid om voor
het voorstel-Muller te stemmen en er nog een schepie
op te doen. Hij meent dat wij in de goede richting gaan,
als wij bezuinigen op het bewaarschoolonderwijs hij
zegt niet dat de onderwijzeressen dat duur maken, maar
als wij 6 bewaarscholen hebben, ziet spreker geen be
zwaar om de voorgestelde belooning te geven en wenseht
hij zich te houden aan de feiten, die in het voorstel van
Burgemeester en Wethouders zijn neergelegd.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Oosterhoff het
oordeel van het college en van de commissie heeft ge-
j vraagd over de door hem gemaakte opmerking. Spreker
kan in zijn kwaliteit van voorzitter der commissie voor
de bewaarscholen mededeelen, dat de commissie niet
aan art. 13 wil tornen en dat zij ook meent dat de door
den heer Hofstra genoemde 200.voor akte B en
misschien ook de 50.voor akte slöjd, maar laten
wij dat nu maar weglaten kan blijven gehandhaafd.
Ook Burgemeester en Wethouders zijn op dat punt van
j hetzelfde gevoelen spreker persoonlijk echter niet,
waarom hij aan een van de leden van die meerderheid
de verdediging daarvan zal overlaten.
De heer Beekhuis (wethouder) zou willen zeggen dat
het hem voorkomt, dat door Burgemeester en Wethou
ders weinig behoeft te worden toegevoegd aan wat door
de leden der commissie, die hier in ons midden zijn, is
te berde gebracht. Daaraan behoeft niets te worden toe
gevoegd; spreker gelooft dat de Raad volkomen in staat
is een beslissing te nemen.
Den Voorzitter lijkt het 't beste het voorstel van den
heer Muller, die bij amendement op art. I voorstelt de
onderwijzeressen zoodanig te salarieeren, dat het salaris
zal worden 1200.tot 1700.met 5 tweejaarliik-
sche verhoogingen van 100.-, in stemming te brengen.
De heer Oosterhoff zou nog één ding willen opmer
ken. Als juist is dat de meeste onderwijzeressen direct,
nadat zij van den cursus komen, klaar zijn voor akte B,
of deze althans heel kort daarna kunnen behalen, zoodat
zij dan ook direct de 200.daarvoor ontvangen, ver
valt zijn bezwaar. Er wordt hier gezegd dat heel veel
onderwijzeressen direct die akte behalen.
De heer Muller: De practijk is deze, dat zij op zijn
allervroegst van een 3-jarigen cursus de akte A kunnen
halen en dat zij eerst een practijk van 2 jaren in de
school moeten hebben alvorens zij akte B kunnen halen.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik meende dat
het juist verplicht is dat zij die 2 jaren practijk moeten
j hebben voor het behalen van akte A en dat zij daarom
gedurende 2 jaren werkzaam zijn als kweekeling in de
i school voordat zij akte A halen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
der verordening.
Art. I.
Het amendement van den heer Muller op art. I wordt
met 15 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Hofstra, Oosterhoff, Van
der Schoot, Weima, Cohen, Westra, Lautenbach, Fran
sen, Visser, Posthuma, Scheltema, IJ. de Vries, mevrouw
Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Beekhuis en
Koopmans.
Vóór stemmen de heeren M. Molenaar, O. F. de
Vries, K. de Boer, Hooiring, Dijkstra, Botke, B. Mole
naar, Tiemersma, Muller en Van der Veen.
Art. I wordt onveranderd vastgesteld.
Artt. II en III worden onveranderd vastgesteld.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Ocjober 1926. 189
De heer K. de Boer vraagt hoofdelijke stemming over
de geheele verordening.
De geheele verordening wordt met 14 tegen 10' stem
men onveranderd vastgesteld.
Vóór stemmen: de heeren Westra, Lautenbach, Fran
sen, Visser, Posthuma, Scheltema, IJ. de Vries, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Beekhuis, Koop-
mans, Hofstra, Van der Schoot, Weima en Cohen.
Tegen stemmen: de heeren Tiemersma, Muller, Van
der Veen, M. Molenaar, O. F. de Vries, K. de Boer,
Hooiring, Dijkstra, Botke en B. Molenaar.
De heer Oosterhoff is bij deze stemming niet tegen
woordig.
13 (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van eene verordening, rege
lende de jaarwedden der docenten enz. aan de school
van Middelbaar Onderwijs voor meisjes (bijlage no. 26).
14 (Agenda no. 15). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging der Salaris-verordening 1919
(bijlage no. 27).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 13 en 14 (agenda sub 14 en 15).
15 (Agenda no. 16). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van eene verordening, hou
dende reglement voor de ambtenaren in dienst der ge
meente Leeuwarden bijlage no. 24).
De Voorzitter wil beginnen met een drukfout te her
stellen. Waar in art. 14 sub 2 staat 1901, moet dat zijn
1921.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer M. Molenaar Wij hebben nu voor ons, ik
mag wel zeggen het eerste gunstige resultaat van het
instituut Georganiseerd Overleg. Het eerste gunstige
resultaat zeg ik, omdat ik meen, dat dit resultaat er
schitterend uitziet; men kan daaruit zien dat de weder-
zijdsche onderhandelingen hebben uitgewerkt, dat wij
hier een reglement voor ons hebben, dat gezien mag
worden.
Ik vind dat ik een enkele opmerking moet maken om
een legende te voorkomen. Toen wij verleden Dinsdag
vergadering hadden van de tweede sectie, kwam ter
loops ter sprake dat het Ambtenarenreglement nu was
ingediend en toen zei de heer Lautenbach ik weet
niet hoe precies ongeveer dit: Ja, het heeft lang op
zich laten wachten, maar de Commissie van Overleg
werkt ook zoo langzaam.
Ik heb dat toen onmiddellijk bestreden, want de zaak
zit zoo, dat, toen dit reglement door een van de orga
nisaties is ingediend en in de vorige Commissie van
Overleg is behandeld, die behandeling in Juli 1924 was
afgeloopen. Toen is het ontwerp verzonden naar het
college van Burgemeester en. Wethouders en in Augus
tus 1926 is het opnieuw van het college met opmer
kingen over enkele geringe wijzigingen, welke het col
lege wenschte te zien aangebracht, naar de commissie
teruggegaan. Het had dus 2 jaar bij het college berust.
Die wenschelijk geachte wijzigingen heeft de commissie
besproken in één avond, tegelijk met het ontwerp-
Wachtgeldregeling. De commissie heeft dus met spoed
gewerkt; in Augustus is de zaak weer naar het college
teruggegaan en nu hebben wij het resultaat voor ons.
Ik zal er niet op ingaan, waaraan nu werkelijk de ver
traging wèl is te wijten; wij hebben het resultaat nu
voor ons en daar ga ik niet op in. Maar ik wensch een
legende te voorkomen, als zou het de schuld van de
commissie zijn, dat het zoo lang heeft geduurd.
Ik kan mededeelen dat onze fractie dit resultaat van
het overleg aanvaardt. Wij zullen over de onderdeelen
van dit reglement dus niet spreken; alleen zijn er twee
punten, waarin het overleg heeft gefaald en waaromtrent
geen overeenstemming is bereikt, n.l. de kwestie van de
benoeming van den voorzitter van het Scheidsgerecht
en de kwestie van de uitspraak van het Scheidsgerecht
in geval van ontslag.
Wat betreft de kwestie van de benoeming van den
voorzitter van het Scheidsgerecht, onderschrijven wij
de argumentatie van Burgemeester en Wethouders. Wij
vinden inderdaad dat de benoeming, zooals die wordt
voorgesteld, in orde is, dus daarin gaan wij met Burge
meester en Wethouders mee.
Ten opzichte van het laatstbestreden punt, dat ik
zoopas noemde, de kwestie van de uitspraak van het
Scheidsgerecht in geval van ontslag, is in onze fractie
een meerderheid en een minderheid de meerderheid
onderschrijft ook de op dat punt betrekking hebbende
argumentatie van Burgemeester en Wethouders.
Ik kan dus concludeeren dat een groote meerderheid
onzerzijds geen bezwaar maakt tegen dit reglement,
zooals het hier ligt.
De heer Muller merkt op, dat al door zijn buurman
links is gezegd dat ten opzichte van art. 45 in hun
fractie verdeeldheid heerscht, dat men het daarover niet
eens kan zijn. Dat komt wel vaker voor en dat is ook
niet zoo erg. Spr. wil meedeelen dat hij het ten opzichte
van dat artikel niet met Burgemeester en Wethouders
eens is en ook niet met de meerderheid van zijn fractie.
Waar het Scheidsgerecht de beoordeeling krijgt over
de verschillende straffen, die den ambtenaren worden
opgelegd, daar kan spreker niet zien dat de zwaarste
straf, die een ambtenaar kan worden opgelegd en
dat is het ontslag aan de beoordeeling van het
Scheidsgerecht wordt onttrokken. Spreker kan dat niet
inzien.
Wij hebben er, zegt spreker, jaren en jaren aan de
„Spoorwagen" voor gestreden dat het Scheidsgerecht
die bevoegdheid zou krijgen; het heeft die gekregen en
het is er absoluut niet minder om. Daarom zie ik ook
niet in dat dit onverkwikkelijke verhoudingen zou geven.
Ik zou er voor zijn de rem, die zit in de mogelijkheid
van het toekennen van een bepaald bedrag aan hem,
die door den Raad of door Burgemeester en Wethouders
is ontslagen, nog grooter te maken, alleen al hierom,
dat wij dan weten, dat over onze handelingen nog een
Scheidsgerecht waakt.
Spreker is er dus voor, dat het Scheidsgerecht wèl
de beslissing krijgt over een eventueel ontslag bij wijze
van straf. Hij gelooft dat het niet wenschelijk is daar
omtrent nu reeds een voorstel in te dienen; als dit noodig
is, kan spreker dat alsnog doen, n.l. om het desbetref
fende artikel in dien zin te wijzigen, dat het Scheids
gerecht ook te beslissen krijgt over ontslag bij wijze
van straf.
De Voorzitter: Doet U dat voorstel op het oogenblik?
De heer Muller: Neen, nog niet.
De heer Van der Veen onderschrijft hetgeen door den
heer Muller met betrekking tot art. 45 is gezegd, maar
hij meent dat er nog een grooter reden is om hetgeen
de Muller voorstond te zeggen.
Hier is, als wordt aangenomen wat op het oogenblik
in art. 45 wordt voorgesteld, feitelijk een ongelijkheid
tusschen de eene groep ambtenaren vergeleken bij een
hoogere groep.
In art. 95 der Gemeentewet staat dat de Secretaris
der gemeente door den Raad wordt benoemd, geschorst
en ontslagen en in art. 106 staat hetzelfde omtrent den
gemeente-ontvanger en daaronder in beide artikelen
staat