190 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1926.
Ontslag, anders dan overeenkomstig eigen ver
zoek, is steeds met redenen omkleed en behoeft de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten."
Er is dus ten opzichte van deze twee hoofdambtenaren
een hooger college dan de Raad, dat met betrekking
tot ontslag een uitspraak zal doen.
Dan is er art. 145, dat zegt
„Hij (de Raad) benoemt en ontslaat alle gemeente
ambtenaren en bedienden, wier benoeming niet bij
deze wet of de plaatselijke verordeningen aan anderen
is opgedragen."
Daar staat een aanvulling bij, n.I.
„Het verleenen van ongevraagd ontslag aan een
ambtenaar zonder gegronde reden is in strijd te achten
met het algemeen belang. (Besluit van 5 December
1916, S. 523, C. V.: vernietiging van een desbetreffend
raadsbesluit)."
Spreker meent niet mis te zijn, als hij zegt dat degenen,
die in art. 145 worden bedoeld, wier ontslag zonder j
gegronde reden dus in strijd is te achten met het alge
meen belang en voor wie een dergelijke beslissing dus
zal kunnen worden vernietigd, ambtenaren zijn b.v. als
hoofden van verschillende diensten en directeuren van
verschillende bedrijven. Er is dus bij een dergelijke
beslissing van den Raad voor de hoofdambtenaren van
de gemeente ook een hoogere uitspraak; voor de eene
groep bij Gedeputeerde Staten, voor de andere groep
bij de Kroon.
Alle andere ambtenaren dus, die de gemeente heeft
en die worden aangesteld, geschorst en ontslagen door
het college van Burgemeester en Wethouders, hebben
geen hooger beroep. Spreker meent dus dat er een on
gelijkheid is, omdat met betrekking tot de eerste groep
van ambtenaren in de eerste plaats de Raad beslist en
daarna nog een hoogere beslissing volgt, terwijl bij
ontslag aan de lagere ambtenaren noch de Raad, noch
het college van Gedeputeerde Staten, noch de Kroon
een uitspraak heeft te doen.
Naar sprekers meening is er voor deze ongelijkheid
geen enkele reden. Moeten de ambtenaren, niet-hoofd-
anrbte.naren, een rechtspositie hebben, die niet zoo hoog
is aan te slaan? Spreker ziet dat niet in. Daarom is hij
van meening dat art. 45, zooals het door het college
wordt voorgesteld, dient te worden gewijzigd en hij zou
daarom het volgende voorstel willen doen
„Ondergeteekende stelt voor het eerste lid van art.
45 als volgt te lezen
Indien de beslissing, waarvan beroep is ingesteld,
door den Raad is genomen en het einde van de
dienstbetrekking ten gevolge heeft, treedt de uitspraak
van het Scheidsgerecht niet in de plaats van die be
slissing, doch kan, evenals in andere gevallen van
beëindiging der dienstbetrekking welke ter beoordee
ling van het Scheidsgerecht zijn, door hem den
ambtenaar een schadevergoeding worden toegekend."
Spreker wil opmerken dat dit voorstel natuurlijk wel
vatbaar is voor redactiewijziging; de bedoeling hiervan
is echter wel duideijlk.
De Voorzitter vraagt of een van de leden nog alge-
meene beschouwingen wenscht te houden. Anders zou
spreker willen overgaan tot artikelsgewijze behandeling
van de verordening, dan kan het amendement van den
heer Van der Veen bij art. 45 in behandeling komen.
De heer Posthuma had juist de opmerking willen
maken of hij een vraag, die hij bij een van de artikelen
wilde stellen, nu moest doen of straks. Hij meende eerst
ook dat men met de algemeene beschouwingen bezig
was, maar er is nu reeds een van de artikelen in be
handeling gekomen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling der
verordening.
Artt. 111 worden onveranderd vastgesteld.
Art. 12.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Posthuma zou het college een vraag willen
stellen. Onder 2 van art. 12 staat
„In buitengewone gevallen kunnen Burgemeester en
Wethouders de regeling van het vorige lid van toe
passing verklaren op ongehuwde vrouwelijke ambte
naren."
Kunnen Burgemeester en Wethouders ook eenigermate
zeggen wat bedoeld wordt met „buitengewone geval
len"
De heer Dijkstra: Het is heel lastig om dat te zeggen,
De heer Lautenbach (wethouder) had die vraag hee-
lemaal niet verwacht, maar wil er wel een antwoord op
geven, vooral uit een historisch oogpunt. De heeren, die
indertijd met hem de commissie voor Georganiseerd
Overleg vormden een stuk of 6 leden van den Raad
zullen zich herinneren dat, wanneer men hier leest
van „in buitengewone gevallen", men daaronder moet
verstaan wanneer een ambtenares tegen haar wil in
dien toestand geraakt. Meer zal spreker er niet van
zeggen.
De heer Posthuma heeft het antwoord van het college
gehoord uit den mond van den heer Lautenbach en zegt
dat mede dit antwoord voor hem aanleiding is om voor
te stellen het tweede lid van art. 12 te laten vervallen.
Spreker vraagt of hij dit moet doen bij wijze van
amendement of dat hij het als een apart voorstel moet
inrichten.
De Voorzitter: U moet een amendement indienen om
het tweede lid van art. 12 te laten vervallen.
De heer M. Molenaar De heer Posthuma kan ook
tegen stemmen.
De heer Posthuma: Ik wil niet tegen het heele artikel
stemmen het gaat om het tweede lid.
De Voorzitter merkt op, dat het amendement van den
heer Posthuma tevens een onderwerp van beraadslaging
uitmaakt.
Spreker wil dat amendement in stemming brengen,
nadat hij heeft gevraagd of nog een van de leden het
woord verlangt.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil toch even
haar stem motiveeren tegen het amendement van den
heer Posthuma, omdat zij zich toch ook buitengewone
gevallen kan voorstellen, andere dan die door den heer
Lautenbach zijn bedoeld, waarbij Burgemeester en Wet
houders het eerste lid van art. 12 niet van toepassing
zullen verklaren.
De heer Lautenbach (wethouder) had zooeven nog
aan zijn woorden kunnen toevoegen -en zal dat daar
om herstellen en het nu doen dat deze bepaling een
compromis is geweest tusschen de verschillende afge
vaardigden van de organisaties en de leden van den
Raad. Spreker zou den Raad dringend willen uitnoodi-
gen daaraan niet te tornen, omdat dit een overeenkomst
is geweest na lange discussies.
De heer K. de Boer wil, ter aanvulling van hetgeen
door mevrouw Buisman is gezegd, mededeelen, dat hij
met volle overtuiging voor dit artikel zal stemmen, al
zal hij bij deze gelegenheid niet nader definieeren wat
hij onder buitengewone gevallen verstaat.
Maar spreker wil deze opmerking maken, dat de slag,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1926. 191
dien de heer Posthuma hier tracht toe te brengen, naar
één zijde is gericht
De heer Posthuma Slag
De heer K. de Boer Ja, slaan Ik hoop dat U dit
wilt overwegen. Bij deze buitengewone omstandigheden
is niet één, maar zijn er twee betrokken. En stel nu dat
die tweede een gemeente-ambtenaar is, dan vraag ik
waarom de vrouw moet worden ontslagen en de man in
functie kan blijven. Ik hoop dat de heer Posthuma dat
wil overwegen.
De heer Hofstra is zoo vrij geweest het amendement
van den heer Posthuma mede te onderteekenen. Inder
daad, er kleven moeilijkheden aan en het laatste
woord zal er ook nog wel niet over gesproken wezen,
wanneer men zoo'n artikel wil handhaven of er door
sleepen moeilijkheden, die ook dezen dag niet kunnen
worden overwogen.
Maar datgene, wat is opgemerkt door mevrouw Buis
man en den heer De Boer, heeft spreker op het oogen-
blik niet tot andere gedachten kunnen brengen en wel
om deze reden. In de eerste plaats is door den heer De
Boer opgemerkt dat, als men den eerste treft, men ook
den tweede moet treffen. Zeer ad rem, maar dat is juist
de moeilijkheid, die hier in zit. Spreker heeft zich de
zaak altijd zoo voorgesteld dat, als inderdaad een amb
tenares door zoo'n geval de dupe wordt, het hem toe-
lijkt dat die ambtenares dan zelf wel zal verdwijnen; die
behoeft niet weggewerkt te worden, maar die gaat wel
weg. Als het zonder haar toedoen gebeurt en het een
ongeluk is, gaat zij wel weg.
Spreker wil de zaak niet zoo stellen, dat de gelegen
heid open wordt gehouden om andere richtlijnen te
zoeken dan Burgemeester en Wethouders en de Raad
in verzachtende omstandigheden zouden zoeken. Dit is
een uiterst teere kwestie, maar spreker meent, dat men
niet door handhaving van dit artikel den weg moet ope
nen dat de menschen zoo door het leven gaan en daarom
is hij er vierkant voor de laatste alinea van dit artikel
te schrappen. Men moet hier straks niet de dupe van
worden door dingen te bestendigen, waarvan later de
gevolgen niet door den beugel kunnen.
De heer Westra acht zich verplicht, in verband met
den loop van de discussies, een kleine verklaring af te
leggen ten opzichte van het uitbrengen van zijn stem.
Spreker wil zeggen dat hij er in beginsel niet voor is
deze alinea toe te voegen aan het Ambtenarenreglement.
Maar er zijn langdurige besprekingen over dit punt ge
houden, er is van verschillende kanten heen en weer iets
toegegeven en ten slotte heeft spreker zich in de com
missie ook met deze redactie vereenigd, omdat men
feitelijk van den anderen kant een meer scherpe redactie
wenschte. Daarom zal spreker stemmen tegen het amen
dement van den heer Posthuma, maar niet omdat hij
geacht wil worden te behooren tot hen die, zooals de
heer De Boer het uitdrukt, met volle sympathie zullen
stemmen voor dit voorstel, omdat zij feitelijk een andere
levensbeschouwing willen propageeren wel niet zoozeer,
maar toch willen erkennen, iets, wat spreker niet wil
erkennen. Spreker stemt uitsluitend tegen het amen
dement van den heer Posthuma, omdat het voorstel,
zooals het hier ligt, een gevolg is van een compromis,
maar hij zou zijn stem daar absoluut niet aan kunnen
geven uit een principieel standpunt ten opzichte van
deze zaak.
De heer K. de Boer wou even deze opmerking maken
aan den heer Hofstra, die spreekt van door den beugel
kunnen of niet door den beugel kunnen, dat de maat van
den beugel van den heer Hofstra niet de maat is voor
iedereen, die daar door kan of moet. De maat van den
beugel van den heer Hofstra is niet de algemeene maat.
De heer Lautenbach (wethouder) dacht dat de om
schrijving „in buitengewone gevallen" met de korte toe
lichting, die spreker daarop heeft gegeven en die ook
alle leden van het Georganiseerd Overleg indertijd heb
ben gehoord, voldoende zegt dat Burgemeester en Wet
houders het ook slechts in buitengewone gevallen kun
nen doen. Voor geregelde gevallen wil spreker wel de
verklaring afleggen dat hij daarin ook niet zou meegaan,
maar hiertegen heeft hij niet het minste bezwaar. Hij
moet eerlijk zeggen, als een meisje onder dergelijke om
standigheden in zoo'n toestand geraakt, dan past mede
lijden en niet wegtrappen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van de heeren Posthuma en Hofstra,
strekkende om het tweede lid van art. 12 te laten ver
vallen, wordt met 22 tegen 3 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren B. Molenaar, Cohen,
Westra, Lautenbach, Tiemersma, Fransen, Visser,
Scheltenra, Muller, Van der Veen, mevrouw Buisman
Blok Wijbrandi, de heeren Beekhuis, Koopmans, M.
Molenaar, O. F. de Vries, Oosterhoff, K. de Boer, Van
der Schoot, Hooiring, Dijkstra, Botke en Weinra.
Vóór stemmen: de heeren Posthuma, IJ. de Vries en
Hofstra.
Art. 12 wordt onveranderd vastgesteld.
Art. 13 wordt onveranderd vastgesteld.
Art. 14 wordt, met wijziging onder 2 van het getal
1901 in 1921, vastgesteld.
Art. 15 wordt onveranderd vasgesteld.
Art. 16.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff heeft dit artikel eenige malen
doorgelezen, maar heeft daarvan werkelijk de beteeke-
riis niet kunnen begrijpen. Voor zoover hij heeft kunnen
inzien, is de bedoeling het stellen van grenzen voor den
tijd, gedurende welke een tijdelijk ambtenaar ziektegeld
krijgt en daarbij is het maximum op de helft van zijn
diensttijd en het minimum op 6 weken gesteld. Dat
laatste begrijpt spreker niet als zoo'n ambtenaar 2
weken ziek is, zal hij toch geen 6 weken ziektegeld krij
gen? Toch heeft spreker het niet anders kunnen lezen.
Er staat hier
„van niet langer dan de helft van den tijd, dien hij
onmiddellijk aan de ziekte voorafgaande onafgebro
ken in dienst der gemeente was, en van niet korter
dan zes weken."
Wat de bedoeling is, weet spreker niet, maar hij zou
zeggen, zooals het hier staat, is het per sé niet goed.
De Voorzitter geeft toe dat het oogenschijnlijk is, zoo
als de heer Oosterhoff zegt, dat er een tegenstrijdigheid
zit in dit artikel, als daarmee ook wordt gezegd een
tijdelijk ambtenaar, die 2 weken in dienst is, 6 weken
ziektegeld krijgt. Spreker weet niet of dit de bedoeling
van de commissie voor Georganiseerd Overleg is ge
weest. Deze bepaling is er in de commissie ingekomen
en Burgemeester en Wethouders hebben er niet bepaald
op geattendeerd dat de mogelijkheid, die de heer Oos
terhoff noemt, zal bestaan. Oogenschijnlijk zou men
zeggen dat een ambtenaar, die 2 weken in dienst is,
maar één week ziektegeld kan krijgen, maar bij dit arti
kel zou hij recht hebben op een uitkeering van 6 weken.
Maar misschien is de bedoeling van de commissie voor
Georganiseerd Overleg geweest dat, hoe kort een amb
tenaar ook in dienst is, hij in elk geval 6 weken ziekte
geld krijgt. Dat is ten minste het gevolg, zooals de be
paling thans is geredigeerd.