324 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926.
Volgno. 236. jaarwedde van den commissaris van
politie6700.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Hooiring heeft in de secties de vraag gesteld
om van het college van Burgemeester en Wethouders
een nadere verklaring te mogen ontvangen omtrent de
uitvoering van het tapverbod en nu spijt het hem te
moeten constateeren dat hij door het antwoord van
Burgemeester en Wethouders, dat zij in de Memorie van
Antwoord hebben gegeven, niet geheel en al is bevre
digd. Het Sectierapport schrijft hierover
„De handhaving van het tapverbod laat ook alles
te wenschen over. Het gebeurt dikwijls dat in den
nacht van Zaterdag op Zondag groepjes van 4 a 5
beschonken lieden op straat worden aangetroffen.
Het heeft er allen schijn van dat èn de vergunning
houders èn de politie doen, alsof er geen tapverbod
bestaat."
Daar krijgt spreker als antwoord op dat, omdat in de
secties is gesproken van „schijn" die naar sprekers
nieening volkomen is gerechtvaardigd die „schijn"
eigenlijk meer is bedoeld als een lichtvaardige beschul
diging tegen de politie.
Het spijt spreker dat hij dit antwoord heeft ontvangen;
hij gelooft niet dat het in zijn vraag lag opgesloten om
een antwoord als dit te ontvangen.
Spreker wil dit wel zeggen dat hij voor ons politie
korps, onder leiding van den Voorzitter, als hoofd, en
van den commissaris, alle respect heeft. Hij komt voor
verschillende dingen nog al eens in aanraking met de
politie ja, mijnheer Fransen, zegt hij, in den goeden
zin van het woord en hij heeft in ons politiekorps
altijd meer den paedagoog ontdekt dan den politieagent,
ook bij de verkeersregeling en ook bij het rijden zonder
licht of zonder fietsplaatje; er wordt meestal eerst een
waarschuwing gegeven in plaats van direct proces
verbaal op te maken en spreker vindt dat juist. En ook
als er dronken menschen over de straat loopen, treffen
wij gelukkig nog politieagenten, die deze menschen
liever thuis brengen, dan proces-verbaal tegen hen op
te maken. Maar de „schijn", waarover spreker heeft j
gesproken, acht hij toch volkomen gerechtvaardigd,
want het komt meermalen voor, zooals hij zelf wel heeft
gezien, dat men niet alleen in den nacht van Zaterdag
op Zondag, maar ook des Zondagsmorgens tot 10 uur,
beschonken menschen langs de straat treft.
Burgemeester en Wethouders antwoorden nu dat het
zeer wel mogelijk is dat die menschen op andere wijze,
dan in lokaliteiten, waarvoor „vergunning" is verleend,
sterken drank kunnen krijgen, maar dat antwoord is toch
al te naïef.
Spreker erkent met wat het college in de Memorie
van Antwoord zegt dat de uitvoering van de verordening,
zooals die er op het oogenblik ligt, een klein beetje een
moeilijke taak is; het is op het oogenblik zoo dat, als
er sterke drank aanwezig is in een lokaal, geconstateerd
moet worden dat hij wordt gebruikt, anders mag de
politie niet ingrijpen. Spreker zal dan ook naar aan
leiding daarvan en om de politie hierbij de behulpzame
hand te bieden een voorstel tot wijziging van de artt.
1 en 5 van het tapverbod indienen, 't welk luidt als
volgt
„Ondergeteekende stelt voor art. I der verordening,
houdende verbod van den verkoop van sterken drank
in het kiein op Zondagen en Christelijke feestdagen
te wijzigen als volgt
„Het is verboden in een voor het publiek toeganke
lijke lokaliteit waarvoor een vergunning tot verkoop
van sterken drank in het klein is verleend, of in een
open aanhoorigheid van een huis, waarin zich een
vergunningslokaliteit bevindt, sterke drank te koop
aan te bieden, te verkoopen, te schenken, te ver
strekken, te gebruiken of aanwezig te hebben
van Zaterdagsmiddags tot den daaraanvol-
genden Maandag 8 uur des voormiddags
b. van den middag van den dag, voorafgaande aan
een Christelijken feestdag of aan Christelijke feest
dagen, tot den daaraanvolgenden dag 8 uur des voor
middags.
Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet
voor lokaliteiten, waarvoor een vergunning voor den
verkoop in een logement aileen aan logeergasten is
verleend en evenmin voor open aanhoorigheden,
waar krachtens een dergelijke vergunning sterke
drank in het klein mag worden verkocht."
Artikel 5 te lezen als volgt
„Onverminderd de aansprakelijkheid van anderen,
zijn hoofden en bestuurders van inrichtingen, waarin
een overtreding van art. 1 geschiedt, aansprakelijk."
In art. 5 staat op het oogenblik dat alieen de be
stuurders aansprakelijk zijn. Maar als men een naam-
looze vennootschap heeft en er wordt een overtreding
door den kellner gepleegd, dan gaat degene, die feitelijk
aansprakelijk moet worden gesteld, vrijuit. Vandaar dit
voorstel tot wijziging van art. 5.
De wijziging van art. 1 komt in hoofdzaak hier op
r.eer, dat er aan wordt toegevoegd dat ook geen sterke
drank in de vergunningslokaliteit aanwezig mag zijn.
Het wordt dan voor de politie wat gemakkelijker, om
dat, wanneer zij in een lokaal komt en het blijkt, dat
daar sterke drank aanwezig is, zij kan verbaliseeren,
terwijl dan tevens aan iemand, die het verbod over
treedt, de gelegenheid wordt benomen om, spoediger
dan noodig is, de zaak te verdonkeremanen.
Dan heeft spreker in art. 1 de laatste alinea laten
vervallen, omdat die naar zijn meening overbodig is en
het tevens aanleiding kan zijn tot fraude, wanneer daar
in staat
„Dit verbod is niet van toepassing voorzoover
sterke drank verkocht wordt bij hoeveelheden van
10 Liter of meer."
Spreker ziet de noodzakelijkheid van die alinea niet in
en wil haar daarom laten vervallen. Deze bepaling geeft
aanleiding tot veel ontduiking van de verordening, om
dat men hier en daar 10 Liter inkoopt met recht tot
wederverkoop op den volgenden dag. Daarom zou spr.
deze bepaling willen laten vervallen; een verdere toe
lichting wordt op het oogenblik door hem niet noodig
geacht.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: De bedoeling is
toch zeker dat dit voorste! naar Burgemeester en Wet
houders gaat om prae-advies
De heer Hofstra meent in verband met Hoofdstuk III
eenige opmerkingen te moeten maken; eenerzijds naar
aanleiding van een adres van de Christelijke Politie
ambtenaren, dat indertijd is ingekomen en verder een
algemeene opmerking met betrekking tot de openbare
veiligheid.
Het is de laatste dagen merkbaar dat er langs de
publieke straat spreker wil voorop stellen dat in alle
gevallen, die hem bekend zijn, de bijzondere mede
werking niet alleen van den commissaris, maar ook van
de politie is verkregen, dus daar gaat het niet over
zooveel venterij is in de stad en vooral in de buiten
wijken. En het is niet alleen het venten, maar er is ook
bedelarij, waarbij men zelfs de brutaliteit heeft den voet
tusschen de deur te zetten, wanneer de menschen niets
willen geven. Dat kwaad is inderdaad in de laatste
dagen aanmerkelijk toegenomen en spreker zou daar
mee het hoofd van de politie in kennis willen stellen en
ook in deze vergadering dit willen zeggen, dat de politie
ook de volle medewerking van de burgerij hierbij dient
te hebben; deze zal noch het eene noch het andere moe
ten doen, omdat zij anders het kwaad zal bestendigen.
Het is toch waar dat de burgerij, door het aan den dag
leggen van een zekere barmhartigheid, eigenlijk deze
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 325
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 November 1926.
zaak gaat steunen; spreker zou echter zeggen dat men,
cezien de filanthropische inrichtingen, die de werken van
barmhartigheid ten volle verrichten, zooals de Armen-
kanier, enz., deze bedelarij eigenlijk niet kan toelaten.
Spreker weet niet door welke oorzaak het zoo toe
neemt; misschien dat het toezicht niet al te scherp is.
Hij heeft wel een gedachte, die hij niet direct als waar
zou willen lanceeren; misschien dat het snelverkeer de
politie te veel uit de buitenwijken houdt, maar hij meent
in elk geval dat het kwaad zich in de laatste dagen erg
heeft uitgebreid. In de buitenwijken ziet men telkens
dat de bewoners door menschen van buiten aan de deur
worden lastig gevallen en spreker acht het hoogst noo
dig dat de politie daar hare bijzondere aandacht aan i
schenkt.
In de tweede plaats een enkel woord naar aanleiding
van het adres van de Christelijke Politieambtenaren.
Spreker wil opmerken dat niet alleen hij persoonlijk,
maar ook degenen, waarmee hij dagelijks in contact is,
inderdaad voelen het bezwaar, zooals dat door de
politieambtenaren is naar voren gebracht, n.l. dat het
loon van die menschen niet in overeenstemming is met
de tijdsomstandigheden. Maar niettemin, als wij tot de
eikenning komen aldus spreker dat dit loon in
verhouding niet goed is, moeten wij toch opmerken dat
wij, hoewel dit door ons wordt betreurd, in verband met
het beeld dat de begrooting voor 1927 vertoont, niet
kunnen meewerken in de richting dat wordt tegemoet
gekomen aan het verzoek van de Christelijke Politie
ambtenaren. Dit verzoek is, ter ondersteuning daarvan,
nog door een ander adres gevolgd, maar spreker zou
met beide adressen willen handelen, zooals door Bur
gemeester en Wethouders in de Memorie van Aanbie
ding is voorgesteld.
De Voorzitter wil eerst den heer Hooiring antwoorden
inzake de kwestie van het tapverbod. De heer Hooiring
moet het spreker niet kwalijk nemen, maar hij zou toch
zeggen dat zeer veel menschen, als zij dezen zin lezen,
zooals hij hier staat
„Het heeft er allen schijn van dat èn de vergun
ninghouders èn de politie doen alsof er geen tapver
bod bestaat,"
daaruit zullen concludeeren dat degene, die deze opmer
king heeft gemaakt, er eigenlijk voor zichzelf van over
tuigd is om het maar in gewoon Hollandsch te zeg
gen dat èn de vergunninghouders èn de politie lak
aan het tapverbod zouden hebben. Nu kan men wel
zeggen dat, als er staat „het heeft er allen schijn van"
dus degene, die dat heeft gezegd, er zelf niet geheel
zeker van is en het is volkomen waar, dat staat er ook,
maar ais een onbevooroordeelde dat gewoon leest of
wanneer een vreemdeling buiten Leeuwarden dat ver
slag in handen krijgt, moet hij daaruit toch eigenlijk tot
de conclusie komen dat degene, die deze opmerking
heeft gemaakt in dezen de Commissie van Rappor
teurs wil zeggen dat de politie niet al te veel om dit
raadsbesluit geeft. Die gedachte wordt zelfs nog eenigs-
zins bekrachtigd door den zin, die er vlak achter staat:
,,'s Raads besluiten behooren te worden uitge
voerd."
Die dat heeft gezegd is dus overtuigd, dat dit besluit
niet wordt uitgevoerd.
Spreker zal daar nu niet verder op ingaan in de
Memorie van Antwoord heeft het college reeds gezegd
dat het op het oogenblik zeer moeilijk is een overtreding
te constateeren en de heer Hooiring heeft dat, naar
spreker meent, ook toegegeven. Nu zou men nog kunnen
zeggen dat bij de menschen ook een onderzoek kan
worden ingesteld, maar het nieuwe Wetboek van Straf
vordering bepaalt dat, wanneer de politie iemand iets
vraagt, deze dan niets behoeft te zeggen. Wanneer dus
een politieagent begint met tegen een troepje jongelui
te zeggen: wat heb je daar?, moet hij er bij zeggen
gij behoeft mij niet te antwoorden en er zal dan wel een
hoeraatje opgaan. Ten opzichte van den kellner en van
den caféhouder geldt hetzelfde en spreker denkt dan
ook dat zoo'n politieagent blij zal zijn, als hij de deur
weer achter zich dicht hoort vallen en dat hij bij zich
zelf zal denken ik kom hier nooit weer En spreker
kan niet anders doen dan zoo'n agent gelijk te geven.
Nu stelt de heer Hooiring een wijziging van de veror
dening voor. Spreker doet daarvan lecture en ineent
dat het 't beste is dat dit voorstel in handen wordt ge
steld van de commissie voor de Strafverordeningen. Hij
zal er op 't oogenblik niet veel van zeggen, maar hij
heeft voor zichzelf wel dezen indruk gekregen: zou het
mogen, zooals de heer Hooiring voorstelt en gaat dat
niet te ver; grijpt men daarmee niet te diep in in 't
vergunningsbedrijf? Het beste is nu maar dat de com
missie dat onderzoekt. Mevrouw Buisman heeft ook een
opmerking gemaakt, maar spreker gelooft dat zijn voor
stel in dezelfde lijn gaat.
De heer Hofstra heeft over de verhooging van de
salarissen der politieambtenaren gesproken, doch heeft
het voorstel van Burgemeester en Wethouders verde
digd, zoodat spreker daarop niet behoeft in te gaan.
Nu de kwestie van de venters in de buitenwijken.
Gelijk elk jaar gebeurt, wordt het aantal venters in het
najaar grooter; des zomers zijn zij meer over het plat
teland verspreid en dan heeft men er in de stad niet
zooveel last van, omdat de wegen buiten dan niet zoo
vuil zijn, maar des winters verkiezen de venters de
harde straatsteenen in de stad boven de vuile buiten
wegen en het is waar dat zij hier dan vrij veel worden
aangetroffen. Zoolang die venters nu koopwaar aan
bieden, hebben zij daar het volste recht toe, maar zij
gaan wel eens wat te ver; er doen zich allerlei excessen
voor en het venten ontaardt wel eens in bedelarij. De
heer Hofstra heeft al opgemerkt hoewel hij het niet
precies heeft willen zeggen dat hij vermoedde dat
een van de fouten op het oogenblik zit in de sterkte van
het politiekorps, en dat is ook zoo; dit is op het oogen
blik op het maximum van zijn capaciteit. Dat is wer
kelijk een van de oorzaken; indien er met de venters
hier of daar in de buitenwijken iets gebeurt, dat niet
goed is, komt dat, doordat het politiekorps zijn maxi
mum-capaciteit heeft bereikt. Een gevolg daarvan is
ook het meerdere en brutaler venten o. a. op Vrijdag,
wanneer een groot deel van het politiekorps druk bezig
is met de verkeersregeling, enz.
Spreker zal in elk geval met den Commissaris van
Politie bespreken om zooveel mogelijk met dit korps te
doen als kan, maar mocht in de practijk blijken dat niet
I kan worden gedaan wat noodig is, dan zal spreker,
hoewel het niet prettig is, met een voorstel tot uitbrei
ding van het aantal politieambtenaren moeten komen.
I Die uitbreiding zal dan direct niet zoo enorm wezen,
maar als er iets gebeurt, moet men er toch wel aan
denken dat dit het gevolg is van het feit, dat het politie
korps aan het maximum van zijn capaciteit is. Spreker
wil echter graag toezeggen dat er zooveel mogelijk op
het venten en bedelen zal gelet worden.
De heer Hooiring kan er wel genoegen mee nemen
dat zijn voorstel in handen wordt gesteld van de com
missie voor de Strafverordeningen, hoewel hij er van
overtuigd is, dat het niet in strijd is met de wet. Hij
heeft aan de hand van het voorstel, dat hij nu doet,
enkele dingen geraadpleegd en daar blijkt uit dat een
uitspraak van de Rechtbank en van den Hoogen Raad
bij cassatieberoep reeds gevallen zijn.
Dan wil spreker nog even terug komen op het
woordje „schijn". De Voorzitter weet net zoo goed als
spreker dat er dingen in de maatschappij gebeuren,
waarvoor men niet tastbare bewijzen heeft, maar waar
van de schijn en het vermoeden zoo groot zijn, dat wel
als vaststaande kan worden aangenomen dat zij ge
beurd zijn. Zoo wordt een beklaagde door den rechter
ook wel eens op zware vermoedens gestraft.