222 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926.
van Antwoord op de voorpagina, over het punt Noorder
begraafplaats, hebben mij diep teleurgesteld, omdat
daar wordt gezegd, dat voorstellen inzake de Noorder
begraafplaats den Raad binnenkort zullen bereiken.
Waarom is deze zinsnede voor mij zoo teleurstellend?
Omreden dit antwoord zoo weinig verschilt bij dat, jaren
terug reeds gegeven, toen door mij op de hoogstnood
zakelijke verbetering van de Noorderbegraafplaats en
hierin sta ik, meen ik, niet alleen werd aangedrongen.
Vergun, mij, mijnheer de Voorzitter, een en ander hier
omtrent te releveeren.
't Was bij de behandeling van de begrooting in 1923,
dat door mij werd gewezen op den slechten toestand
van de Noorderbegraafplaats, en aan 't eind van mijn
betoog heb ik gevraagd of deze zaak de volle aandacht
van het college had en of spoedig voorstellen tot verbe
tering van de Noorderbegraafplaats mochten worden
verwacht. Toen het punt aan de orde kwam bij de be
handeling der bedrijfsbegrootingen, was ondergetee-
kende helaas niet tegenwoordig, evenwel had de zaak
ook de aandacht van collega's raadsleden en waren het
de heeren Muller en Molenaar, die een motie indienden,
de strekking hebbende, Burgemeester en Wethouders
uit te noodigen den Raad voorstellen, leidende tot ver
betering van de Noorderbegraafplaats, en kostenbere
kening over te leggen, welke motie Burgemeester en
Wethouders tot zich hebben genomen.
Een jaar later, bij de behandeling der begrooting in
1924, naar deze motie vragende, luidde het antwoord in
de Memorie van Antwoord De toestand van de Noor
derbegraafplaats heeft een onderwerp van ernstige stu
die uitgemaakt bij Gemeentewerken en luister goed
de uitslag van die werkzaamheden zal binnenkort
den Raad bereiken.
Wij schrijven weer een jaar later en de vraag, door mij
gesteld in de sectievergadering voor de begrooting in
1925, waarom nog geen rapport aan den Raad was over
gelegd, volgens de belofte, gegeven bij de begrooting in
1924, werd in de Memorie van Antwoord door Burge
meester en Wethouders als volgt beantwoord, dat juist
dezer dagen het advies van den directeur over de Noor
derbegraafplaats was binnengekomen en dat dit de vol
gende vergadering in het college in behandeling zou
worden genomen.
Was het teleurstellend dat het studierapport van
Gemeentewerken den Raad niet bereikte, verblijdend
was het, te hooren, dat het advies van den directeur
was binnengekomen; verondersteld mocht worden nu
is 't plan klaar.
Toch, April 1925 was daar en niets mocht ons oor
beluisteren, dat het probleem was opgelost. Vandaar
dat door mij bij interpellatie den 14en April 1925 werd
gevraagd of de proeven, die moesten leiden tot verbe
tering van de Noorderbegraafplaats, waren geslaagd en
of men kon mededeelen, wanneer dat in orde zou zijn.
Het antwoord van den wethouder van Openbare Werken
luidde, dat de proeven verder moesten worden uitge
strekt dan men aanvankelijk had gedacht toch sprak
hij er over in optimistischen zin en zeide hij dat, naar
aanleiding van de genomen proeven, zeer zeker binnen
korten tijd den Raad voorstellen zouden bereiken met
een begrooting van wat noodig was voor de verbetering.
Dit was, naar ik meen, de korte inhoud van vraag en
antwoord.
Waar door mij ter plaatse verschillende malen de ge-
nomen proeven werden gecontroleerd en ik veronder
stelde, dat deze in dat stadium waren, dat de zaak voor
behandeling rijp was, gaf dit mij aanleiding om in Juni
1926 schriftelijk aan het college te vragen, of nu einde
lijk die zaak haar beslag eens kon krijgen, door aanbie
ding van voorstellen plus een begrooting aan den Raad,
en of bij aanneming daarvan het werk nog dit jaar was
uit te voeren, wat dan ook nog velen aan werk zou
kunnen helpen.
Hoopvol luidde het antwoord, n.l. dat het rapport etc.
gereed lag voor behandeling en dat het werk bij aanne
ming dit jaar nog zou kunnen worden uitgevoerd.
Gelukkig! zullen, zoo vermoed ik, velen met mij ge
zegd hebben, bij het lezen van het antwoord op de door
mij gedane vraag, gelukkig, dat deze mistoestand einde
lijk eens verbeterd zal worden. Doch welk een ont
nuchtering, dat tot nog toe niets werd gehoord de
critieke en, naar ik meen, zoo urgente zaak, bleef weer
sleepen.
Is het dan te verwonderen dat, nu de begrooting voor
1927, zegge 1927, daar is en er weer sectie-vergaderin
gen plaats hadden, dit punt, in arren moede, nog eens
door mij werd besproken en dat het lange verloop der
zaak door mij aan critiek werd onderworpen? 't Was dan
ook in de sectie-vergadering, dat ik uitsprak, dat het er
bij mij niet in wilde, dat er naar gestreefd was om deze
zoo klemmende zaak met kracht aan te vatten en aan
dezen wantoestand voor onze gemeente zoo spoedig
mogelijk een einde te maken. Van 1923 tot bijna 1927!
en nog is het einde er niet. Had deze zaak het hart niet
van den wethouder van Openbare Werken, onder wiens
rayon dit werk toch behoort? Is het wonder, dat, na
jaren wachten, deze klacht wordt geuit? Waar de wet
houder van Openbare Werken in de raadsvergadering
van 14 April 1925 zegt: de begraafplaats is nu eenmaal
in den grond bedorven, toen zij is aangelegd, daar bleek
uit dat zeggen toch duidelijk genoeg, dat Z.Ed. de zaak
goed zag en was er voor hem hier een prachtig werk
te verrichten om deze zaak met spoed en met kracht
tot een goede oplossing te brengen. Moeten wij nog
langer de dupe zijn van wat door anderen is bedorven,
al is onze gemeente zeer zeker de dupe op 't gebied
van de financiën, wat deze zaak betreft
En nu, mijnheer de Voorzitter, nu de Memorie van
Antwoord ten opzichte van dit punt luidt dat in zake
volgno. 151 een voorstel tot verbetering van de Noor
derbegraafplaats den Raad binnenkort zal bereiken,
maar daarover niets definitiefs wordt gezegd, omdat het
woord „binnenkort" zoo rekbaar is wat uit de prac-
tijk is gebleken kan en mag dit antwoord mij niet
bevredigen en 't is daarom dat ik nog eens met alle
klem en kracht, die in mij is, er op aandring: laat deze
toezegging tot behandeling dezer zaak werkelijk binnen
kort binnen zijn.
Zou ook de toestand, waarin de Noorderbegraafplaats
verkeert en die alsnog wordt bestendigd, niet zeer na-
deelig zijn, wat den financieelen kant betreft Alle
gevoel, ons menschen eigen zijnde, op zij gezet, meen
ik dit wel ter dege. Ik hoop dan ook van ganscher harte
te mogen meemaken dat ons college en onze Raad 't
besluit moge nemen tot radicale verbetering van de
Noorderbegraafplaats, dat 't den Raad een eer mag zijn
niet te aarzelen om goed te maken wat door anderen
totaal is bedorven en dat hij verstaat welke plichten er
op hem rusten met betrekking tot onze afgestorvenen.
Nu, mijnheer de Voorzitter, eenige andere beschou
wingen. Uitvoering van het bij de vorige begrooting
genomen raadsbesluit tot het plaatsen van urinoirs in
de buitenwijken Iaat nog steeds op zich wachten. Ik
dring, gezien de groote meerderheid, waarmee dit be
sluit werd genomen, op spoedige uitvoering aan. Gezien
ook de slapte in de bouwvakken zouden dergelijke en
misschien meerdere werken, waar de gemeenschap mee
gediend zou zijn, kunnen worden uitgevoerd en zeker
niet duurder dan in eigen beheer.
Dan, mijnheer de Voorzitter, is in de sectievergade
ring gewezen op en gevraagd naar uitbreiding van
speelterrein en plantsoenen. Door mij is er bij vernieu
wing op gewezen en voor gepleit om iets in dien geest
te doen Achter de Hoven. Men kan daaromtrent in de
Memorie van Antwoord lezen dat die zaak in onderzoek
is. Ik ben, mijnheer de Voorzitter, ietwat huiverig om dit
onderzoek af te wachten, omdat de open grond, welke
daarvoor in aanmerking zou kunnen komen, zeer
schaarsch is en ik toch zoo gaarne onzen kinderen en
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 November 1926. 223
ouderen van dagen iets in dezen zag gegeven, waar
speelterrein absoluut ontbreekt en onze stadsparken
van daar uit door onze oudjes niet zijn te bereiken. Te
leurstellend was het dan ook voor mij, dat stiefmoeder
lijkheid in dezen nog steeds constant bleef. Ik hoop,
mijnheer de Voorzitter, dat U mij bij volgnos. 122 en 140
de gelegenheid wilt geven daar iets meer van te zeggen
en den Raad een voorstel voor te leggen.
Op het onderhoud onzer trottoirs zou scherper toe
zicht gewenscht zijn. In de sectievergadering is ook door
mij daarop gewezen en in verband daarmee zijn door
mij genoemd de trottoirs Achter de Hoven en de hoofd
weg langs Patrimonium, waar massa's tegels worden
vernield, wat bij practische herstelling niet zou voor
komen. Gemeentewerken en de wethouder van Open
bare Werken zijn door mij daarop gewezen.
Wat betreft de levering van brandstoffen aan de ge
meente, zou ik gaarne de toezegging van 't college
hebben, dat ieder bona fide handelaar in aanmerking
kan komen voor inschrijving en zou ik graag het resul
taat vernemen van de colkeslevering aan school 4; prijs
en kwaliteit in aanmerking nemende, getoetst aan de
hoogere prijzen, waarvoor de levering ook heeft plaats
gehad.
Dan, mijnheer de Voorzitter, wil ik mijn teleurstelling
uitspreken over het resultaat en het besluit van de com
missie in zake Van Hylckama Vlieg, dat voor velen, naar
ik vermoed, een ontnuchtering zal zijn geweest in ver
band met de wijze, waarop door hen de zaak werd ge-
zien.
Verblijdend daarentegen was het voor mij in de bla
den te mogen lezen, dat de Huurcommissie September
j.l. is opgeheven; enkel wil ik nog mijn spijt uitdrukken,
dat mijn voorstel bij de vorige begrooting, tot opheffing
dier commissie, toen niet is aangenomen, wat toch voor
zeker voor de gemeente een geldbesparende zaak was
geweest.
De vraag, mijnheer de Voorzitter, beantwoord onder
volgno. 179, dat 't vuurwerk op 31 Augustus 1926, ge
geven in den Prinsentuin, door de gemeente is betaald,
geeft mij aanleiding, van 't college de toezegging te
vragen, dat dit in 't vervolg wederom op 't Zaailand
zal gebeuren, opdat een ieder, die dat wil, daarvan zal
kunnen profiteeren en het dus niet op een afgesloten
terrein tegen entreé zal worden gehouden, omdat dan
velen worden teleurgesteld, waar de daarvoor genomen
plaats de belangstellenden niet kan bevatten.
En nu, mijnheer de Voorzitter, een kleine kantteeke-
ning op het bijna vervlogen vierjarig tijdvak van dezen
Raad. Mij heeft dit in sommige dingen teleurgesteld en
toch ook weer voldaan.
De Combinatie, in 1923 in elkaar gezet voor verkie
zing van de wethouders en voor het daarstellen van een
program van werkwijze, kan, dunkt mij, eenig succes
boeken, wat door mijn partijgenoot De Vries nader zal
worden belicht, zoodat het dus voor mij geen zin meer
heeft daar verder nog iets van te zeggen.
Teleurstellend was voor mij, mijnheer de Voorzitter,
de verkiezing van een wethouder uit de groep, zich noe-
mende „Leeuwarder Gemeentebelang", welke voor zich
een wethouderszetel opeischte en die, volgens haar
doopceel „Leeuwarder Gemeentebelang", in het beklee-
den van dien wethouderszetel deerlijk is te kort gescho
ten. Juist omdat „Leeuwarder Gemeentebelang" er vol
gens haar moest zijn om onze gemeente voor den onder
gang te behoeden, en zij direct de teugels mee in handen
wilde hebben, door aan de tafel van Burgemeester en
Wethouders te zitten, had men van de door genoemde
groep gezonden afgevaardigden heel wat mogen ver
wachten en hadden dezen niet meer of minder dan de
portefeuille van Financiën voor zich moeten opeischen.
Want er moest bezuinigd worden en dat kan men niet
beter doen, dan door de sleutels van 't geidlaadje te
bewaren.
Noch het een noch het ander gebeurde - van een
medewerking aan bezuiniging heb ik niets kunnen mer
ken, maar voor een medewerking aan het doen van uit
gaven, die wel vermeden hadden kunnen worden, was
„Leeuwarder Gemeentebelang" wel te vinden en de
teugels, om de zaak mee te besturen, bleken haar in de
practijk al spoedig te ontvallen. Haar idealen gingen te
hoog, vandaar die bittere ontgoocheling.
Of „Leeuwarder Gemeentebelang" in de komende
vierjarige periode nog belangstellende of belangheb
bende zal zijn, zal ons de toekomst moeten ieeren. En
wat het voor ieder onzer zal zijn, is niemand bekend.
Persoonlijk ben ik overtuigd in vele dingen te zijn te
kort geschoten, maar mocht ik geroepen zijn nog langer
mijn tijd en krachten voor de gemeente te moeten
geven, dat ik 't dan moge doen in biddend opzien tot
onzen Hemelschen Vader, Hem vragend, dat wij ons
geliefd Christelijk Historisch beginsel hier mogen uit
dragen, tot eer van Zijn Koninkrijk.
De heer K. de Boer zou graag het woord willen heb
ben, maar zou het zeer op prijs stellen om nu te pau
zeeren, omdat hij nog al eenige oogenblikken tijd noodig
heeft.
De Voorzitter: Dus, U wilt liever eerst een broodje
eten.
De heer K. de Boer: Ja.
De Voorzitter kan nog mededeelen dat van den heer
H. de Boer het volgende schrijven is ingekomen
„Zeer geachte Voorzitter.
'k Ben U zeer erkentelijk voor 't sympathieke
schrijven, 't welk ik heden morgen namens den Raad
van U mocht ontvangen.
'k Verzoek U vriendelijk den Raad mijn hartelijken
dank over te brengen voor de vriendelijke wenschen.
Hoewel deze attentie eigenlijk meer was, dan ik in
de gegeven omstandigheden hebben kan, ben ik er
tevens door versterkt en heb er nieuwe kracht voor
de toekomst uit geput. Daarvoor mijn besten dank."
Te 12.25 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 2 uur nam. wordt de vergadering heropend.
De heer Weima: Mijnheel de Voorzitter. Toen ik voor
drie jaar terug de eerste begrootingsvergadering van
dezen Raad meemaakte, had ik mij niet voorgesteld dat
de algemeene beschouwingen zoo bepaald noodig waren.
De ervaring van deze enkele jaren is aanleiding dat ik
wel eenigszins veranderd ben. En 't is wel met name
dit jaar, dat ik, in aansluiting met wat dezen morgen
reeds is gezegd, mij verplicht gevoel aan deze beschou
wingen deel te nemen. In tegenstelling met wat in de
Memorie van Antwoord wordt gezegd, zal mijn betoog
geen politieke strekking hebben.
Ik heb ten aanzien van de financiën in de sectie ge
zegd dat ik, in verband met de mededeelingen van Bur
gemeester en Wethouders, gehoopt had, dat het vrij
zeker niet noodig zou zijn over te gaan tot de volle
heffing van 4.75 Toen ik evenwel bijlage no. 23 ont
ving, bleek mij, dat het college niet meer zoo optimis
tisch was. Immers wij lezer, daar, dat er weliswaar nog
niets vast staat, maar de opbrengst over 1925/26 geeft
aanleiding tot de veronderstelling, dat bij het cijfer 4.75
de aanslagen tot het volle bedrag moeten worden inge
vorderd. Er is evenwel een uitweg wij kunnen de
reserve's aanspreken, n.l. 102.353.80 en 311.643.56,
die de gemeente bezit, uitmakende het reserve- en ver
nieuwingsfonds van de Gasfabriek, alsmede het uitbrei-
dings- en vernieuwingsfonds van dezelfde fabriek.
Aannemende, dat de Raad daartoe besluit en ik
w il reeds dadelijk medeelen, dat ik mij op het standpunt
stel dat ik hoop dat de Raad dit zal doen toch zullen
wij, op dezen voet doorgaande, in de naaste toekomst