54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Maart 1927.
De Voorzitter beroept er zich op dat het ook in de
stad zoo is, waar men even goed naast heerenhuizen
dergelijke zaken geplaatst vindt. Ja, dat is een feit, maar
misschien zal de Voorzitter dat met spreker in vele ge
vallen betreuren; ómdat dit een feit is, is dat toch geen
reden om te zeggen: dat is zoo, dus wij zullen dat euvel
bestendigen en het voortaan maar weer doen.
Als het niet strikt noodzakelijk is, meent spreker dat
daar, op aesthetische gronden en in verband met het
aanzien van de heele omgeving, niet een bergplaats
moet worden gebouwd al zal die dan wel aan de
schoonheidseischen voldoen maar een heerenhuis.
Spreker kan zich heel goed indenken den gedachtengang
van de menschen, die daar wonen en dat die dit plan
heel onprettig vinden. Als er dan ook geen onoverko
melijke bezwaren zijn om het terrein anders van de hand
te doen, zou spreker dat verre prefereeren boven wat
in dit voorstel staat.
De heer O. F. de Vries acht zich verplicht deze ver
klaring af te leggen. De zaak is door den Voorzitter zoo
gesteld, dat het moeilijk is in dit geval om grenzen te
trekken en dat Burgemeester en Wethouders hieraan
een soort richtsnoer zouden hebben, waarmee zij in het
vervolg ook rekening zouden kunnen houden bij de uit
gifte van bouwterrein.
Spreker is het met den Voorzitter eens, het trekken
van een grens is moeilijk, maar hem dunkt ook niet dat
deze uitspraak een algemeen richtsnoer moet zijn voor
Burgemeester en Wethouders, maar dat men, zooals de
heer Visser zegt, elk geval op zichzelf zal moeten be-
oordeelen, ook in verband met den aard en de inrichting
van het bedrijf. Spreker heeft in het begin gezegd dat
hij den aard en de inrichting van dit bedrijf niet geschikt
acht om het daar een plaats te geven en om die reden
is hij dan ook tegen deze uitgifte.
De Voorzitter zou nog dit willen antwoorden en
dan willen voorstellen om tot stemming over te gaan
dat de circulaire, waarover hier is gesproken, blijkbaar
is geweest een afschrift van een adres aan het college
van Burgemeester en Wethouders. Als de heeren dat
met de circulaire bedoelen, hebben Burgemeester en
Wethouders daar natuurlijk kennis van genomen spr.
kon dat zoopas niet vermoeden maar dan moet hem
toch dit van het hart, dat de heer Weiina dat adres
eenigszins verkeerd citeert en een vraag doet, die daarin
niet voorkomt. De heer Weima zegt dat de grond daar
in erfpacht is uitgegeven met de toezegging dat er niet
anders dan heerenhuizen op zouden worden gebouwd.
Spreker kan dat echter in de gauwigheid in het adres
niet vinden
De heer Weima begeeft zich naar den Voorzitter en
wijst dezen de door hem bedoelde zinsnede.
De Voorzitter Dat hebben Burgemeester en Wet
houders als eisch gesteld, om daar heerenhuizen te
bouwen, ja, maar dat hebt U niet gezegd; U hebt het
omgekeerde gezegd. Neem mij niet kwalijk, maar U
zegt, dat door Burgemeester en Wethouders toezegging
is gegeven neen mijnheer, het is dien menschen als
eisch gesteld dat zij daar heerenhuizen bouwden
De heer Weima: Dat zeg ik ook, ik ben mij niet an
ders bewust.
De Voorzitter: U hebt letterlijk dit gezegd: dat die
grond daar in erfpacht is gegeven met de toezegging,
dat daarop niet anders zouden mogen worden gebouwd
dan heerenhuizen
De heer Weima: Ik heb dit letterlijk zoo gelezen.
De Voorzitter: U hebt gevraagd: is dat waar, dat die
grond daar in erfpacht is gegeven met de toezegging dat
daarop niet anders dan heerenhuizen zouden mogen
worden gebouwd? Dan hebt U het verkeerd voorgelezen
of verkeerd geciteerd; ik heb terstond letterlijk opge
schreven wat U gezegd hebt.
De heer Weima: Het zal wel zoo wezen, maar ik ben
er mij niet van bewust. Ik heb wel van een circulaire
gesproken, maar de heer Visser heeft al gezegd dat het
een afschrift is van een adres aan Burgemeester en Wet
houders; vandaar dat ik daar niet op terug kom. Het
kan zijn dat ik den klemtoon verkeerd heb gelegd.
De Voorzitter: Waar het op aankomt is, wat U vroeg
en niet wat staat in het afschrift.
Den heer K. de Boer lijkt het toch toe, dat het verschil
tusschen wat de heer Weima heeft gevraagd en wat er
staat niet zoo buitengewoon groot is. De heer Weima
heeft inderdaad gesproken van een toezegging aan de
bouwers en dat staat blijkbaar niet in het ding. Spreker
heeft dat niet gekregen, dus hij weet niet wat daarin
staat, maar als daar staat dat Burgemeester en Wet
houders den eisch stelden, dat daar heerenhuizen zou
den worden gebouwd, volgt daar logisch uit, dat op het
andere terrein ook heerenhuizen zouden worden ge
bouwd. Anders had die eisch geen zin en daarom lijkt
het spreker toe dat, wat de heer Weima heeft gezegd,
niet zooveel verschilt van wat er staat.
De Voorzitter zal over de kwestie wat logisch is en
wat niet maar niet spreken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 18 tegen 5 stemmen verworpen.
Vóór stemmen: de heeren Posthuma, Cohen, Lauten-
bach, Scheltema en Beekhuis.
Tegen stemmen de heeren IJ. de Vries, O. F. de
Vries, M. Molenaar, Westra, Muller, Visser, Dijkstra,
Tiemersma, Botke, K. de Boer, B. Molenaar, Hofstra,
Van der Schoot, H. de Boer, Van der Veen, Weima,
Hooiring en Oosterhoff.
5 (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan D. Smit, alhier, te verhuren het
benedengedeelte van het perceel Sint Jacobsstraat no. 32.
Dit voorstel luidt als volgt
Van D. Smit ontvingen wij het verzoek hem met
ingang van 1 Mei (lees 1 Juni) e.k. opnieuw op de
bestaande voorwaarden te verhuren het benedengedeelte
van het perceel Sint Jacobsstraat no. 32, waarin hij een
winkel heeft gevestigd.
De Directeur der Gemeentewerken heeft tegen een
herverhuring op den bestaanden voet geen bezwaar en
ook wij vinden termen, het verzoek bij U te onder
steunen een huurprijs van 45.per maand achten
wij voor dezen winkel ook thans nog voldoende
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten
aan D. Smit, alhier, voor den tijd van één jaar, in
gaande 1 Juni 1927 en eindigende 1 Juni 1928, met stil
zwijgende verlenging van jaar tot jaar, uiterlijk tot
1 Juni 1932, voor den prijs van vijf en veertig gulden
45.—) per maand te verhuren het benedengedeelte
van het perceel St. Jacobsstraat no. 32, kadastraal be
kend sectie A no. 1646, op de bestaande, zoo noodig
eenigszins te wijzigen, voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Maart 1927.
55
6 (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot overneming in eigendom, onderhoud en
beheer met de gemeente Harlingen van een gedeelte
trekpad met oevervoorziening langs de Harlingertrek-
vaart, onder Ungabuurt.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij schrijven van 12 April 1926, no. 969/333, hebben
wij den Gedeputeerden Staten dezer provincie, voor
zoover de rechten dezer gemeente betreft, overeenkom
stig hun verzoek toestemming verleend tot het verleggen
van een gedeelte van den trekweg langs de Harlinger-
trekvaart onder Ungabuurt, in verband met een ter
plaatse door de provincie voorgenomen verbetering van
die vaart.
Bedoeld gedeelte weg is gemeenschappelijk eigendom
van de gemeenten Leeuwarden en Harlingen en bij laatst
genoemde gemeente in onderhoud, waarom bij deze
toestemming het voorbehoud is gemaakt, dat de door
Burgemeester en Wethouders van Harlingen eventueel
te stellen voorwaarden dienden te worden nageleefd.
Blijkens de hierbij overgelegde stukken zijn de werken
ten genoegen van het gemeentebestuur van Harlingen
voltooid, zoodat het nieuw gemaakte gedeelte trekweg
met de oevervoorziening door de betrokken gemeenten
in eigendom, beheer en onderhoud kan worden over
genomen.
Vermits hiertegen bij ons College geen bezwaren be
staan, geven wij U, onder verwijzing naar de ter visie
liggende stukken, in overweging te besluiten met de
gemeente Harlingen van de provincie Friesland zonder
eenige kosten voor de gemeente in eigendom, onder
houd en beheer over te nemen het nieuw aangelegde
gedeelte trekweg met oevervoorziening, gelegen langs
en ten Noorden van de Harlingertrekvaart onder Unga
buurt, onder voorwaarde, dat daardoor de onderhouds-
last voor de gemeente niet wordt verzwaard.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff zou bij dit praeadvies gaarne
enkele inlichtingen aan Burgemeester en Wethouders
willen vragen. Als zijn geheugen hem niet heelenraal
bedriegt, is de toestand bij den Harlingertrekweg deze,
dat die weg in massaal eigendom behoort aan de ge
meenten Harlingen en Leeuwarden, maar dat hij, wat het
onderhoud betreft, is verdeeld in twee gedeelten. Is
dat inderdaad juist, dan dunkt spreker dat er in dit
prae-advies een tegenstrijdigheid zit. In de tweede alinea
wordt meegedeeld dat het gedeelte van den weg, dat
door de provincie is gewijzigd of verbeterd, bij Har
lingen in onderhoud is, terwijl het prae-advies eindigt
met de voorwaarde „dat daardoor de onderhoudslast
voor de gemeente niet wordt verzwaard". Maar als dat
weggedeelte in onderhoud is bij de gemeente Harlingen,
kan er toch geen sprake zijn van onderhoudsplicht van
Leeuwarden
Ziet spreker het echter verkeerd in, is het onderhoud
ook massaal, heeft men dan wel zoo heel veel aan een
zoo weinig beteekenende bepaling? Zou het dan niet
beter zijn een maximum bedrag voor onderhoud te
stellen, waarboven Leeuwarden niet wenscht te gaan
Anders is het moeilijk uit te maken; het eene jaar is het
onderhoud toch veel zwaarder dan het andere. Wat
moet dan dienen als maatstaf ter beoordeeling of het
onderhoud is verzwaard of niet
Spreker meent echter te weten dat de weg voor het
onderhoud is gehalveerd en als dit eindje weg nu valt
in het gedeelte, dat in onderhoud is bij Harlingen, be
hoeft er voor Leeuwarden van het stellen van een der
gelijke voorwaarde geen sprake te zijn.
De Voorzitter antwoordt dat de trekweg in massaal
eigendom is bij de gemeenten Leeuwarden en Harlingen,
behalve een stuk bij Franeker, dat aan die gemeente is
verkocht en sindsdien ook bij Franeker in onderhoud is.
De aanleiding of oorzaak daarvan was, dat het onder
houd van dit weggedeelte zooveel werd verzwaard door
de oprichting van een suikerfabriek te Franeker.
Dat is echter iets van den laatsten tijd, maar spreker
meent dat de akte van separatie omtrent het onderhoud
van den weg reeds dateert van 1674 of omstreeks dien
tijd. Van beide kanten ging vanaf dien tijd het onder
houd tot de paal bij Kingmatille het stuk weg ten
Westen daarvan was in onderhoud bij de gemeente
Harlingen en het stuk ten Oosten van de paal was in
onderhoud bij de gemeente Leeuwarden.
Nu is in den Harlingertrekweg door de provincie een
bocht afgesneden; doordat de vaart rechter is gemaakt,
is ook de trekweg omgelegd en veranderd en als men
de kaart ziet, dan was de trekweg, zooals die vroeger,
voor de afsnijding, was, een klein beetje langer dan de
nieuwe.
De kwestie is nu alleen dat het nieuwe stuk trekweg,
dat in de plaats is gekomen van het oude, dat nu ver
vallen is, weer gewoon bij de gemeente Harlingen in
onderhoud komt. Het komt dus hier op neer dat de
vaart, die met een bocht liep, nu rechtuit loopt, dat het
nieuwe stuk trekweg nu ook rechtuit loopt en dat dit
nieuwe stuk, waar het ligt in het gedeelte, dat bij Har
lingen in ouderhoud is, ook door Harlingen in het on
derhoud wordt opgenomen. Leeuwarden heeft hier al
leen mee te maken, omdat de Harlingertrekweg gemeen
schappelijk eigendom is van Harlingen en Leeuwarden.
Was dat niet het geval, dan had Leeuwarden er niet
mee te maken, maar nu moet ook Leeuwarden, omdat
de weg gemeenschappelijk eigendom is, goed vinden
dat de weg is geworden, zooals hij is geworden. Zoo
heeft spreker dit voorstel alleen opgevat.
De heer Oosterhoff dankt den Voorzitter voor de ge
geven nadere toelichting. Daaruit blijkt dat spreker de
zaak niet verkeerd heeft gezien - behalve dan wat be-
treft het stuk bij Franeker dat uit het onderhoud is ge-
I raakt waarom hij dan ook zijn bezwaar tegen de
redactie van dit voorstel blijft handhaven. De Voor
zitter heeft uitdrukkelijk verklaard dat het nieuwe weg
gedeelte in onderhoud komt bij Harlingen en dat Leeu
warden daar niets mee heeft te maken, maar dan moeten
wij ook niet de bepaling opnemen dat de onderhouds
last voor deze gemeente niet mag worden verzwaard.
Lr ie bepaling heeft dan geen zin; er is geen kwestie van
onderhoudslast van deze gemeente. Wanneer dat ge
deelte bij Harlingen in onderhoud is, kan de onder
houdslast van onze gemeente niet worden verzwaard.
De Voorzitter heeft niet zoo schrikbarend veel ge
wicht gehecht aan deze zaak, waardoor hij er niet zoo
door en door in zit. Hij heeft deze kwestie bij de be
handeling in het college niet zoo minutieus bekeken,
vooral omdat hij verwachtte dat tegen de vorige kwestie
van Openbare Werken meer oppositie zou komen en
hij niet had gedacht dat hierover iets bijzonders zou
worden gevraagd.
Spreker heeft de zaak zoo opgevat, zooals hij heeft
gezegd er was een bocht in het water, die is er uit
gemaakt, daardoor is er ook een nieuw stuk trekweg
gemaakt en nu komt er een aanvraag van de provincie:
vindt U het goed dat wij onzen hoofdingenieur mach
tigen tot overdracht aan de gemeenten Leeuwarden en
Harlingen van dat stuk weg in eigendom, onderhoud
en beheer De verhouding van de provincie is dus deze,
dat zij te doen heeft met de beide gemeenten, die den
weg in massaal eigendom hebben, waarom de hoofdin
genieur wordt gemachtigd tot overdracht van dat stuk
weg aan beide gemeenten. Maar dat komt, evenals het
oude stuk weg, weer in onderhoud bij Harlingen, want
Leeuwarden heeft, door een onderlinge afspraak met
Harlingen, met het onderhoud van dat gedeelte niets te
maken. Zoo is de zaak.