92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. groote kooplui of de rijk geworden landbouwers. Maar het zijn juist die andere steden, waar onze meest ver mogenden naar toe zullen trekken, om dan daar het percentage van vermogenden nog hooger op te voeren ten koste van dat van Leeuwarden. Er is een heel eigenaardige kwalificatie aan sprekers adres gegeven; men zegt: de heer Beekhuis heeft veel sympathie voor de rijke menschen en men voegt daar dadelijk aan toe hij is reactionnair. Spreker voelt heusch niet het verband tusschen die twee zaken en zijn liefde voor de vermogenden gaat slechts zoo ver, dat hij die personen hier graag wil houden, omdat dit de menschen zijn, die verreweg de meeste belasting betalen. Wat de belasting betreft, hebben de heer Lautenbach en spreker onder cijfers gebracht, hoe groot de verhoo ging zal worden, wanneer wij alleen rekening houden met het voorstel, dat de meerderheid heeft gekregen in de vergadering van Burgemeester en Wethouders, n.l. het verschil tusschen wat op het oogenblik wordt op gebracht en wat moet worden opgebracht, wanneer het heffingspercentage wordt bepaald op 5.9. Daarbij is gebleken dat de 200 hoogst aangeslagenen van die ver hooging <4 deel zullen moeten betalen en dat weer van die 200 de 94 hoogsten daaruit alleen i/5 van die ver hooging zullen moeten betalen. En nadat spreker de nota van den heer De Boer kreeg, heeft hij uitgerekend hoe het zou wezen, wanneer de progressie werd door gevoerd en daaruit blijkt dat van de 13000 aangesla genen dan de 200 hoogsten ruim i/s deel en de 94 hoogsten onder die 200 J4 c'eel zullen moeten betalen van die verhooging. Het behoeft waarlijk geen betoog dat men, met die cijfers voor oogen waar men hier niet zit als verte genwoordiger van een bepaalde klasse uit de maat schappij, maar men hier, zooals spreker altijd heeft ge meend, geen partijen maar het geheele gemeentebelang moet dienen en onder de oogen moet zien gaat over wegen of er geen andere middelen zijn om het tekort te dekken, opdat dit niet alleen zal worden betaald door de allerrijkste menschen en niet alles, maar wel het ver- eischte aandeel, voor rekening van de meestvermogen- den zal komen. De heer Lautenbach en spreker hebben daarop ge vonden de verhooging van den gasprijs. Nu vliegt men dadelijk uit zijn tent en zegt: dan zullen de minder ge goeden moeten betalen voor de rijke menschen. Spreker zegt echter: wat een overdrijving schuilt er niet in die uitdrukking. Hij meent dat de zaak zoo niet moet worden gesteld. De grens loopt toch tot een inkomen van 27. per week iemand met een dergelijk inkomen zal er geen voor- of nadeel van ondervinden of men overgaat tot den maatregel den gasprijs met 1 cent te verhoogen of dat men de belasting verhoogt, zooals is voorgesteld. Daar is dus de grens. De heer Botke heeft zoopas ge wezen op een inkomen van 25.in de week; inder daad, iemand, die niet meer verdient dan 25.zal er iets van gevoelen in de portemonnaie, wanneer inplaats van verhooging van de belasting de maatregel van 1 cent gasprijsverhooging wordt toegepast, /naar het zijn slechts luttele centen, die door zoo iemand meer zullen moeten worden betaald. Spreker betreurt dat ook even zeer, maar dat is natuurlijk niet te verhelpen, de grens van 27.bestaat en wanneer men daar beneden komt, zal men er iets van gevoelen, zal men enkele centen meer moeten betalen, maar toch slechts heel, heel weinig. Nu vraagt spreker waar een grooter gemeentebelang in zit: dat enkele menschen enkele centen meer betalen of dat men1 het er toch maar op waagt een hoogere progressie in te voeren met de kans, dat een deel van de meer gegoeden de stad zullen verlaten, waardoor het voor de achterblijvenden des te zwaarder zal worden Daarop is ook reeds door menig spreker gewezen en dat is eenvoudig het denkbeeld, dat in de nota van den heer Lautenbach en spreker is neergelegd. Nu wordt daar vreeselijk tegen opgekomen, door mevrouw Buisman zelfs met eenige heftigheid Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi maakt ontken nende bewegingen. De heer Dijkstra: Niets van gemerkt. De heer Beekhuis (wethouder): Als dat niet zoo is, dan maak ik mijn verontschuldigingen, maar er is in elk geval heftig tegen het voorstel van ons opgekomen. Er is door mevrouw Buisman in elk geval gezegd, dat er weinig sprake kan zijn van meevallers en dat sprekers politiek is geweest, dat hij steeds heeft ge rekend op meevallers. Nu wil spreker dadelijk mee- deelen dat er al een meevaller is n.l. een van 40.000. van achterstallige belasting, die nü geïnd zal worden. Er is dus dadelijk al een meevaller. Maar, zegt mevrouw Buisman, er is b.v. een verbazend groote tegenvaller, er is volgens de begrooting gerekend op een bedrag van 5.000.voor kwade posten, terwijl het gebleken is dat dit 60.000.zal zijn. Ja, maar dat is heelemaal geen tegenvaller, want daar is op gerekend. In het vervolg zal volgens de rekeningsvoorschriften geen bedrag meer voor kwade posten aan den kant van de uitgaven zijn te vinden, maar wordt dit bedrag onmid dellijk van het in totaal genoemde bedrag afgetrokken, zoodat men alleen het saldo vindt aan den kant van de baten. Dus een bedrag van 60.000.zooals in de vorige rekening voorkwam, zal men in den nieuwen vorm van de rekening niet meer terug vinden dat bedrag wordt dadelijk afgetrokken en zoo zijn ook bij den opzet van de voorstellen de kwade posten reeds in het totaalbedrag verdisconteerd. Dan heeft de heer M. Molenaar er op gewezen dat de heer Lautenbach en spreker door de kleine menschen zouden willen laten betalen het tekort, dat er op de begrooting komt. Dat is geheel onjuist, omdat het de bedoeling van de stellers van de nota of van het voorstel juist niet is om eenzijdig het tekort te dekken. Dit is juist het onderscheid tusschen het voorstel van Burge meester en Wethouders en dat van den heer Lautenbach en spreker, dat het voorstel van Burgemeester en Wet houders te eenzijdig de belasting wil heffen, door het heffingscijfer zoo hoog te brengen als het moet wezen en daaruit alleen het tekort te vinden, terwijl de heer Lautenbach en spreker dit willen verdeelen, door het gedeeltelijk te brengen op den gasprijs, maar ook door een gedeelte te vinden uit verhooging van de belasting, want met het heffingscijfer gaan zij van 4.75 tot 5. De heer Molenaar heeft er verder op gewezen dat 1 cent verhooging van den gasprijs onvoldoende was, dat de heer Lautenbach en spreker er dan 5 cent op moesten leggen. Ja, daar komt spreker zoo meteen op. Er is hun ook een verwijt van gemaakt dat zij niet sluiten met hun begrooting, maar er is zoopas ook reeds op attent gemaakt dat de rekening van den heer De Boer ook niet sluit. Het was mevrouw Buisman, die daarop de aandacht vestigde. Die rekening sluit ook niet; men zal 5.4 moeten heffen in plaats van 5.3 dat scheelt dus ook al weer een fractie. De zaak, waarom het hier gaat is, dat de heer Lautenbach en spreker nog een nadeelig saldo houden van 118.000. waarvoor zij zoo noodig dekking willen vinden uit het uitbreidingsfonds van de gasfabriek, dat door den Raad speciaal is aangewezen om, als de gemeente in derge lijke omstandigheden kwam, daaruit te putten. Nu is door den heer Visser gezegd dat er herhaaldelijk uit die potjes is geput, maar dat is volkomen onjuist er is nog nooit uit geput, al is wel dikwijls in het voor uitzicht gesteld, dat er uit zou kunnen worden geput. Daarom is het juist zoo mooi dat men zoo'n potje heeft, al zijn wij gelukkig nog nooit in de omstandigheden geweest dat wij er uit moesten putten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. 93 Nu willen de heer Lautenbach en spreker de lasten verdeelen, door die gedeeltelijk te leggen op den gas prijs en ze gedeeltelijk te vinden uit belastingverhooging en als er dan nog een tekort overblijft vindt spreker dat de Raad wel degelijk gerechtigd is om te zeggen laten wij dat potje aanspreken, dat daar expres voor bestaat. Daar mag uit worden geput en daarin schuilt dus niet een verkeerde politiek. Nu zal men misschien zeggen dat spreker weer op timist is maar het is niettemin waar dat het heel goed kan zijn dat het in April blijkt dat het potje niet voor de volle 118.000.behoeft te worden aangesproken; het cijfer van aanslag kan het komende jaar meevallen en het kan ook zijn dat door andere omstandigheden de begrooting meevalt, zoodat er op alle manieren ver andering in het cijfer kan komen. Wij hebben, zooals spreker heeft meegedeeld, nu al een bedrag van 40.000.gevonden. Blijft er ten slotte nog een tekort, dan kan men het fonds daarvoor bestemmen. De heer Hofstra heeft misschien zal de Voorzitter daar straks wel nader op ingaan er op gewezen, dat er in het voorstel van Burgemeester en Wethouders staat dat zij de begrooting nog eens hebben nagegaan, maar dat daarop geen post is te vinden, waarop be langrijk is te bezuinigen. De heer Hofstra heeft daarna enkele punten genoemd. Het spreekt echter wel vanzelf dat een dergelijke tirade in het voorstel van Burge meester en Wethouders deze bedoeling heeft, dat men met voorstellen zou moeten komen, die kans van slagen hebben. Burgemeester en Wethouders kunnen wel met allerlei onderwerpen komen, maar de vraag is of daar belangrijk op bezuinigd kan worden en of die bezuini gingen dan de instemming zullen hebben van den Raad, anders behoeft het college er waarlijk niet mee aan te komen. Dat is de bedoeling van die tirade. Dan moet spreker even komen op het belangrijke betoog dat de heer Westra heeft geleverd. Hij gelooft niet de heer Westra heeft veel cijfers genoemd dat dit betoog in alle opzichten juist is en hij vindt daarin aanleiding om sommige dingen tegen te spreken, zooals de bewering, die men wel eens hoort, dat ons cijfer van aanslag telkens tegenvalt en dat dit steeds weer lager is dan het voorafgaande jaar. Dat is heele maal niet het geval, die meening moet hier geen post vatten. Wij hebben sedert 1924 steeds een accres; wij hadden in 1924/25 een cijfer van aanslag van 24.500.000.over 1925/26 was dat 25.500.000.en over 1926/27 26.000.000.Er is dus de laatste jaren een accres, maar als wij het cijfer vergelijken met dat van eenige jaren geleden, is er een enorm verschil. Het jaar, voorafgaande aan 1924/25, was het cijfer van aanslag 28 miilioen en juist over 1924/25 is het heffings percentage verlaagd van 6.5 tot 4, precies dus in het jaar dat men meteen een enorme verlaging kreeg van het cijfer van aanslag. Vandaar dan ook de heer Westra heeft dat ook betoogd dat wij toen de batige saldi moesten gebruiken, die er van de belastingen waren overgebleven. Maar spreker wil in het algemeen van deze plaats constateeren, dat men toch volstrekt niet mag zeggen dat het cijfer van aanslag hier achter uitgaande is, integendeel, na de jaren van hoogcon junctuur en de daarop gevolgde daling zijn wij weer voortdurend in stijgende lijn gegaan. Nu meent spreker hiermee dus te hebben aangetoond dat, waar er gevaar in schuilt alles te brengen op den Hoofdelijken Omslag en dat gevaar des te grooter is in het voorstel-De Boer, omdat daarin tevens wordt voor gesteld de progressie te verhoogen, het juist goed ge zien is van den heer Lautenbach en spreker om te trachten ook andere bronnen aan te spreken n.l. de winst van de gasfabriek en door den gasprijs met 1 cent te verhoogen. Wel zullen, zooals gezegd, de grootste verbruikers daar eenig nadeel van ondervinden, maar spreker meent dat die toch ook wel iets mogen bijdragen in het tekort, dat er op het oogenblik is en wij kunnen dat des te eerder doen, omdat wij in Leeuwarden een buitengewoon lagen gasprijs hebben. In Tilburg is die prijs 7 cent en dan volgt Leeuwarden met 8 cent; verder is er geen enkele plaats waar de prijs ook 8 cent is, dan volgen er enkele met 9 cent en vervolgens zijn er plaatsen met een prijs van 10, 11 en 12 cent en een enkele zelfs met 13 cent. Waar men dus weet dat Leeu warden een zoo bijzonder goedkoopen gasprijs heeft en men weet daarbij voor welke moeilijkheid wij zitten met den Hoofdelijken Omslag, daar vindt spreker het niet zoo absurd, als wordt voorgesteld den gasprijs eenigszins te verhoogen. Ziedaar de verdediging van het voorstel van den heer Lautenbach en spreker. Spreker wil er dit nog aan toevoegen dat, eigenlijk gezegd, de heer Lautenbach en hij het volkomen eens zijn met wat door Burgemeester en Wethouders op den voorgrond wordt gesteld, n.l. deze twee stellingen: dat elke gemeente jaarlijks haar eigen tekort moet dekken en dat de gasprijs niet moet worden verhoogd, dan om redenen, in het bedrijf zelf gelegen. Spreker kan beide stellingen volmaakt onderschrijven, hij gelooft zelfs dat hij ze zelf heeft gemaakt. Maar hij zegt hier: wat is nu pradische politiek op een bepaald oogenblik En als men dan weet dat wij hier een zoo buitengewoon lagen gasprijs hebben, dan zegt hij, dat deze in dit bijzonder geval wel iets mag worden verhoogd, als men daarmee tegemoet komt aan het bezwaar, dat anders de belasting nog meer naar boven moet. Spreker meent hiermee te kunnen volstaan. De heer De Boer (wethouder) zal ook een enkel woord moeten spreken ter aanbeveling van het voorstel, dat door hem is ingediend, hoewel die aanbeveling heel kort kan zijn, na den grooten steun, die het voorstel reeds in den Raad heeft ondervonden het spreekt vanzelf - van de zijde van sprekers fractie, omdat, als men een dergelijk voorstel doet, men zeer zeker weet dat men daarbij reeds achter zich heeft degene, met wie men dagelijks de zaken, de gemeente betref fende, bespreekt. Het spreekt dus vanzelf dat een voor stel van spreker een voorstel zou zijn van 11 leden hiér in den Raad, maar het doet hem een bijzonder 'groot genoegen dat zich tegenover dit voorstel niet onsym pathiek hebben uitgelaten een drietal andere leden, in de eerste plaats mevrouw Buisman, in de tweede plaats de heer Visser De heer Visser: Ik heb er geen woord over gezegd De heer De Boer (wethouder) en in de derde plaats de heer Posthuma. Hoe aanstonds de stem zal zijn van den heer Visser, is nog niet bekend, maar op het oogenblik bestaat toch nog de kans, naar wat hij in eerste instantie heeft gezegd, dat hij met het voorstel zou meegaan. Spreker moet dus in de eerste plaats even ingaan op de bedenking, die mevrouw Buisman in een opzicht tegen zijn voorstel heeft gemaakt; zij heeft n.l. gezegd dat daarbij ook de kleine vermogens worden getroffen. Ongetwijfeld is dat het geval, maar dat is niet onze schuld, omdat spreker onmogelijk de zaak zoo kan splitsen dat de groote er onder vallen en de kleine niet. Maar er is zoopas terecht al door een van de leden op gewezen, dat het voor de kleine vermogens geen groote bedragen betreft; een vermogen van 20.000.- be taalde tot nog toe 5.en zal bij het door spreker ingediende voorstel 10.moeten betalen; een ver mogen van 30.000.betaalde 15.en zal dan 30.moeten betalen. Laat spreker nu die kleine vermogens schieten, dan zal dat tengevolge hebben dat hij de allergrootste vermogens, die het wel kunnen doen, ook zal moeten prijs geven. Wat betreft de technische opmerking van mevrouw Buisman, spreker erkent deze als juist, maar dat heeft toch geen invloed op het heffingspercentage van 5.3,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 10