94 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. zooals door hem is voorgesteld. V3 van 62.000.is 20.000.en dit bedrag mag niet komen ten bate van het dienstjaar 1927, maar daar staat tegenover dat er volgens sprekers berekening een overschot is van 10.800.Dan zijn we er dus niet geheel, maar wel bijna en nu is er nog iets, waarmee spreker bij zijn berekening maar geen rekening heeft gehouden, maar dat toch bestaat, n.l. dat hij het bedrag van 62.000. heeft uitgerekend naar een doorgevoerde progressie bij een cijfer van 4.75, zoodat dit bedrag, wanneer het heffingscijfer 5.3 wordt, hooger wordt, omdat de cijfers 4.75 en 5.3 zich verhouden als 8:9. De belasting zal dan dus nog 8000.meer opbrengen. Dit bedrag, gevoegd bij die 10.800.maakt 18.800.Er ont breekt een bedrag van ruim 20.000.—, dus blijft er een verschil van ongeveer 1500.Nu heeft de heer Beekhuis gezegd dat er al een meevaller was van 40.000.wat er tekort is, zal dus wel gevonden kun nen worden en dus zal dit niet tot gevolg hebben dat het heffingspercentage van 5.3 verhoogd zou behoeven te worden. Nu is er reeds enkele keeren gesproken, èn door den heer Posthuma èn door den heer Beekhuis, over het gevaar, dat flink gesitueerden onze woonplaats zouden verlaten, ja, dat is het eigenlijk, wat den heer Posthuma nog terughoudt naar spreker heeft begrepen om met sprekers voorstel mee te gaan. Spreker dankt den heer Posthuma voor de juiste motieven, welke hij heeft naar voren gebracht, om te rechtvaardigen een voorstel als door spreker is ingediend. De heer Posthuma heeft er terecht op gewezen, dat de wetgever zelf het heeft toegelaten en spreker gelooft dat ook de woorden van den heer Posthuma waar maken, wat spreker in zijn toelichting heeft geschreven, dat het voorstel billijk is en dat het ligt in de lijn van de democratie. Nu is het mogelijk dat een enkele beter gesitueerde vertrekt, spreker wéét dat niet en dat weet niemand hier; het is per slot van rekening een kwestie van het wél te durven doen of het niét te durven doen. En voor zoover iemand het niet wil doen, maar de mogelijkheid van vertrek zou willen aangrijpen als een argument om er daarom tegen te zijn, zou dat een politiek zijn, die er niet op door zou kunnen. Men moet uitgaan van deze gedachte, dat men dat niet moet aangrijpen als een argument, om daarom niet in het voorstel mee te gaan. Als men die vrees hééft, spreekt het vanzelf, dat men zich daar eenigszins door zal laten leiden, maar men kan ook een andere gedachte zijn toegedaan en zich door die vrees niet zoozeer laten beïnvloeden. Spreker zou zeggen, wij zitten nu al in het belastingjaar 1927/28, dus dit jaar kunnen ze tóch al niet meer vertrekken, als men daar zoo bang voor is. Het zal, op de gronden, welke de heer Botke heeft ontwikkeld en waarop spr. met het oog op den tijd nu niet zal ingaan, naar hun meening wel een beetje meevallen. Wie de billijkheid wil betrachten en werkzaam wil zijn in de lijn van de democratie, moet meegaan met het voorstel, dat door spreker is ingediend en zich niet laten beïnvloeden door de vrees die altijd nog maar in woorden is uitge sproken dat de rijken de gemeente zullen verlaten. Spreker heeft zeer zeker terecht in zijn nota geschreven dat er toch ook altijd nog ruimte overblijft voor de opvatting, dat de band, welke de beter gesitueerden met de stad en het gewest hunner inwoning verbindt, sterker is dan de materieele overweging, welke de meerderheid van het college van Burgemeester en Wethouders bij hen veronderstelt." Die mogelijkheid is even goed denkbaar. Of wil men hier uitgaan van de veronderstelling dat allen zich door materieele overwegingen zullen laten leiden Wij hebben hier ook een rede gehad van den heer Hofstra en deze heeft het eigenlijk onmogelijk gemaakt de politiek buiten deze debatten te houden. Hij heeft er n.l. gewag van gemaakt dat er zijnerzijds bij de begroo- tingsdebatten die spreker helaas niet heeft meege maakt zoozeer op bezuiniging als spreker het goed begrijpt is aangedrongen. Omdat dit ook naar buiten gaat, is het wel goed dat aanstonds, in tweede instantie, de heer Hofstra maar eens met name noemt, welke be zuinigingen door hem zijn voorgesteld. Spreker zal daar niet op ingaan, als de heer Hofstra er niet op ingaat, want dan is datgene, wat hij heeft gezegd, daarmee ten eenenmale weerlegd, maar als de heer Hofstra er wél op ingaat, zal er over moeten worden gesproken; als de heer Hofstra zich meent te moeten veroorloven zoo iets te zeggen, zal hij ook de consequenties daarvan moeten aanvaarden dan moet het van avond maar wat later worden. Dan heeft de heer Hofstra met name genoemd een bezuiniging waarover hij, als spreker het wel heeft, bij de begrooting niet heeft gesproken door het aantal boventallige onderwijzers te verkleinen of af te schaffen spreker weet dat niet en hij heeft ook gewezen op het bedrag dat de gemeente, meer dan zij verplicht is, uitgeeft voor het uitgebreid lager onderwijs. Spreker wil den heer Hofstra wel bij voorbaat zeggen dat, voor zoover hij hem of zijn fractie daarmee be doelde, men zich hier ten krachtigste tegen zal ver zetten, terwijl ook het college van meening is, dat daarop niet moet worden bezuinigd, omdat ook juist in het college is nagegaan de heer Beekhuis heeft dat reeds meegedeeld waarop zou zijn te bezuinigen en men niet tot deze bezuiniging is gekomen; het beste bewijs dat het college sprekers standpunt deelt. Zoo ook wat betreft het uitgebreid lager onderwijs, is er geen sprake van, dat er ooit van deze zijde op die be zuiniging zou worden ingegaan. Dat is juist iets, wat na langen en moeilijken strijd in jaren is vervuld ge worden en het spreekt vanzelf, dat men dat niet weer prijs geeft. Dus elke poging, die van de overzijde spreker meent dat zoopas is gesproken van „deze zijde" zou worden gedaan spreker denkt niet dat men het zal doen zou op verzet stuiten, dat zeer zeker niet zou zijn te breken. Wat de heer Hofstra bedoelde met „gelijk recht voor allen", weet spreker niet, maar daar kwam, dunkt hem, iets om den hoek, dat op zichzelf niet door den beugel kon. Bedoelt de heer Hofstra daarmee, dat men voor het openbaar onderwijs wel rechten opeischt en niet die rechten toekent aan den anderen kant Spreker constateert hier een feit en hij vergt van den heer Hof stra dat deze zich ten opzichte daarvan duidelijker zal uitdrukken. Want het mag aan den heer Hofstra bekend zijn dat, als een bepaalde gemeente, welke ook, boven tallige onderwijzers heeft, zij daarmee ook de verplich ting op zich neemt om ten opzichte van het bijzonder onderwijs precies denzelfden regel te volgen. Sterker zelfs, want als men bij het openbaar onderwijs boven tallige leerkrachten heeft dan kan, als deze weer worden afgeschaft, het bijzonder onderwijs daar nog 2 jaar van profiteeren; er is dus eerder sprake van een tegenover gestelde conclusie dan van die, welke de heer Hofstra trekt. Dat deze daar op het oogenblik zoo fel op is inge gaan, spreekt vanzelf, wij staan voor de verkiezingen. Dezerzijds willen wij daar wel op ingaan, maar spreker vaagt dan den heer Hofstra precies te zeggen wat hij er mee heeft bedoeld; men komt het verste met de dingen te zeggen, zooals ze zijn. Dan wil spreker even ingaan op wat de heer IJ. de Vries ten opzichte van de begrootingswijziging voor 1926 heeft gezegd. Hij weet niet of het ook de bedoeling was van den Voorzitter om daarop in te gaan, maar hij wil dat zelf ook wel even beantwoorden. De heer IJ. de Vries heeft het feit geconstateerd, dat er het vorig jaar voor de gemeentelijke H. B. S. meer is uitgetrokken... De heer IJ. de Vries: voor de Middelbare Meisjes school. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. 95 De heer De Boer (wethouder) en van de gemeentelijke H. B. S., dat er voor beide inrichtingen 13,000.en 9000.meer is betaald, dan was ge raamd. Nu, bij de betrokken wijzigingen staat beschre ven waarvan dat het gevolg is. Ja, dat is natuurlijk het geval, als men een meisjes-H. B. S. heeft of een Hoo- gere Handelsschool, of welke instelling ook, en er geven zich meer leerlingen op, dan zal zoo'n instelling meer moeten kosten. Dat is ook zoo, als wij een 7e leerjaar hebben en daarheen meer leerlingen gaan. Dan zeggen we nietnu houden we er mee op. Dat is de conse quentie, als men dergelijke instellingen in het leven roept. De heer IJ. de Vries schudt van „neen", maar spreker zegt dat het wél zoo is. De heer De Vries wil misschien een anderen weg op; spreker denkt niet dat daaromtrent nu nog een voorstel zal binnenkomen, maar dat kan dan wel een aardig debat worden bij de be grooting, als de heer De Vries en spreker hier beide dan nog zijn. Wil de heer IJ. de Vries dan de zaak in richten als bij een kweekschool, door eerst een verge lijkend examen af te nemen, met de bepaling, dat zoo veel kunnen worden toegelaten en dat zij, die aan die eischen niet voldoen, buiten de deur worden gehouden? Spreker gelooft werkelijk dat het beter is dat daarop nu niet verder wordt ingegaan; dit is een debat, dat wij dan later wel zullen krijgen. Spreker is echter heel be nieuwd, hoe de heer De Vries het dan wil inrichten en welke argumenten hij daarvoor dan zal gebruiken; spr. wil echter bij voorbaat wel zeggen, dat hij er zich krachtig tegen verzetten zal De heer IJ. de Vries: Al zou het een ton meer kosten, dan zou U er nóg voor zijn. Maar ik heb liever de tonnen dan Uw standpunt. De heer De Boer (wethouder): Ja, elke consequentie voert naar den duivel Een ton is een onzinnige consequentie, die U, naar j aanleiding van wat U zelf aanhaalt, trekt. Spreker gelooft dat hij, na hetgeen de heeren Botke en M. Molenaar hebben gezegd ten opzichte van het voorstel, dat door hem is ingediend, hiermee wel kan besluiten. Hij gelooft ook dat hij de opmerking, die hij heeft gemaakt naar aanleiding van wat de heer Hofstra in het midden heeft gebracht, moest maken. Spreker hoopt dat de Raad in meerderheid zal meegaan met het voorstel, zooals dat door hem is ingediend, omdat het spreker herhaalt dit ligt in de lijn van de demo cratie en omdat het volkomen billijk is. En spreker hoopt ook dat de heer Hofstra zal antwoorden op dat gene, wat spreker hem heeft gevraagd, opdat zij straks zuiver tegenover elkaar zullen staan en wij precies de conclusies kunnen trekken, die hier moeten worden getrokken. De heer Lautenbach (wethouder) merkt op, dat zijn collega, de heer Beekhuis, niet veel voor hem heeft over gelaten, maar wat deze hem heeft overgelaten, wil spr. dan ook even naar voren brengen. Hij wenscht de heeren, die in het bijzonder hebben gewerkt met de ver deeling van de belasting in andere gemeenten, den aan slag in de vermogensbelasting, in de inkomstenbelasting en wat dies meer zij, ook een lijst voor te houden, die de leden van de Lichtcommissie allen in hun bezit heb ben en die dus niet in een geheim dossier ligt en hij zal daar een paar plaatsen uitnemen. In Amsterdam is de winst van de gasfabriek 1.614.000.dat is per inwoner 2.25 per jaar, terwijl Amsterdam 11 cent heft voor het gas; in Rotterdam is de winst 2.239.000.winst per inwoner per jaar 4.08, gasprijs 11 y2 cent; in Zaandam is de winst 33.000.per inwoner 1.08, gasprijs 10 cent; in Nijmegen is de winst 14LOOO.per inwoner 1.88, gasprijs 13 cent; in Meppel is de winst de aller laagste 10.500.per inwoner 0.86, gasprijs 10 cent. Nu is de gemiddelde winst per inwoner per jaar van het 25-tal plaatsen, dat spreker voor zich heeft, 1.99, terwijl de winst per inwoner in Leeuwarden op het oogenblik is 0.49 en die bij een gasprijsverhooging met 1 cent, zooals het voorstel luidt, 1.62 zou worden. Wij zijn dan dus nog belangrijk onder het gemiddelde. Zooals den Raad bekend is, kost het gas de gemeente spreker zal het maar in een gewone breuk noemen 7% cent, aan huis geleverd, terwijl men 8 cent laat be talen en 9 cent aan de gebruikers van muntmeters, die daarvoor dan ook nog een gascomfoor en een pitje in huis krijgen. Spreker heeft met verbazing aangehoord de verschil lende uitlatingen van sprekers hij zal de namen niet noemen over die gruwelijke „verkapte belasting". Het is, naar hij meent, gelukkig dat hij daarovèr hier het oordeel niet van een partijgenoot van hem, maar van een ander kan laten hooren; de heer Wibaut zegt daaromtrent „Het oordeel over de door publiekrechtelijke licha men gemaakte winst bij de levering van de diensten van min of meer monopolistische bedrijven, wordt geheel beheerscht door de voorwaarden voor de leve ring gesteld. Zijn de voorwaarden, d. w. z. in hoofd zaak de tarieven, goed, zijn zij zoo, dat de belangen van de kleine verbruikers in geen opzicht worden achtergesteld bij die van de groote en dat het grootst mogelijke gerief van alle gebruikers wordt gediend, dan is winstuitkeering uit deze bedrijven aan de open bare kas, naar onze meening, volkomen geoorloofd en is zulke winstuitkeering niet te vergelijken met belasting van voor het levensonderhoud voor ieder onontbeerlijke artikelen." Dit lijstje, dat spreker zooeven voorlas, is in het bezit van de leden van de Lichtcommissie en het is hun op verzoek verschaft door den directeur der Lichtbedrijven, j die de cijfers heeft getrokken uit de verschillende ver slagen van de betrokken gemeenten. Omdat hij met den tijd moet rekenen, zal spreker niet het heele lijstje voor lezen, maar hij kan nog wel zeggen dat in Sneek en in Leiden de gasprijs 9 cent is, het laagste bedrag op het geheele lijstje en dat verder in alle plaatsen de gas- prijzen zijn 10, 11, 12 en 13 cent. Wij hebben hier den gasprijs bepaald op 8 cent en wij maken nu hoogstwaarschijnlijk volgens den direc teur een winst van 20.000.Nu kan spreker ter wereld niet inzien wat voor onbillijkheid er mede wordt betracht, wanneer daar 1 cent bij komt, omdat, bij een beetje economisch inzicht, er eigenlijk bij een winst van een halve cent per Stère niets kan gebeuren, of wij werken met verlies. Te 5.15 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 5.20 uur nam. wordt de vergadering heropend. De Voorzitter heeft bij het begin gezegd hoe het voorstel van Burgemeester en Wethouders ten slotte een meerderheid heeft gevonden bij het college van Burgemeester en Wethouders en dat voorstel wil spr. hier nu ook even verdedigen. Hij zal dat niet anders kunnen doen dan door ook iets te zeggen tegen de beide andere voorstellen en door te trachten aan te toonen dat, naar het oordeel van de toenmalige meerderheid van Burgemeester en Wethouders, hun voorstel het rechtvaardigst is. Spreker moet daartoe teruggaan in de historie, zooals hij het zou willen noemen, want naar zijn oordeel en hij gelooft ook naar het oordeel van dengene, die het direct er met hem over eens was is dit voorstel eigenlijk niets bijzonders. Er is iets bijzonders van ge maakt, maar eigenlijk is het heel gewoon de toen malige Raad heeft het destijds misschien eigenlijk wel geweten, dat het zoo zou komen. Wat toch is het geval? Eenige jaren geleden bleek,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 11