96 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. dat steeds de diensten sloten met steeds oploopende batige saldi, veroorzaakt, doordat de belasting veel meer opbracht dan men in gemoede meende, toen men het belastingpercentage vaststelde. En had men kunnen vermoeden, toen men het percentage vaststelde, dat het cijfer van aanslag zoo enorm hoog zou worden, dan had men het positief lager gesteld. Toen is voor het jaar 1923/24 het heffingscijfer teruggevallen op 4. Men heeft dat toen ook verdedigd, omdat men had ingezien dat het eigenlijk onnoodig was den belastingbetalers elk jaar meer belasting af te nemen dan men moest hebben voor dezelfde gewone huishouding van de gemeente. Er is toen ook op ge wezen het voorstel is toen met 1 stem tegen aange nomen dat het wel weer anders zou komen en in het toenmalige college van Burgemeester en Wethou ders is ook besproken dat het een groote va! was van 6.5 op 4, maar men heeft daar toen spreker hoopt dat aan te toonen toch niet zoo heel ver misgetast, echter wel iets, en dat is het nu juist waarvoor wij hier zitten. Men heeft daar de hoop gehad dat, als te zijner tijd de voordeelige saldi zouden zijn opgeteerd, nadat zij elk jaar minder zouden zijn geworden, het belastbaar inkomen of het cijfer van aanslag zoodanig zou zijn ge stegen, dat men zou kunnen handhaven een percentage van 4 of van 4 a 5, wat als normaal werd aangenomen. Wat is er nu gebeurd? Er is ons iets ontkomen en dat is, dat het cijfer van aanslag een gegeven jaar een stuk is achtergebleven bij wat men vermoedde en dat is speciaal het jaar 1926 geweest. Toen is het cijfer van aanslag achtergebleven en nu heeft men op dien dienst, omdat de Hoofdelijke Omslag minder opbrengt, een te kort van 220.000.Spreker zal daar niet verder over spreken; er is ten slotte niemand geweest, die heeft gezegd dat de wijze van dekking van dit tekort, zooals door Burgemeester en Wethouders wordt voor gesteld, niet goed zou zijn. Dus 1926 heeft ons laten zitten. Als men nu in de heele stad goed bekend is -en alle raadsleden zijn dat is dat oogenschijnlijk een raadsel; men kan toch niet zeggen dat Leeuwarden niet floreert. Spreker ziet geen enkel verschijnsel dat Leeuwarden niet floreert, maar het lijkt zoo, naar de uiterlijke verschijnselen te oor- deelen, dat Leeuwarden wel floreert. Er moet dus een oorzaak zijn en spreker hoopt die te kunnen aantoonen. Als men het uiterlijk leven en den uiterlijken toestand van de stad beschouwt, kan niemand zeggen dat deze stad in de misère zit, wat men ook nagaat. Neem maar als maatstaf misschien is die niet geheel juist de opbrengst van de belasting op de publieke vermakelijk heden, die op 1 Mei 1927, dus een paar dagen geleden, weer 1000.— meer had opgebracht dan over de eerste 4 maanden van het vorige jaar, waarbij dan niet is mee gerekend de 1600.die anders geregeld door de ijs- clubs wordt opgebracht en die dit jaar niet is ontvan gen, maar andere jaren wel. Van 1926 op 1927, dus direct een verhooging van 1000.over de eerste 4 maanden, exclusief die 1600.en bij 1924 scheelt het zelfs 2000.Dit is een uiterlijk teeken, dat misschien niet geheel juist is, omdat hier ook menschen van buiten komen, maar dat geld wordt toch uitgegeven, de men schen hebben toch dat geld om naar comedie of bios coop te gaan. Een ander uiterlijk teeken is het aantal vrachtwagens. Alle karrijders, die buiten wonen, hebben, als zij hun werk doen en niet in de kroeg gaan zitten, een best be staan; zij doen niet anders dan goederen uit Leeuwarden naar buiten sleepen en daar wordt toch aan verdiend, daarvoor verkoopt men toch. Het aantal dagelijksche karrijders nu is van 1 Mei 1925 tot 1 Mei 1927 opge- loopen van 123 tot 172, zoodat er dus in 2 jaar 50 dage lijksche karrijders bij zijn gekomen. Die rijden toch ook niet voor niets, zij rijden bijna alle met volle wagens, daar moet toch aan verdiend worden. Als men de losse vrachtauto's neemt, die niet een geregelden dienst op Leeuwarden hebben, maar uitslui tend uit de provincie komen om hier verschillende zaken te halen, ziet men het nog sterker; Mei 1925 waren er 117, Mei 1926 222 en thans komen er 370. Die komen hier toch ook niet voor niets, die rijden ook niet met den leegen wagen, die halen hier ook goederen vandaan, waarop wordt verdiend. De drukte in de stad is ook grooter dan een paar jaar geleden; al die menschen, die hier met autobussen komen, verteren hier toch met elkaar, daar profiteert Leeuwarden toch van. Spreker heeft juist de vorige week uit moeten zien hoe men de auto's achter de Beurs zal bergen; het vorig jaar was er plaats voor 100, thans kunnen de auto's er niet meer staan. Al weer een uiter lijk teeken, daar verdient men hier aan. Spreker is er dan ook van overtuigd dat de omzet van goederen hier niet kleiner maar grooter wordt en dat die zal blijven stijgen. De oorzaak, dat 1926 ons heeft laten zitten, moet dus in iets anders zitten en dat andere is er ook. Het cijfer van aanslag in 1926 was gebaseerd op de inkomsten in 1925 en misschien ook nog in 1924 en juist in dien tijd heeft er een betrekkelijk groote waardevermindering van de goederen plaats gehad, die de menschen in die jaren hebben afgeschreven en toen kwam in 1926 de nasleep bij ons. Dat is gebeurd en nu zijn we zoover, dat we een nadeelig saldo hebben, dat de Hoofdelijke Omslag ons laat zitten met een tekort van 220.000. Dat zit echter niet in het jaar 1926, maar de oorzaak daarvan is al veel vroeger te zoeken; op een gegeven moment hebben, als gevolg van de groote waardedaling van de goederen, de zaken daarop moeten afschrijven en het zit dus niet in den omzet maar wel in de winst en verliesrekeningen, waarop groote afschrijvingen voorkwamen en waarvan wij nu in 1926 de naweeën hebben ondervonden. Dat is nu echter gebeurd en spr. kan het niet anders inzien dan dat de omzet hier steeds vooruit zal gaan en dat de Hoofdelijke Omslag elk jaar zal blijven stijgen. En dan is het niet te boud gesproken, als spreker zegt: hij stijgt dit jaar al. Wat moet er nu gebeuren? Wij moeten even over de misère heen; spreker is er van overtuigd dat het cijfer van aanslag intusschen nog meer naar boven zal gaan. Wat doen Burgemeester en Wethouders nu? Wij heb ben hier destijds een hooge belasting gehad; het hef fingspercentage is 8.1 geweest, toen 7 en 6.5, daarna heeft het 4 jaar lang gestaan op 4 en nu is het 4.75 geworden. Dat is de natuurlijke loop van zaken en spr. meent nu dat men voor de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders in het tekort willen voorzien, de meeste sympathie kan hebben. Het is niet anders, wij moeten met elkaar even door de moeilijke jaren heentoeren, net zoo goed als wij met elkaar lustig door de mooie jaren zijn heengetoerd en daarom is het voorstel van Burge meester en Wethouders het heffingspercentage te stellen op 5.9. Had men dit kunnen voorzien, dan was verleden jaar het heffingspercentage bepaald op 6, dan had men dit jaar een percentage gehad van 5.35 en dan was men een beetje in de lijn gekomen, dan was men on geveer geweest waar wij vroeger ook hebben gezeten. De meerderheid van Burgemeester en Wethouders vindt dus, wat zij voorstelt, de natuurlijke loop van zaken; wij moeten even door een paar zware jaren heen en die met elkaar betalen en dan zijn wij er door en er uit. Het percentage van 5.9 is gebaseerd op werkelijk bekende cijfers men behoeft dus niet te zeggen dat liet daarmee misschien zal gaan, maar men weet dat men er met 5.9 kan komen, dat men daarmee het tekort kan dekken. Verder is het voorstel van Burgemeester en Wet houders oni de winst van de gasfabriek in de gemeente kas te storten. Wil men dat niet, dan zou spreker zeggen: geef daar dan eens een andere bestemming aan. Wij hebben nu eenige jaren met die winst in onze maag gezeten en daarvan een potje gemaakt van ruim Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. 97 300.000.de een wil het nu gebruiken voor dekking van het tekort bij de belasting, de tweede wil het aan spreken als de fabriek eens wordt uitgebreid, maar eigenlijk weten wij allen niet precies wat wij er mee zullen doen. Daarom heeft de meerderheid van Burge meester en Wethouders gezegd: zoolang de winst niet voldoende is en dat zal zij zeer zeker voorloopig nog niet zijn om den gasprijs te verlagen, waarvoor een winst van minstens 50.000.- a 60.000.noodig is, storten wij haar in de gemeentekas. Dat brengt dan ook nog geen groote zoden aan den dijk verleden jaar was de winst 21.000.maar er blijft dan altijd nog een reservefonds van 200.000.zoodat er altijd nog iets aanwezig is. Spreker komt nu aan het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach. Hij zal daar weinig over zeggen, omdat hij niet gelooft dat het kans heeft hier een meerderheid te krijgen; ter wille van den tijd zal spreker zich dus bekorten. De meerderheid van Burgemeester en Wethouders is het niet eens met een gasprijsverhooging; zij wil den gasprijs zoo laten. Het is inderdaad mogelijk den prijs te verhoogen, maar dan moet de oorzaak in de fabriek zelf zijn gelegen en niet daarbuiten. Wanneer dat het geval is en Burgemeester en Wethouders komen met een hoogeren gasprijs dan zal niemand daar tegen zijn, want dan moet het. De meerderheid van Burgemeester en Wethouders voelde er ook niet veel voor het tekort uit het potje van het uitbreidingsfonds te dekken zij wil dat liever niet en vindt het royaler het percentage te stellen op 5.9 en daaruit het tekort te halen. Maar wat is er nu gebeurd Omdat nu eenmaal de belasting verhoogd moest worden, heeft de heer De Boer c. s. daarvan geprofiteerd, door te zeggen nu gaan wij de zaak onderst boven gooien. Spreker vindt dat eigenlijk gezegd niet eerlijk. Wij hebben, zegt spre ker, den royalen weg gevolgd en gezegd wat wij vroeger met elkaar hebben genoten, moeten wij nu ook met elkaar opbrengen. Neen, zegt de heer De Boer, ik wil de meergegoeden het tekort laten betalen. Maar dan had hij ook, goed beschouwd, toen het heffingspercen tage op 4 kwam, moeten voorstellen de progressie naar beneden te gooien, even goed als hij die nu omhoog wil voeren. Dat is nu eigenlijk maar schertsend gezegd, maar nu wij toch hierover spreken, wil spreker direct op merken dat hem heeft gehinderd een uitdrukking van den heer M. Molenaar, n.l. dat de liefde van den heer Molenaar uitgaat naar de bezitlooze klasse. Och, op zichzelf is daar niets op tegen als de heer Molenaar die liefde dan aan de deur van de raadzaal maar laat staan. Hier moet hij liefde hebben voor de geheele burgerij, wat hij buiten de raadzaal wil doen, moet hij zelf weten, maar hij moet zijn liefde voor de bezitlooze klasse aan de deur van de raadzaal laten staan, dat eischt zijn iidmaatschap van den Raad. Spreker komt hiermee op hetgeen door den heer Beekhuis is gezegd: wij zitten hier voor de geheele burgerij, is het dan billijk en wenschelijk de progressie tot het uiterste door te voeren In 1922 is die toch ook al verhoogd. De heer De Boer heeft bij zijn voorstel een staatje gevoegd van de belasting bij een heffingspercentage van 5 zonder, van 5.3 met en van 5.9 zonder verhoogde progressie. Dat staatje is vergelijkbaar, maar of het ons eigenlijk wel veel wijzer maakt, is de vraag, want er worden ongelijke grootheden met elkaar vergeleken. Als de heer De Boer het had opgezet met een bepaald heffingspercentage en had gezegd: volgens mijn systeem betaalt men zooveel meer dan op die en die manier, gelooft spreker dat er vergelijking mogelijk was ge weest. Hij zal de cijfers niet alle noemen, maar hij heeft hier een staat wie de cijfers wil zien, kan hij ze alle op dezen staat aanwijzen aangevende wat ieder meer had moeten betalen, indien de progressie dit jaar over de volle zwaarte was toegepast. Dat geeft een zuivere vergelijking; de grootheden, welke de heer De Boer naast elkaar stelt zijn wel vergelijkbaar, maar eigenlijk zijn ze, omdat het ongelijke grootheden zijn, niet ver gelijkbaar. Spreker komt met zijn staatje dan hiertoe dat, wanneer voor dit jaar met een heffingspercentage van 4.75 de progressie was doorgevoerd, de belasting tot bij een inkomen van 6.900.gelijk blijft, maar dan langzamerhand gaat stijgen, tot ten slotte de grootere inkomens van 50.000.en meer gemiddeld 1.000.per jaar meer moeten betalen. Nu de 100 opcenten op de vermogensbelasting. Als men vraagt: kan dat niet zou spreker zeggen: och ja, waarom kan dat niet? Natuurlijk, er blijft altijd nog wel iets over, men neemt nooit de volle 100 van het inkomen, er kan dus altijd nog wel wat bij. Men neemt van een arbeider ook niet de volle 100 dus als men zegt dat daar niets bij kan, zegt spreker: dat kan wel. Als men zoo redeneert, kan het altijd. Waar de heer De Boer in zijn nota zegt dat hier „van geen enkele onrechtmatige handeling sprake is", zou spreker zeggen: dat moest er ook nog bij komen, dan had de heer De Boer dit voorstel als raadslid beter binnen kunnen houden. Spreker vraagt echter: is het voorstel ook ondoelmatig of onrechtvaardig? Hij weet niet of dit ook door den heer De Boer is bedoeld; het recht bestaat, maar of het voorstel doelmatig en recht vaardig is, dat is de vraag. Juist naar aanleiding van de uitdrukking van den heer Molenaar, dat zijn liefde uitgaat naar de bezitlooze klasse, twijfelt spreker wel of de heeren, die zulke warme voorstanders zijn van de progressie en van de 100 opcenten, er eigenlijk wel verstand van hebben wat dit beteekent. Want er wordt wel door den heer De Boer gezegd dat iemand, die 150.000.bezit en daarvan een inkomen van 7.500.geniet hij krijgt dan een goed percentage vergoed, zoo hoog is het niet maar 75.meer zal behoeven te betalen en dat is wel volkomen waar, 50 opcenten meer is in dat geval 75.meer, maar de heer De Boer vergeet, dat zoo iemand daarbij ook moet betalen 20 opcenten voor het leeningsfonds, 20 opcenten voor de provincie, 30 cent per mille verdedigingsbelasting I A en 50 cent per mille verdedigingsbelasting 1 B. Van 1.000.kapitaal kan men geen 5 rente rekenen, men maakt gemiddeld slechts 4'/2 en beurt daarvan dus 45.en als men nu zegt dat men van 1.000.1.vermogens belasting betaalt, is dat niet hoog. Dat is volkomen waar, maar men vergeet dan dat daar nog bij komt 20 cent voor het leeningsfonds, 20 cent voor de provincie, 50 cent tot nog toe voor de gemeente, 30 cent voor de verdedigingsbelasting I A en 50 cent voor de verdedigingsbelasting I B. In plaats van 1.betaalt dus zoo iemand 2.70 en dat wordt vergeten. Zoo kan men ten slotte de belasting wel tot het uiterste door voeren, spreker zegt, het kan1 altijd, ook bij de pro gressie kan men altijd nog meer betalen, zoolang men niet volle 100 van het inkomen betaalt. Maar heeft men er wel eenig idee van wat zoo iemand in het alge meen betaalt Spreker is heel goed bekend met iemand, die niet ver van hem afwoont en die 4 kinderen heeft van diversen leeftijd, die de scholen bezoeken. Spreker wil er direct bij zeggen dat het schoolgeld, dat hij zal noemen, ge heel is gebaseerd op de inkomstenbelasting, het is zoo zuiver progressief als de inkomstenbelasting zelf, naar gelang men meer inkomen heeft, betaalt men ook meer schoolgeld. Door die persoon nu, die een behoorlijk inkomen heeft maar geen 40.000.of 50.000.- wordt alleen voor die 4 kinderen 800.betaald aan schoolgeld, dat is 5 van zijn inkomen. Boven dien betaalt die persoon in totaal aan belastingen ruim 22 van zijn inkomen, zoodat hij dus aan schoolgeld en belastingen 27 van zijn inkomen moet offeren. Dat is de andere kant.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 12