100 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927.
tengang gebleven. Ik wil daar aanstonds aan toevoegen,
dat wij hier voor een zeer moeilijk probleem geplaatst
worden. Dat is een feit en ik voor mij, als ik het vraag
stuk serieus bekijk en ik doe dat en ik maak mij
los van alle politieke overwegingen of wat van dien
aard is het gaat hier om een kwestie, die essentieel,
in haar wezen, zeer belangrijk is wil erkennen, dat
er heel veel moois was in Uw betoog, dat ik heb aan
gehoord en ook in dat van den heer Westra. Dat is wel
dit. Het voorstel van het college van Burgemeester en
Wethouders noem ik veel royaler dan het voorstel van
de heeren Beekhuis en Lautenbach. In den gedachten-
gang van het voorstel van het college tref ik eigenlijk
dit wezen aan, dat men zegt: wij hebben destijds de
belasting verlaagd en nu is er feitelijk niets gebeurd,
dat verandering in het wezen van de zaak brengt; het
is gebleken dat wij er met die verlaagde belasting niet
komen, wat is er nu eenvoudiger, dan dat de belasting
weer wordt verhoogd? Zoo ongeveer is de gedachten-
gang van U en die hebben wij ook kunnen waarnemen
in het betoog van den heer Westra. Er is dus niets ver
anderd naar Uw meening en ook naar de meening van
andere heeren niet, maar ik zou er toch de aandacht
op willen vestigen dat er m. i. wel iets is veranderd,
ook in het wezen van de zaak. Mijn motiveeringen
daartoe steunen op de volgende gronden.
Destijds, toen wij een hoogere belasting hebben ge
vraagd, ook van de minder gegoeden, waren de loonen
hooger dan thans en nu aanvaard ik deze stelling en
dat geldt vooral ten opzichte van het inkomen van den
arbeider dat hij bij een hooger inkomen relatief iet
wat meer aan belasting kan betalen dan bij een verlaagd
inkomen, m. a. w. dat hij beter 6 van 35.kan
betalen dan 4 van 25.Er is voor een arbeider
nu eenmaal een grens, hij komt eenmaal op de grens,
waarop de mogelijkheid van te kunnen betalen voor
hem ophoudt. Er is dus essentieel wel eenig verschil
tusschen vroeger en het heden, dat wij nu hebben, om
dat wij nu leven in een tijd, dat de inkomens betrek
kelijk verlaagd zijn bij vroeger.
Nu is door U wel genoemd dat er aan pleizier en
pret, bioscoop enz. enz. nog heel veel onnoodige uit
gaven worden ten koste gelegd. Ik weet niet of U daar
mee de weistandsgrens van de gemeentenaren hebt
willen aantoonen, maar als dat wel het geval is, dat
U daarmee hebt willen aantoonen dat over het alge
meen de welvaart van de burgers van Leeuwarden is
verhoogd, op grond dat er meer aan vermaak wordt
uitgegeven, ben ik zoo vrij dat te betwijfelen; dat is
niet een basis, waarop mag worden aangenomen dat
in het algemeen de welstand, en vooral van de lagere
klasse, gestegen is. Ik beschouw het zoo en ik be
treur dat dat dit in hoofdzaak wordt besteed door
de jongeren, die veel meer uitgaan dan vroeger en ik
wil wel eerlijk zeggen dat er in den modernen tijd in
dat opzicht een zekere verkwisting is. Ik betreur dat,
maar dat is geen bewijsmateriaal dat de welvaart is
gestegen, want ik zeg nog eens, de loonen zijn thans
betrekkelijk lager dan destijds, toen wij, ook voor het
arbeidende volk, een hoogere belasting hebben daar-
gesteld.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders noem
de ik royaal, in dien zin, dat men precies weet wat men
er aan heeft. Dat voorstel zegt: wij kunnen er met de
belasting niet komen, dus moet er een radicale oplos
sing komen en moeten wij de belasting verhoogen. Dat
is eerlijk en royaal, wij weten precies wat wij er aan
hebben en dat is dus uit den aard der zaak een ander
voorstel dan dat van de heeren Beekhuis en Lautenbach.
Want de heer Lautenbach heeft er zich aan geërgerd,
dat ik het heele soepele woord „verkapte belasting"
heb gebruikt, maar ik heb daarmee dit willen betoogen:
waarom komen de voorstellers niet met een verhooging
van de belasting? Is dat voorstel van hen een gevolg
van bedrijfsaangelegenheden? Moet dat, omdat het be
drijf niet rendeert Neen, het tegendeel is waarwij
hebben nog een potje en nog winst, dus wat de pro
ductiemethode aan het bedrijf betreft, is er absoluut
geen motief en geen reden om den gasprijs te verhoo
gen. Men wil dien dus enkel en alleen verhoogen om
dat bedrag, dan kan men de belasting iets lager stellen.
Maar dan is dat toch een ander soort belasting en in dit
speciale geval mag ik dit dus wel een verkapte belas
ting noemen. Nu heeft de heer Lautenbach wel cursus
genomen bij den heer Wibaut, maar dat is voor mij
geen reden om alles, wat de heer Wibaut naar voren
brengt, te accepteeren. De verhooging van den gasprijs
is een indirecte belasting, als het tekort van de belasting
moet komen uit verhooging van den gasprijs; of men
het betaalt in dezen vorm of in dien, doet er weinig toe,
men betaalt het en dan voel ik meer voor het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, dat vee! royaler is.
Naar aanleiding van het betoog van den heer Beek
huis zou ik ook dit willen zeggen. De heer Beekhuis zei:
de heer Visser heeft gezegd, dat wij herhaaldelijk uit
die fondsjes putten. Neen, dat heb ik niet gezegd, ik
heb dit gezegd, dat ik herhaaldelijk, bij iedere begroo
ting, heb betoogd dat de financieele politiek hier deze
was: wij hebben nog dat saldo en dat, laten wij dat
eerst gebruiken. Ik heb niet de bedoeling gehad dat er
herhaaldelijk uit die fondsjes is geput, maar ik heb de
bedoeling gehad, dat bij iedere begrooting het betoog
van den heer Beekhuis is geweest: wij hebben nog die
saldi, laten wij die eerst aanspreken, misschien valt het
dan wat mee. Men heeft niet de inkomsten precies ge
baseerd op de uitgaven, maar men heeft in den
goeden zin des woords gespeculeerd op de over
schotten.
Nu staan wij voor het feit, dat wij een beslissing
moeten nemen. Er is maar één keus, n.l. tusschen het
voorstel van het college van Burgemeester en Wethou
ders en dat van de sociaal-democratische fractie, die de
progressie tot het hoogste cijfer wil zien doorgevoerd.
Of, misschien dat er nog een andere mogelijkheid is en
nu kom ik aan het betoog van de heeren IJ. de Vries en
Hofstra. De heer IJ. de Vries heeft een lofzang gezongen
op de democratie en met geestdriftige woorden de de
mocratie verdedigd. Hij heeft daarbij woorden gericht
aan het adres van de heeren sociaal-democraten en hij
heeft hun verweten dat, als zij doorgingen met hun
voorstel te handhaven, zij eigenlijk ondemocratisch
waren. Nu gebruik ik het woord democratie niet graag,
het is zoo gemakkelijk te zeggen, maar de woorden
conservatief en democratisch zijn van die slagwoorden,
die niets bewijzen en die zijn te reduceeren tot nul. Noch
voor de democratie van den heer IJ. de Vries, noch voor
de democratie van de sociaal-democraten geef ik iets,
het gaat hier om de zaak zélf. Een coalitiegenoot van
den heer IJ. de Vries heeft er hier op gewezen dat de
regeling in het voorstel-De Boer niet het monopolie is
van de sociaal-democraten, maar dat die zelfs afkom
stig is van een rechtsche regeering en dat zij gaat in
de richting van de democratie.
Maar ik heb toch iets sympathieks beluisterd in het
betoog van de heeren IJ. de Vries en Hofstra en ik
veronderstel dat zij ons nu uit de impasse kunnen red
den. Zij willen gaan in een richting, zooals die ook
wordt gewenscht door het college van Gedeputeerde
Staten, die in hun schrijven hebben kenbaar gemaakt,
dat zij het wenschelijk achten dat het heffingscijfer zoo
na mogelijk zal blijven bij 4.75. Nu zegt de heer Hofstra:
ja! en de heer IJ. de Vries zegt ook: dat moet gebeuren.
Het college van Burgemeester en Wethouders zegt
echter in dezen raadsbrief: het is eigenlijk niet mogelijk
te bezuinigen, wij hebben onze aandacht daar al aan
geschonken. Het college van Burgemeester en Wethou
ders kan dus die puzzle niet oplossen, maar misschien
kunnen de heeren IJ. de Vries en Hofstra dat wél doen.
Want ik veronderstel niet dat hun betoog een ijdel ge
baar is, dat wij zullen moeten bezuinigen, maar dat zij
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. 101
met cijfermateriaal zullen komen en feiten naar voren
zullen brengen, waardoor wij in de gelegenheid worden
gesteld dat wij tot een daadwerkelijke bezuiniging
kunnen overgaan.
De heer Hofstra heeft cijfers genoemd, betrekking
hebbende op het onderwijs; er wordt 323.843.uit
gegeven voor het onderwijs, terwijl wij daarvan als ver
goeding van het Rijk terug krijgen 274.224.een
verschil alzoo van 49.619.welk bedrag dus zou
zijn te bezuinigen
De heer IJ. de Vries: Kom maar eens met wat eigens!
De heer Visser Dat zou dus iets zijn, als wij
zouden willen overgaan tot verslechtering van het on
derwijs, waarbij dan én het openbaar én het bijzonder
onderwijs zouden zijn betrokken, omdat die op dezelfde
leest zijn geschoeid; als toch voor het openbaar onder
wijs boventallige leerkrachten worden gesubsidieerd,
geldt dezelfde maatstaf voor het bijzonder onderwijs.
Ik ben echter wel eenigszins bevreesd dat onderwijs
in zijn financieel bestaan aan te tasten misschien
dat de heeren wel een andere methode naar voren
wenschen te brengen omdat ten slotte, als men het
onderwijs volledig tot zijn recht brengt, dit voor mij in
den vollen zin volkswelvaart, volkscultuur en volks
ontwikkeling is. Als de heeren willen bezuinigen, als
zij radicaal willen bezuinigen, dan zijn zij er met
49.000.nog bij lange na niet, dan moet er nog
meer gebeuren.
Ik heb mijn meening nog niet gevormd, ik weet nog
niet welk voorstel ik zal stemmen, maar ik wil wel dit
zeggen, dat ik het én van den heer IJ. de Vries én van
den heer Hofstra op hoogen prijs zal stellen als zij
komen
De heer IJ. de Vries: Noem zelf cijfers, kom met eigen
werk
De heer Visser De heer IJ. de Vries zegt bij
interruptie: noem cijfers, kom met eigen werk. Ik heb
nu bij de debatten niet gezegd hoe of wat, maar de
heer IJ. de Vries heeft wél iets gezegd; hij heeft gezegd,
wij moeten bezuinigen, en ik hoop niet dat dit een ijdel
gebaar is. Als de heeren komen met een voorstel, dat
is te accepteeren, wil ik daar heel graag over rede
neeren, in de richting van bezuiniging wil ik ook wel;
ik wacht dus op het voorstel van de heeren en zal dat
dan met groot pleizier doen
De heer IJ. de Vries: Doe zelf wat
De heer Visser Ik heb dat niet betoogd, ik
stel mij dat niet voor, dat men bezuiniging kan krijgen.
Nog eens, ik hoop niet dat de heeren nu een ijdel gebaar
hebben gemaakt, maar dat zij positief met iets zullen
komen. Ik wil ook niets liever dan bezuinigen en ik
wacht op het voorstel van de heeren.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi is door de dis
cussies van heden middag niet erg veel van idee ver
anderd. Zij voelt voor het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, maar mist daaruit feitelijk de progressie,
het voorstel-De Boer is voor haar onaannemelijk, als
men blijft vasthouden aan de opcenten op de vermogens
belasting en het voorstel-Beekhuis—Lautenbach heeft
zij van middag al besproken. Spreekster wil daar nog
aan toevoegen of de heeren er zoo zeker van zijn dat
Gedeputeerde Staten zullen goedkeuren dat een bedrag
uit dat fonds wordt gebruikt tot dekking van de gewone
uitgaven op de begrooting. Want Gedeputeerde Staten
van Gelderland b.v. hebben dat niet goedgevonden
spreekster leest hier net een besluit, dat de beschikking
over in vroeger jaren gereserveerde winst ten bate van
den gewonen dienst dan pas wenschelijk is, wanneer
daarvoor redelijkerwijs geen andere inkomsten zijn aan
te wijzen. Spreekster is bang dat dit ook hier zal ge
beuren; overigens heeft dit voorstel haar sympathie niet.
Over de progressie zou zij nog dit willen zeggen. De
Voorzitter sprak van personen die twijfelden, met wie
het zoo zoo was, of zij Leeuwarden zouden verlaten of
dat zij zouden blijven. Dat waren niet de menschen
met heele groote inkomens, maar met ongeveer
15.000.— inkomen. De Voorzitter zei dat het voor die
menschen een groot verschil oplevert of zij 1.000.—
meer of minder moeten betalen, maar spreekster wil er
dan toch even attent op maken dat bij een belastbaar
inkomen van 15.000.het verschil tusschen het
voorstel-De Boer en dat van Burgemeester en Wet
houders maar 61.is. Dat is toch wel heel weinig
en is toch zeker niet iets, dat de schaal zal doen over
slaan naar het vertrek uit Leeuwarden. De groote ver
schillen komen pas bij de heele groote inkomens, niet
bij die van 15.000.a 16.000.
Spreekster blijft er bij dat de progressie moet worden
doorgevoerd zoo ver als de wet toelaat, maar zij kan
niet met verhooging van de opcenten meegaan, waarom
zij verzoekt het voorstel-De Boer gesplitst in stemming
te brengen. Mocht het eerste gedeelte van het voorstel-
De Boer dan worden aangenomen en het voorstel om
trent de opcenten niet, dan is de heer De Boer, naar
zij meent, wel geneigd dat moet dan wel om het
percentage van 5.3 op 5.5 te brengen. Daarmee is dan
de 47.000.die dan niet geïnd wordt uit verhooging
van de opcenten op de vermogensbelasting, door ver
hooging met 0.2 van de inkomstenbelasting wel
gedekt.
De Voorzitter: Waarom stelt U dan geen amendement
voor op het voorstel-De Boer; dat is toch veel een
voudiger.
Mevrouw Buisman Blok Wijbrandi: Dat wil ik ook
wel doen. Wordt dat voorstel ondersteund
De heer Visser: Ja.
De heer Hofstra kan uiteraard kort zijn
De heer Dijkstra: Dat zit nog
De heer Hofstra zegt dat, waar het bij hem van
middag om ging, was, dat Burgemeester en Wethouders
in bijlage 6 naar voren brachten, dat het niet mogelijk
was op de begrooting 1927 te bezuinigen. Hij heeft
toen een vraag aan het college gesteld en heeft die nu
beantwoord gekregen door den wethouder van Finan
ciën. En wel in dezen zin althans zoo heeft spreker
het opgevat dat, als het college al uitgaat om te be
zuinigen, maar het ziet, dat dit toch geen kans van
slagen zal hebben, het dan eigenlijk onbegonnen werk
is om zooiets naar voren te brengen. Daaruit zou spr.
concludeeren dat het college er inderdaad van overtuigd
is dat er bezuinigd moet worden, afgezien van de
vraag of dit voor den Raad van Leeuwarden mogelijk
is, of de Raad daarin zal meegaan. Spreker weet dat
ook niet, hij kan dat ook niet stellig uitspreken, maar
toch, in het antwoord van den wethouder ligt voor hem
zooiets opgesloten.
Op de twee verschillende dingen, die door spreker
naar voren zijn gebracht als zaken, waarop bezuiniging
mogelijk zou wezen het betreft de boventallige onder
wijzers bij het openbaar lager en bij het openbaar uit
gebreid lager onderwijs is aanmerking gemaakt door
den heer De Boer en deze heeft ook inderdaad bevestigd
de gedachte, die in de woorden van den wethouder van
Financiën zijn neergelegd, dat het toch geen kans van
slagen zou geven in die richting te werken, n.l. be
zuinigen.