84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. die 311.000.af een bedrag van 138.000.voor den gashouder, zoodat er dan nog 173.000.- over blijft. Als er dan ook nog een bedrag van 118.000. uit wordt genomen, blijft er nog maar 55.000.over en dan hebben wij in den kortst mogelijken tijd het potje van 102.000.van de gasfabriek opgemaakt, terwijl dan het uitbreidingsfonds ook ongeveer naar de maan is. Zoo iets vindt spreker absoluut onjuist, dat is geen goede financiëele politiek. Als men een politieke lijn trekt, moet die vast zijn, dan moet de begrooting klop pend zijn en de uitgaven uit de gewone middelen worden gedekt. Mocht er iets buitengewoons zijn, dan kunnen daarvoor bijzondere bronnen worden aan gesproken, maar wij mogen niet zoo doorgaan als de heeren voorstellen, want dan wordt het een scharrelarij van het eene jaar in het andere. Op die manier zal niet elk dienstjaar sluiten met een batig saldo, waar de wethouder van Financiën altijd zoo voor is en wat hij zoo gemakkelijk vindt, maar zullen wij bereiken dat wij altijd zitten met een leege kas. Alles bijeengenomen is spreker dus absoluut tegen het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach. Naar zijn meening is het een financieele politiek, die op niets gelijkt, als alles, wat wij hebben, onmiddellijk wordt opgemaakt. Wanneer iemand, die een zaak heeft, zoo zou doen, zou hij als een slecht financier worden aangemerkt. Spreker dunkt dan ook dat dit voorstel niet kan worden geaccepteerd, omdat het voor de gemeentefinanciën slecht is; het wordt een scharrelarij van het eene jaar in het andere. En het zou alleen uitstel van executie geven, want als het potje op was, zou men toch tot verhooging van het heffingspercentage moeten overgaan. En dan waren meteen alle potjes opgemaakt. Spreker zal dus stemmen tegen het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi gevoelt het meest voor het voorstel van Burgemeester en Wet houders, omdat zij dat het zuiverste vindt. Maar zij had heel graag gezien dat daarin ook de progressie was verwerkt; dat dit niet is gebeurd, zal voor haar een motief zijn om in dit voorstel niet mee te gaan. De bezwaren, die zij heeft tegen dit voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach zijn hier al voor een deel door den heer Botke ontvouwd. Ook voor haar is het een groot bezwaar in de eerste plaats al een principieel bezwaar dat de gasprijs wordt verhoogd, om daarmee de begrooting sluitend te maken. Voor dit jaar is het een verhooging met 1 cent, maar het volgend jaar komen er 2 of meer bij en zoo zou dus haars inziens hiermee de eerste stap worden gezet op een glad verkeerden weg. Daar komt bij de heer Botke heeft dat ook gezegd dat hiermee wel een zeer zware druk zou worden gelegd op de allerlaagste inkomens, die anders van belasting zijn vrijgesteld. Want de meeste menschen, die muntmeters gebruiken, zijn men- schen die de laagste inkomens hebben. Dan wil spreekster opmerken dat hetgeen de heeren Beekhuis en Lautenbach in den laatsten regel van hun voorstel zeggen, ook zeer vaag lijkt het doet even denken aan de financieele politiek, die hier de laatste jaren ook is gevoerd, als er werd gezegd: wij kunnen dat doen, maar laten wij er nog even mee wachten, want het zal wel een beetje meevallen. Zoo staat hier ook weer „Wij zouden dit tekort dan willen dekken door te putten uit het uitbreidingsfonds van de gasfabriek, tenzij in April 1928 de omstandigheden het mogelijk maken op andere wijze in dit tekort te voorzien." Spreekster zou haast zeggen: zooals wij hier zitten, zien wij allemaal wel, dat er heel weinig sprake van zal zijn, dat het volgend jaar April de omstandigheden zoodanig zullen zijn gewijzigd, dat wij het tekort uit de gewone middelen kunnen dekken. Zij wil alleen maar aanhalen den post „Kwade posten", die is geraamd op 4.000.—, maar die in de rekening van 1926 verhoogd is moeten worden van 4.000.tot 59.000.Dat is maar één punt, dat zij aanhaalt, maar zoo kunnen er het volgend jaar wel meer tegenvallers zijn; spreek ster noemt maar het ontwerp-wet op de opcenten op de personeele belasting, dat toch zeker ook niet in het voordeel van de gemeente zou zijn. In alle geval is er, naar het haar voorkomt, alle reden om niet optimistisch te zijn ten opzichte van de financieele omstandigheden. Spreekster is het volkomen met den heer Botke eens, zij vindt het géén oplossing, te komen met een betrek kelijk laag percentage en de rest te nemen uit een fonds, dat wij naar haar idee wel noodig hebben, als wij meer dere groote onkosten krijgen aan de gasfabriek. Dat is geen oplossing, maar dat is een lapmiddel en daarin kan spreekster allerminst meegaan. In het voorstel van den heer De Boer zit naar haar opvatting zeer veel goeds, alleen kan zij niet meegaan met het voorstel tot verhooging van de opcenten op de vermogensbelasting. Zij weet wel dat het woord „vermogensbelasting" onwillekeurig den indruk wekt dat dit een belasting is op de vermogende menschen, maar men vergeet dat men daarmee ook de menschen treft met kleine vermogens van 20.000.25.000. en 30.000.Die menschen verdienen weinig meer, als zij van de renten moeten leven, dan een arbeider en die treft men ook door de hoogere opcenten. De hoogere inkomens uit vermogen laat spreekster nog daar, maar voor de kleinere inkomens acht zij het niet goed de opcenten te verhoogen van 50 tot 100. Dan zou spreekster aan den heer De Boer willen vragen of er niet een fout is in de berekening van het cijfer, dat aan de inkomens over 1927 zou worden toegevoegd door de sterker doorgevoerde progressie. De heer De Boer zegt dat dit cijfer zal worden 62.000.—, maar spreekster meent zeker te weten dat dit cijfer berekend is naar een vol jaar, terwijl aan de begrooting voor 1927 natuurlijk maar 2/3 daarvan ten goede zal komen. Dat geeft een verschil van bijna 21.000.en in plaats van een bedrag van 10.000. over, zou er dan een tekort zijn van 11.000.Ook het voorstel-De Boer geeft dus geen oplossing. Wat betreft de 47.000.die zouden worden ver kregen uit de 50 opcenten meer op de vermogens belasting, meent spreekster dat de heer De Boer daarbij dezelfde fout heeft gemaakt, n.l. dat die 47.000. ook is berekend over een geheel jaar. Maar zij geeft toe dat de heer De Boer in dat opzicht een gelukje heeft zij meent te weten dat volgens de rekenings voorschriften dat bedrag aan opcenten wel mag worden gerekend over 8 maanden. Daarover zal zij dus den heer De Boer niet aanvallen, maar wel zou zij graag inlichtingen van hem hebben omtrent het bedrag van 62.000.en hoe hij denkt het tekort van 11.000. dat door de verkeerde berekening met betrekking tot het bedrag van 21.000.ontstaat, denkt weg te werken. AAen zal hebben begrepen dat alle drie voorstellen voor een deel spreeksters sympathie hebben, maar dat zij ook in alle drie voor een deel niet kan meegaan. De heer Visser zou in eerste instantie alleen iets willen zeggen naar aanleiding van het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach. Hij wil meedeelen dat hij in dat voorstel absoluut niet kan meegaan, hij meent dat wij eigenlijk in het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach weer zien belichaamd de financieele politiek, die ons eigenlijk in het moeras heeft doen loopen, die ons heeft doen kelderen. Wat de heer Beekhuis wil en hij vindt daarin steun bij den heer Lautenbach is, om uit het uit breidingsfonds een bedrag van 118.000.te nemen en daarmee in het tekort te voorzien. Spreker meent dat wij dit toch niet moeten doen, hem dunkt dat dit Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. 85 juist de financieele politiek is hij zei dat alreeds die ons heeft doen vastloopen. Het is altijd de stelling van den heer Beekhuis geweest: wij hebben hier nog een reservefonds en daar nog een saldo, dat teren we maar op en dan moeten we maar eens zien hoe ver we komen. Wij weten nu hoe falikant dat is uitgekomen en spreker begrijpt dan ook absoluut niet hoe de heer Beekhuis nu weer den moed heeft om dat systeem in dit voorstel te belichamen en te handhaven. Spreker zou graag van den heer Beekhuis een ant woord willen hebben op deze vraag wanneer straks dat bedrag van 118.000.is gebruikt, waar moeten wij dan later een dergelijk bedrag vandaan halen? Het gaat er niet om, om iets op te teren, maar het gaat er bij spreker om, dat wij inkomsten hebben, die parallel loopen met de uitgaven en het is duidelijk dat wij hier iets zullen opteren, dat wij thans hebben, maar waarvoor wij straks geen nieuwe gelden in de plaats zullen krijgen. Op grond van dat feit wil spreker wel zeggen dat hij met het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach absoluut niet accoord kan gaan. Nu doet men aan de hand: verhooging van den gas prijs. Ja, maar dat is voor spreker niets anders dan een verhooging van de belasting, die nu op den gasprijs wordt gelegd in plaats dat men het in den vorm van belasting laat betalen. Spreker noemt dat een verkapte belastingverhooging. Wij moeten hoogere inkomsten hebben, men wil echter het heffingspercentage niet hooger brengen en nu legt men die verhooging op den gasprijs. Maar voor de consumenten, die het moeten betalen, is dat toch een verhoogde belasting en, naar sprekers meening, in niet geringe mate juist voor de lagere inkomens. Als hij het cijfermateriaal, dat in het voorstel-De Boer is belichaamd, aanvaardt voor zijn berekening en hij verhoogt het eerste cijfer van in komstenbelasting naar een heffingscijfer van 5 met datgene, waarmee de gasprijs wordt verhoogd, dan komt hij op een bedrag van 19.10 en dan wordt die belasting dus eigenlijk hooger, dan wanneer wij het hoogere heffingspercentage van 5.3 van den heer De Boer vaststellen en ook nog hooger dan bij het nog hooger voorgestelde heffingspercentage van het college van Burgemeester en Wethouders. Ook op grond van dat cijfermateriaal, dus uit financieele overwegingen, moet spreker stemmen tegen het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach, omdat ook daarbij de lagere inkomens worden getroffen in ongunstigen zin. Nog meer dan door het andere voorstel, door het college ter tafel gebracht, treft dit voorstel in het bijzonder de lagere inkomens. Spreker wil nog eens memoreeren dat hij in de eerste plaats tegen stemt, omdat hij dit een ongelukkige finan cieele politiek vindt, zoo ongelukkig mogelijk. Die politiek is oorzaak, dat wij momenteel in het moeras zitten. Altijd zijn de saldi opgeteerd, spreker heeft dat al 3 jaar aaneen bij de begrooting gezegd en nu zegt men: er is nog een potje, waar wij die 118.000. wel uit kunnen krijgen. Maar als dat ook op is, waar haalt men dan die 118.000.vandaan? Spreker vindt dat een roekelooze politiek en hij zal op grond daarvan tegen dit voorstel stemmen. In welke richting spreker ten slotte zal meegaan, of in het voorstel van den heer De Boer of in het andere, is iets, wat hij nog niet wenscht te zeggen. Ten op zichte daarvan zal hij eerst de debatten aanhooren. De heer Posthuma Den eersten indruk, dien men van bijlage no. 6 krijgt, is dat ze elk wat wils biedt. Ze bevat uit een college van vijf personen, drie voor stellen over eenzelfde zaak. Bij nadere beschouwing blijkt, dat deze voorstellen principieel nog al iets ver schillen. Eén zijn ze hierin, dat ze uit den nood geboren zijn en ook en daar gaat het om dat ze den gemeente naren tot meerdere betaling nopen. Hier is echter momenteel niet veel aan te veranderen. Leeuwarden zal voor het belastingjaar 1927/28 een be lasting moeten heffen, bij de huidige progressie, onge veer overeenkomende met het heffingspercentage 6. Slechts kan de hoop worden uitgesproken, dat de nieuwe Raad het mogelijk maakt, dat de door mij bij de begrootingsdebatten met instemming aangehaalde wensch van Burgemeester en Wethouders, dat het door gezamenlijk streven mag gelukken een zoodanige zui nigheid te betrachten, dat belastingverlaging mogelijk wordt, in vervulling gaat. Ook zijn de voorstellen het er over eens, dat de be lastingverhooging niet een gevolg is van het duurder worden der gemeentehuishouding, doch dat ze noodig is doordat het inkomen der gemeentenaren is gedaald. M. i. moet in deze erkenning het richtsnoer liggen voor de wijze, waarop de betaling moet worden gezocht. Dan doet zich terstond de vraag voor van welke ingezetenen is het inkomen het meest gedaald De beantwoording hiervan geeft aan, wie door de belastingverhooging het minst moeten worden getroffen. Zie ik de dingen nu goed en mijn dagelijksche om gang met vele ingezetenen geeft mij dezen kijk dan zijn door den teruggang der tijden het meest getroffen de werknemers uit het vrije bedrijf, de kleinere werk gevers en de neringdoenden. Zij zijn het dus, die, naar het mij wil voorkomen, het minst moeten worden ge troffen. Bezie ik door dezen bril de voorstellen, dan zal het duidelijk zijn, dat ik het minst gevoel voor het voorstel- Beekhuis-Lautenbach. Dit voorstel wil, als belasting object, gasprijsverhooging invoeren. De motiveering hiervoor is bekend en lijkt, evenals alle motiveering voor indirecte belastingen, zeer on schuldig. Maar het groote nadeel, dat op deze wijze ook de allerarmste, die gas verbruikt, mede moet betalen, noemt het niet, terwijl het de grootere gezinnen, die als vanzelve een grooter gasverbruik hebben dan klei nere, te scha treft. En de arme én de groote gezinnen zouden dus van deze regeling de dupe worden. Hieraan werk ik niet mede en alleen daarom is voor mij dit voorstel onaan nemelijk. Anders staat het met de beide overblijvende voor stellen. Het kan niet ontkend worden, dat bij het voor stel-De Boer de door mij genoemde groepen personen het minst worden getroffen. Hoe sterker progressie, hoe meer de belasting wordt betaald door hen, die daarvan aan den lijve het minst ondervinden. Bovendien is het feit, dat de Rijkswet dezen norm heeft gesteld een bewijs, dat in 1920 onze Staten-Ge- neraal ze ook niet onbillijk hebben geacht. Het voorstel is dus in goed gezelschap. Dit heeft voor mij te meerder waarde, waar het ont werp, waaruit deze Gemeentewetswijziging is voortge komen, is ingediend door een rechtsch ministerie, waarin een anti-revolutionnair man, als financieele spe cialiteit, de portefeuille van Financiën beheerde, terwijl beide Kamers toen een rechtsche meederheid hadden. Mijn sympathieën gaan dus uit naar dit voorstel. Er zit echter een beduidend bezwaar aan verbonden. Het middel kan erger zijn dan de kwaal. Aanneming van dit voorstel kan tengevolge hebben, dat enkele meer vermogende ingezetenen onze gemeente metterwoon gaan verlaten. In het meerderheidsvoorstel wordt dit nog al positief verondersteld. Het spreekt van „zeer waarschijnlijk". Het voorstel-De Boer ziet dit ook wel onder de oogen, doch doet een beroep op den burgerzin van bedoelde personen en wil zich in ieder geval niet laten beïn vloeden door een eventueel vertrek. Hier zit voor mij de kneep. Als het „zeer waarschijn lijk" werkelijkheid wordt en indien daar het gevolg van zou zijn, dat de minder goed gesitueerde bij het door het voorstel-De Boer genoemde heffingspercentage

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 6