88 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. 10.000.en meer 2.06 bedraagt van het totaal aantal aangeslagenen. Nu zijn in het geheele land onder de gemeenten met meer dan 20.000 inwoners slechts 8 gemeenten, waar de verhouding gunstiger is, n.l. in Arnhem, Enschedé, Den Haag, Groningen, Haarlem, Hilversum, Nijmegen en Rheden. Alleen in die plaatsen is het percentage gunstiger, maar in 25 gemeenten is het kleiner. Dat wil dus zeggen dat in Leeuwarden vergelijkenderwijs met vergelijkbare gemeenten het percentage van het aantal welgestelde personen zeer gunstig is. Van die andere gemeenten wil spreker b.v. noemen Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Breda, Dordrecht, Schiedam, Vlaardingen, Vlissingen, Zwolle, enz.; in al die gemeenten zijn verhoudingsge wijs minder welgestelden dan in Leeuwarden. Ook over het geheele Rijk gerekend heeft Leeuwarden met een percentage van 2.06 tegenover een percentage over het geheele Rijk van 1.67, betrekkelijk veel welgestelden. Spreker wil eindigen met het voorstel van den heer H. de Boer warm aan te bevelen. De heer IJ. de Vries merkt op, dat er al veel is ge zegd, maar dat hij het buitengewoon kort hoopt te maken. Hij had straks reeds het woord gevraagd over de goedkeuring van de begrootingswijziging voor 1926 en dat punt is nu op het oogenblik ook aan de orde. Het is spreker opgevallen, toen hij als lid van de Finan- cieele commissie de stukken doorzag, dat het onderwijs aan de Middelbare Meisjesschool het vorig jaar even 13.000.meer heeft gekost dan gedacht was en dat de Hoogere Handelsschool 9000.— meer heeft gekost dan de verwachting was. In de toelichting, die daar bij staat, wordt als oorzaak genoemd toeneming van het aantal leerlingen, daardoor ook toeneming van het aantal lesuren, met als gevolg dat men aan de leeraren voor verhooging van het aantal lesuren een verhooging van 22.000.heeft moeten toekennen. Door be sparing van een bedrag van 2.000.op een anderen post, kunnen wij nu met een verhooging van 20.000. volstaan, maar het heeft spreker buitengewoon ge- fiappeerd, dat alleen die beide inrichtingen, de Middel bare Meisjesschool en de Hoogere Handelsschool, 20.000.méér nemen dan op de begrooting is toe gestaan. In dat verband is bij spreker deze gedachte opgekomen: is er geen middel op te vinden, dat dat feit niet meer mogelijk is Is de Raad ten allen tijde bereid en verplicht om meer geld te fourneeren voor zulke inrichtingen Of is dit misschien een object, waarbij misschien een wijziging van de verordening onder de oogen kan worden gezien en de vraag kan worden behandeld of zal worden vastgesteld: zooveel plaats is er voor leerlingen en zooveel lesuren zullen er per jaar worden gegeven en meer niet èn om te komen tot een goede oplossing, gaan wij voor die inrichtingen een vergelijkend examen afnemen, zoodat alleen het puikje zal worden toegelaten, opdat geen geld meer zal worden uitgegeven, dat misschien is weggegooid aan degenen, die mogelijk wel willen, maar die zwakkelingen zijn en die het in de maatschappij nooit zoo ver zullen brengen en die dus alleen maar aan de gemeenschap enkele honderden of duizenden guldens kosten, zoodat dit geld betrekkelijk is weg gegooid Spreker heeft gemeend, waar van de overzijde wordt aangedrongen De heer De Boer (wethouder): Wie zijn dat? De heer IJ. de Vries: De heer M. Molenaar, bij de begrooting en nu weer om te voorzien in de cultureele behoeften enz. die mooie woorden dat dit in het belang van de gemeenschap is en dat men de belasting daarom zal hebben te verhoogen zooals in bijlage 33 stond verhooging van alle belastingen, omdat er véél moest gebeuren is er ook een ander standpunt mogelijk Dit standpunt, om te zeggen: het inkomen van onze plaatsgenooten is niet meer dan dat. wij wenschen een niet hoogere belasting dan zoo hoog en uit de opbrengst daarvan moet net zoo goed als een werkman, die niet meer inkomen heeft dan zooveel de gemeenschap teren De heer Visser: Dan moet U dat voorstellen De heer IJ. de Vries Nu zijn er twee stroomingen in den Raad en beide drijven zij op de brandkast, dat is het eigenaardige. Het voorstel van de heeren De Boer en Molenaar is: te halen, waar het te halen is, uit de brandkast, juist mijne heeren en het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach, waarin spreker vér mee kan gaan, is om de brandkast hier te houden opdat de gemeente daar altijd zal kunnen uithalen. Ook die strooming berust dus op de brandkast. Nu is hier straks iets gezegd over de democratie, daarop wil spreker nog even ingaan. De democratie vraagt het recht om overal in mee te spreken en om overal in mee te handelen, maar het schijnt dat zij, die de democratie hier voorstaan wel de lusten willen hebben, maar niet in de lasten wenschen mee te dragen. Het komt spreker voor dat, als men werkelijk wil op komen voor de democratie, men ook democratisch moet handelen. En dat doet men niet door een- of twee- of driemaal uit de brandkasten te halen en te maken dat deze dan verdwijnen naar andere plaatsen, zoodat men er niet meer uit kan halen, maar door democratisch weten te geven en te nemen. Men kan, aldus spreker, wel zeggen dat er meer moet komen; wij zijn óók bereid ons deel daarvan te dragen, maar dat kleine deel, dat hier wordt voorgesteld mee te dragen, is zeer klein. Het heeft spreker buitengewoon verwonderd dat de heeren Beekhuis en Lautenbach zoo zijn aangevallen over hun voorstel tot verhooging van den gasprijs. Als men ziet den gasprijs in andere plaatsen, als men ziet dat de politiek van de sociaal-democraten in een stad als Amsterdam berust op de opbrengst van de bedrijven, in het bijzonder van de gasfabriek, in Amsterdam, waar sociaal-democratische wethouders zijn, dan zou spreker zeggen dat de houding van de sociaal-democraten hier niet mogelijk zou zijn, want die is hier precies andersom. De heeren geven den indruk dat eigenlijk het andere deel van den Raad den kleineren man geweldig wil belasten, maar dat is niet waar. Als wij gaan rekenen dat van 1924/25 tot 1926/27, dat is 3 jaar lang, de belastingbiljetten hier zeer ver laagd zijn, dat door den hoogeren gasprijs, die, naar spreker meent, in 1925 nog 13 cent was, juist die pot van de gasfabriek er is gekomen, dat wij de vroeger overgebleven te veel betaalde belasting en de potten van de gasfabriek, die berusten op te veel betaalde gasprijzen, in de laatste 2 jaren weer gaan opteren, dan komen wij precies op 1 Januari 1928 misschien v/eer op zuiver standpunt te staan, waarbij wij niet meer behoeven te drijven op potjes. Wat vroeger te veel is betaald, krijgen de menschen nu terug, doordat niet een zoo hoog mogelijke aanslag wordt opgelegd. Op die manier krijgen wij een zuiveren toestand, waarbij wij niet meer teren op potjes en overschotten en dan moet er worden gezegd: zoo hoog is het inkomen in de gemeente, zooveel is het percentage en zooveel inkomen hebben wij, meer kunnen wij niet uitgeven. Is de begrooting dan daarboven, dan moet die worden besnoeid. Dat is ook een vaste politiek en spreker gelooft dat die beter is dan te zeggen: dat en dat en dat moet er gebeuren en als wij niet voldoende inkomen hebben, dan moeten wij de belastingschroef maar wat aandraaien met de kans dat de allerbeste belasting betalers weggaan en dat wij na verloop van drie jaren enkele duizenden guldens meer uit de zakken van de minder gesitueerden moeten halen. Spreker gevoelt veel voor het systeem van de heeren Beekhuis en Lautenbach en meent te mogen consta- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. 89 teeren dat het voorstel van de overzijde er naast is. Men vraagt democratie en medezeggenschap, maar ook op de schouders van de democratie ligt de plicht om de lasten graag mee te dragen en die niet alleen te leggen op de brandkast. Die politiek drijft op de brand kast, maar onze politiek is „om de brandkast hier te houden." De heer Westra merkt op dat hier in den Raad blijk baar eenstemmigheid bestaat ten opzichte van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, voor zoover betreft dekking van het tekort over het dienstjaar 1926. De besprekingen gaan hoofdzakelijk alleen over wat in de toekomst moet gebeuren. Nu lijkt het spreker toch, dat de onderhavige kwestie er een is van zuiver tech- nischen aard, n.l. om in verband met het vermoedelijk cijfer van aanslag het heffingscijfer vast te stellen. Maar door de verschillende stukken, die in de porte feuille lagen, is het een zaak geworden van veel grooter omvang, waarbij de geheele financieele politiek èn de begrootingspolitiek èn de bedrijfspolitiek incluis, aan de orde is gekomen. In de eerste plaats is daar de brief van Gedeputeerde Staten, waarin in overweging wordt gegeven de geheele begrooting nog eens te her zien; verder is er het advies van de Financieele com missie, waarvan de drie leden, die in de vergadering, waarin het advies is samengesteld, aanwezig waren, elk een verschillend advies lanceeren en waarvan een van de afwezige leden adviseert tot loonsverlaging van het gemeentepersoneel een advies van de gascom- missie, dat al even min van eenstemmigheid blijk geeft en ten slotte een voorstel van Burgemeester en Wet houders, dat van twee afwijkende voorstellen vergezeld gaat. Stof te over dus om er uitvoerig over te dispu teeren, wat dan ook wel is gebleken in deze vergade ring er wórdt daarover uitvoerig gedisputeerd. Het komt spreker voor dat al die afwijkende mee ningen en voorstellen eigenlijk hun grondslag vinden in een verkeerde praemisse; er wordt wel eenigermate te veel de nadruk op gelegd, dat wij op het oogenblik moeten overgaan tot belastingverhooging, waarbij het wordt voorgesteld, alsof wij een geheel nieuwen last op de burgerij moeten leggen. Die verkeerde vooropstelling wordt wel eenigszins in de hand gewerkt, spreker moet dat toegeven, door het stuk van Burgemeester en Wet houders zelf. Hij vindt daarin aangegeven als oorzaak van de belastingverhooging „dat de verzwaring van den belastingdruk, waartoe thans moet worden besloten, niet een gevolg is van een stijging der gewone uitgaven in de laatste jaren, (wat spreker volkomen kan onderschrijven) doch uitsluitend toegeschreven moet worden aan de lage saldi, welke de rekeningen over 1924 en 1925 ten gevolge van de mindere opbrengst der belasting naar het inkomen hebben opgeleverd." Nu kan spreker niet zeggen dat, wat daar staat, met de feiten in strijd zou zijn, maar hij meent dat het toch niet een juiste belichting geeft van de kwestie, waarom het gaat. Wij kunnen wel zeggen dat wij in 1924 en 1925 te lage saldi hebben gehad als gevolg van de mindere opbrengst der belasting, zooals hier staat, maar als wij zien dat voor 1924 de opbrengst der belasting was geschat op 1.200.000.en dat de opbrengst is geweest 1.100.000.dan maakt dat in totaal toch maar een verschil van 100.000.En als wij dan bovendien nagaan dat de begrooting van 1924 met ge lijke inkomsten en uitgaven een post voor Onvoorzien van 27.000.— inhield, dat wil zeggen, dat men veron derstelde dat de inkomsten de uitgaven met 27.000. zouden overtreffen en wij merken op dat, niettegen staande een mindere opbrengst der belasting van 100.000.-, er nog een batig slot bleef van 306.000.-, dan gaat het toch niet op om te zeggen dat de omstan digheden, waarin wij ons op het oogenblik bevinden, een gevolg zijn van het lage saldo van 1924. Voor 1925 was het ongeveer gelijk. Toen was eveneens de op brengst van de belasting geraamd op 1.200.000. deze heeft toen opgebracht 1.000.000.alzoo een verschil van precies 2 ton. Maar uit hoofde van andere belastingen is toen de ontvangst met 55.000.- toe genomen, zoodat men toen in totaal 1 '/2 ton minder aan belasting heeft ontvangen. Ook al weer niettegenstaande die tegenvaller bleek, hoewel slechts 51.000.voor Onvoorzien was uitgetrokken, dat dienstjaar toch nog te sluiten met een batig saldo van 159.000.Der halve is dus ook de begrooting van 1925 niet tegen gevallen. Iets anders is, als men vergelijkt de cijfers, die ge schat zijn als opbrengst uit de belasting in 1924 en 1925 en de toen bekende cijfers van voorafgaande jaren. Zeker, dat verschil is veel grooter. In 1924 moest men rekening houden met de opbrengst van 1922 en toen was de opbrengst geweest 1.684.000.terwijl die in 1924 is geworden 1.100.000.Dat verschil is echter niet het gevolg van een mindere opbrengst van de belasting, maar dat is ontstaan, omdat de Raad dat uitdrukkelijk zoo heeft gewild, doordat het heffingsper centage niet hooger is vastgesteld. Men moet dit dus noemen een gevolg van de opzettelijk gevoerde politiek, die ten doel had, de groote overschotten onmiddellijk aan de belastingbetalers terug te betalen. Wij moeten niet zeggen dat op het oogenblik de belasting moet worden verhoogd, omdat wij aan te lage saldi hebben gesukkeld, maar wij moeten zeggen dat er tijdelijk een lagere belasting is kunnen worden geheven, omdat wij tijdelijk hooge saldi hebben gehad. Dat is de zaak juist gesteld en als wij die zoo stellen, is het duidelijk, dat er op het oogenblik weinig bijzonders gebeurt, dat het er niet om gaat nieuwe lasten aan de burgerij op te leggen, maar dat het er alleen om gaat dat wij bestaande lasten, die wij, door toevallige omstandigheden, eenigen tijd hebben kunnen verlichten, thans weer in hun volle zwaarte moeten toepassen. Als wij het zoo nemen, is er op het oogenblik geen aanleiding om te overwegen of wij die lasten ook op een andere wijze moeten ver deden, omdat die lasten zelf gelijk zijn gebleven; alleen het verlichten van die lasten blijft thans achterwege. Spreker wil dus dit zeggen, dat wij thans op het nor male peil zijn aangekomen, waarop hij zich steeds heeft gebaseerd, n.l. dat de inkomstenbelasting moet worden geheven ongeveer naar het cijfer 6. Wij hebben daarvan tijdelijk ten gunste van de belastingbetalers kunnen afwijken, maar thans is de normale toestand weer inge treden. Spreker is dan ook van oordeel dat wij thans niet moeten overwegen of wij, tengevolge van de gewij zigde omstandigheden, de lasten anders moeten ver- deelen en hij kan zich daarom en dat is wel zijn voornaamste reden dan ook aansluiten bij het voor stel van Burgemeester en Wethouders. Waar echter de verschillende voorstellers zich zoo veel moeite hebben gegeven en ook te allen tijde het recht bestaat om te overwegen of er aanleiding is voor een andere verdeeling van de lasten, wil spreker aan die andere voorstellen ook alle recht laten wedervaren en wil hij, niettegenstaande het feit, dat hij daarvan, om de genoemde reden, geen voorstander is, daar toch even nader op ingaan. Hij komt dan in de eerste plaats op het voorstel van de heeren Beekhuis en Lautenbach. Dit voorstel is de heer Visser heeft daar al op gewezen voor een groot deel onvoorzichtige politiek, n.l. ten opzichte van het ongedekt blijven van een bedrag van 118.000. Wat dat betreft, kan spreker zich volkomen bij den heer Visser aansluiten. De gasprijsverhooging is een verkapte belasting, de heer Visser heeft dat ook al gezegd en bovendien enkele andere heeren hebben dat ook reeds opgemerkt drukt die in bijzondere mate op de groote gezinnen en bovendien op de bedrijven, welke toch al groote moeite hebben met hun onkostencijfer. Voor de inkom-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 8