90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927.
stenbelasting kunnen wij, naar sprekers meening, altijd
nog een rechtvaardige schaal vaststellen om die belas
ting over de verschillende belastingschuldigen te ver-
deelen, maar ten opzichte van gasprijsverhooging heb
ben wij dat in geen geval in de hand. Daarom kan spr.
gasprijsverhooging zeker geen aanbevelenswaardig
equivalent vinden voor de inkomstenbelasting en dat is
toch de bedoeling van de heeren Beekhuis en Lauten
bach, die een gedeelte van de inkomstenbelasting onder
een anderen vorm willen vinden. Spreker meent dus dat
wij dat systeem in geen geval moeten hebben.
Iets geheel anders is het voorstel van Burgemeester
en Wethouders om voortaan de winst van de gasfabriek,
welke niet kan worden omgezet in een verlaging van
den gasprijs, in de gemeentekas te storten. 1 cent ver
laging vraagt een jaarlijksche winst van ruim 50.000.-;
elke winst dus, die lager is dan dat bedrag, maakt het
niet mogelijk den gasprijs met 1 cent te verlagen. Spr.
vindt het derhalve zeer juist gezien een dergelijk bedrag
in de gemeentekas te doen vloeien; dat is een systeem
van financieering, dat spreker steeds heeft verdedigd.
Daarmee zal men bevorderen dat het tegenwoordige
geslacht niet te veel belasting betaalt ten gunste van
het komende geslacht; als men maar steeds potjes
maakt, is dat wel aardig, maar dan blijft men van het
tegenwoordige geslacht geld vragen, wat het volgende
geslacht zou moeten betalen en dat vindt spreker niet
noodig.
Spreker komt thans aan het voorstel-De Boer. Ook
de heer De Boer wenscht een deel van de inkomsten
belasting door iets anders te vervangen en een ander
deel wenscht hij in plaats van door den een, door den
ander te doen opbrengen, of juister, wat thans wordt
opgebracht door vele kleine inkomens, wenscht hij te
zien opgebracht door weinig groote inkomens. Spreker
heeft daar bij de begrooting al iets van gezegd, hij heeft
er toen op gewezen dat het hem niet wenschelijk voor
komt de belasting voor de enkele grootere inkomens
steeds hooger op te voeren, omdat dan te vreezen is,
dat die enkele personen met groote inkomens ons zullen
gaan verlaten, waardoor deze maatregel een ave-
rechtsche uitwerking zou hebben.
Zooeven is het voorstel van Burgemeester en Wet
houders ook uitvoerig bestreden en het komt spreker
voor dat het vooral de heer Botke is geweest, die dat
heeft bestreden. Spreker wil den heer Botke wel toe
voegen, dat hij in dezen moeilijk kan vaststellen welke
druppel den beker zal doen overloopen; het gaat niet
aan om precies te zeggen: met een percentage van zoo
veel houden wij alle menschen in de gemeente en als
wij nog hooger gaan, zullen er eensklaps een partij uit
trekken. Spreker gelooft ook niet dat dit de bedoeling
is, maar men moet niet vergeten dat het vertrek van één
heel groot inkomen den maatregel reeds illusoir zou
kunnen maken. Ook moet men niet vergeten dat men
deze zaak iets psychologisch moet beschouwen de
personen, waarover het hier gaat, zijn ten opzichte van
de belastingen over 't algemeen nog al iets prikkelbaar
en critisch aangelegd, vooral daarom, omdat niet kan
worden ontkend, dat hun invloed op den gang van
zaken zeer onevenredig is aan het aandeel, dat zij in
de kosten van de gemeentehuishouding betalen. Een
democratisch voelend mensch zal dat toejuichen en
spreker doet dat ook, maar toch mag men het oog niet
sluiten voor de werkelijkheid en moet men daarmee
rekening houden.
Nu hebben Burgemeester en Wethouders in hun voor
stel uitgerekend dat er aan inkomstenbelasting alleen
over 1927 nog een bedrag moet worden geheven van
1.017.000.en de heer De Boer wil uit die belasting
halen een bedrag van 918.00.een verschil dus van
1 ton. Die 100.000.zal dan volgens het voorstel-
De Boer moeten worden opgebracht, althans voor het
overgroote deel, door de 200 personen, die volgens de
berekening van de heeren Beekhuis en Lautenbach een
inkomen hebben van boven de 10.000.Want dat
zijn in hoofdzaak de personen, die de 47.000.meer
aan opcenten op de vermogensbelasting moeten op
brengen. Mevrouw Buisman kwam wel op de menschen
met kleine vermogens, die ook de opcenten op de ver
mogensbelasting zouden zien omhoog gaan, maar men
moet dat niet al te dramatisch opvatten, die bedragen
loopen er niet zoo erg in iemand met een vermogen
van 25.000.betaalt een heel klein bedrag aan ver
mogensbelasting en dus zal een bedrag van 50 daar
van ook niet zoo veel uitmaken. Maar, zooals gezegd,
een groot deel van die ton moet worden opgebracht
door de menschen, die vermogensbelasting betalen
waarin een heele groote progressie zit, wat spreker toe
juicht want men moet er rekening mee houden dat
dezelfde menschen met de groote inkomens ook de
menschen zijn met de groote kapitalen, zoodat zij die
ton in totaal moeten opbrengen.
Waar gaat dat nu om Dat gaat daarom, dat de
belastbare inkomens van 300.— tot 3000.volgens
berekening van den heer De Boer met een bedrag van
1.81 tot 22.per jaar zullen worden ontlast en
daardoor zullen dan 200 ingezetenen met hooge inkom
sten boven hun reeds hooge belasting nog gemiddeld
500.meer moeten opbrengen. Daartoe kan spreker
niet meewerken; hij meent dat daarvoor op het oogen-
blik geen aanleiding bestaat, vooral, omdat wij hier niet
staan voor het opleggen van nieuwe lasten. Als dat
noodig is, als de uitgaven, om welke reden dan ook,
belangrijk zouden worden opgevoerd, dan zouden er
nieuwe lasten komen en dan zou spreker misschien wil
len overwegen of die ook aan die personen zouden
moeten worden opgelegd.
Spreker komt ten slotte op het schrijven van Gede
puteerde Staten. Zij zeggen dat hun de schrik om het
hart geslagen is, toen zij hebben gehoord dat het cijfer
van aanslag slechts 26 millioen is en zij hebben de be
grooting teruggestuurd met verzoek, die nog eens hee-
lemaal na te gaan en te onderzoeken of het niet mogelijk
is daarop belangrijk te bezuinigen. Burgemeester en
Wethouders komen nu met de verklaring, dat daarop
niet bezuinigd kan worden en spreker was genegen dat
aan te nemen, maar nu hij hier de heeren Hofstra en
Ij. de Vries een proeve van bezuiniging heeft hooren
voordragen, zou dat misschien voor hem aanleiding
kunnen wezen hij heeft er zich niet in gewerkt
om in dat opzicht zijn meening te herzien. Hij
meende niet dat dit mogelijk was. Een lid van
de Financieele commissie, die in de vergadering van die
commissie niet aanwezig was, heeft er volgens zijn
schrijven op gewezen, dat hij het zoo gemakeklijk vond
op de loonen van het gemeentepersoneel te bezuinigen.
Het doet spreker genoegen dat dit lid van de Finan
cieele commissie niet hier in den Raad met deze ge
dachte verder naar voren is gekomen, maar misschien
kómt dat nog. Spreker zou echter zeggen dien weg
moeten wij niet verder op, want dan gaan wij de lasten
weer leggen op een kleine categorie, die het zeker niet
zoo goed kan dragen als de menschen met groote in
komens; wanneer men die deze lasten niet wil opleg
gen, moet men ze zeker niet leggen alleen op het ge
meentepersoneel.
Dan kan spreker niet toegeven dat een belastingper
centage van 6 ten slotte door de belastingbetalers niet
zou zijn op te brengen. Zeker, als het mogelijk zou zijn
om aan de hand van de ideeën van de heeren Hofstra
en IJ. de Vries te bezuinigen of wanneer door welke
andere meneer ook misschien straks door „Gemeen
tebelang" of door iemand anders een weg zou kun
nen worden aangegeven om tot bezuiniging te geraken
en daarmee te komen op een lager cijfer dan 6, dan zou
spreker de eerste zijn, die dat zou toejuichen, maar hij
kan toch niet toegeven dat het cijfer 6 zoo'n schrikbeeld
vormt als Gedeputeerde Staten rneenen. Want wat is
het geval? In 1921 hadden wij in Leeuwarden met min
der inwoners een belastbaar inkomen van 24 millioen,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1927. 91
zoodat die inwoners toen 2 millioen minder verdien
den dan die van thans. Die hebben toen opgebracht een
bedrag van 1.797.400.—, dat is dus bijna
1.800.00.Dat is niet de geschatte opbrengst, maar
de belasting die is opgebracht van een belastbaar in
komen van 24 millioen
De Voorzitter: Hoeveel
De heer Westra 1.797.400.blijkens het verslag
van de uitkomsten over 1921. Nu hebben wij dat bedrag
niet noodig gehad; wij hebben er toen 6 ton van over
gehouden, dus wij hebben, al was het toen een dure
tijd, niet zoo slecht geleefd. Dat bedrag hebben wij
echter nu ook niet noodig; wij hebben nu een belast
baar inkomen van 26 millioen en er moet worden op
gebracht 1.450.000.of rond 3V2 ton minder dan in
1921 de belastingbetalers konden opbrengen. Dat lijkt
spreker dus niet zoo verschrikkelijk.
Bovendien, wij hebben altijd onze begrootingen
sluitend opgezet, maar het is gebleken dat wij, met de
tegenvallers van 1924 en 1925, toch nog aardige over
schotten hadden. Wij hebben dus de kans, waar wij
thans weer een sluitende begrooting opzetten, als wij
komen met een heffingscijfer, dat met de werkelijkheid
overeenstemt n.l. 5.9 of 6 dat die sluitende be
grooting straks weer zal veranderen in een rekening met
een batig saldo; het kan voor de komende jaren mis
schien ook wat meevallen in dezen zin, dat wij niet
boven de 6 behoeven te gaan en zeer zeker zal er kans
zijn dat wij straks een enkelen keer weer beneden de 6
kunnen blijven. Spreker wil niet zoo ver gaan als de
heeren Beekhuis en Lautenbach, die deze kans reeds
willen verdisconteeren in het hefingscijfer, door dit vast
te willen stellen op 5 en dan maar eens af te wachten
waar die 118.000.— vandaan moeten komen, maar als
wij straks zekerheid daaromtrent hebben, valt daar wel
weer over te praten. Spreker meent dat wij niet al te
bang behoeven te wezen. Ook de cijfers, die de heer
Botke heeft naar voren gebracht ten opzichte van de
belasting, die hier wordt geheven en die dezer dagen
zijn bekend gemaakt door het Centraal Bureau voor de
Statistiek, geven spreker niet den indruk, al komen wij
er zoo langzamerhand mee aan den hoogen kant, dat
het niet mogelijk zou zijn een cijfer van 6 vast te
stellen en dat die belasting werkelijk niet kan worden
opgebracht. Uit de door het Centraal Bureau gepubli
ceerde cijfers blijkt, dat bij inkomens van 2000.de
totale belastingdruk op het inkomen van Rijk en ge
meente samen de laagste aanslag is 31.51 en de
hoogste 162.Hier in Leeuwarden is dat cijfer
110.25 en het zal bij een heffingspercentage van 6
ongeveer 135.zijn. Daaruit volgt dat, hoewel wij
dan aan den hoogen kant komen, wij daarmee dan toch
nog een zeker gemiddelde hebben. Voor een inkomen
van 5000.geeft het Centraal Bureau als de laagste
aanslag 193.en voor de hoogste 780.Hier in
Leeuwarden is dat cijfer op het oogenblik 466.en
het zal bij een heffingscijfer van 6 570.zijn.
Derhalve blijkt dat cijfer dan ook nog ruim 200.
beneden het hoogste cijfer te zijn. Wij komen dan wel
eenigszins aan den hoogen kant, maar wij mogen er wel
rekening mee houden dat ook andere gemeenten tot ver
hooging zullen moeten overgaan en dan zullen wij een
nog niet al te ongunstig figuur slaan. Daarom meent
spreker dat de vrees van Gedeputeerde Staten in dit
geval niet opgaat.
Een en ander uit zijn betoog samenvattende, zal spr.
met alle genoegen zijn stem geven aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De heer Beekhuis (wethouder) merkt op, dat het wel
was te voorzien, dat de voorstellen, die hier op het
oogenblik ter tafel liggen, aanleiding zouden geven tot
breedvoerige beschouwingen. Enkele sprekers hebben
hunne erkentelijkheid betuigd, dat de voorstellers het
den raadsleden gemakkelijk hebben gemaakt, doordat
de heer De Boer en de heer Lautenbach en spreker
hunne nota's vooraf hebben overgelegd, waarin men de
noodige cijfers kon vinden.
Nu heeft het spreker bij dit debat getroffen, dat men
bij de verdediging van het voorstel van den heer De
Boer uit diens nota is nu bekend geworden dat het
van hem is geheel is teruggekomen op dezelfde be
schouwingen, die ook bij de begrooting zijn gevoerd en
nu kan spreker niet nalaten daar nog iets over te
zeggen. Er was een van de heeren, die meende dat het
anders was, maar spreker meent dat de reden, waarom
destijds bij de begrooting is geweigerd een onderzoek
in te stellen naar de opbrengst van verschillende belas
tingen, was, dat de Raad niet aan de verhoogde pro
gressie wilde. Die reden is niet geweest, zooals een van
de sprekers meende, dat men dat onderzoek niet wilde,
neen, men wilde die belastingen niet, want spreker heeft
nog uitdrukkelijk gezegd dat, als de Raad dien eersten
stap van het onderzoek deed, hij dan ook allicht in den
tweeden stap, het invoeren van die belastingen, verder
zou meegaan.
Het komt spreker nu voor dat hier geen enkel nieuw
argument is aangevoerd, dat zou kunnen pleiten voor
een verhooging van de progressie. Integendeel, voor
zoover daarover van den kant van de voorstanders
nieuw licht is verspreid, moet spreker zeggen, dat hij
die argumenten niet zoo zwaar kan nemen.
De heer Botke heeft met een beroep op een stuk uit
de Leeuwarder Courant spreker heeft het ook uitge
knipt, hij heeft het hier betoogd, dat het er in Leeu
warden met de belasting nog niet zoo slecht uitziet in
vergelijking met andere gemeenten uit de provincie.
Maar noch bij Burgemeester en Wethouders, noch bij
de stellers van de nota, van den heer Lautenbach en
spreker, heeft de idee voorgezeten dat de vermogende
ingezetenen b.v. naar Bolsward of Lemsterland zouden
verhuizen
De heer IJ. de Vries: Misschien naar Gaasterland.
De heer Beekhuis (wethouder) dat zou nog
kunnen zijn maar hun idee is dat die menschen
onze provincie zullen verlaten en naar die plaatsen in
ons land zullen gaan, waar veel natuurschoon is en
waar de belastingen laag zijn. De vermogende men
schen, die zich de luxe kunnen permitteeren om in een
andere gemeente te gaan wonen, gaan dan naar enkele
plaatsen, die wel zoo logeabel zijn, waar het wel ,zoo
gemoedelijk en prettig voor hen is, waar zij wel zoo
aangenaam hun geld kunnen besteden en waar de be
lastingen lager zijn dan hier. Dat is juist de vrees van
Burgemeester en Wethouders en die is ook belichaamd
in de nota van den heer Lautenbach en spreker zij
vreezen niet dat de vermogende menschen naar de
Schrans zullen gaan, maar naar elders in ons land.
Men moet ook niet zeggen dat de progressie voor de
rijksinkomstenbelasting verder dan bij ons gaat. Dat is
wel juist, maar spreker heeft, naar hij meent, al eens
eerder de opmerking gemaakt en anders heeft een
ander dat gedaan dat men er niet zoo licht toe over
gaat het land te verlaten dan wel binnen het land van
de eene gemeente naar de andere te verhuizen.
In dat verband vindt spreker ook heel merkwaardig
't staatje van den heer M. Molenaar, dat Leeuwarden
procentsgewijze veel vermogende inwoners telt en dat
er maar enkele gemeenten zijn, die daar boven uit ko
men. Het is zeer merkwaardig dat de heer Molenaar als
namen van die andere gemeenten noemt Nijmegen, Hil
versum, Den Haag, Rhenen, Groningen en Enschedé.
Spreker gelooft dat wij Groningen en Enschedé daar
wel buiten kunnen laten; wij weten wel welke vermo
genden het zijn, die in Enschedé zijn te vinden, n.l. de
groot-industriëelen, terwijl het in Groningen zijn de