112 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Mei 1927. no. 11723, gelegen aan den Oostersingel nabij den Verschwatervijver, ter grootte van 2144 M-., op de bij- behoorende teekening in arceering aangeduid, voor den prijs van 320.per jaar, met bepaling dat de ge meente het recht behoudt het verhuurde te allen tijde geheel of gedeeltelijk aan de huur te onttrekken, zonder eenige schadeloosstelling, welke ook, doch met evenredige vermindering van de huursom en met inacht neming van een termijn van opzegging van ten minste zes maanden, indien van dit recht gebruik wordt ge maakt tusschen 1 Januari en 1 Juni en van één jaar, wanneer de opzegging plaats heeft tusschen 1 Juni en 31 December van het loopende kalenderjaar, en voorts op de bestaande, zoo noodig eenigszins te wijzigen, voorwaarden. 4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het wijzigen van de rooilijn voor een gedeelte der Engelschestraat en van enkele andere ten Oosten daarvan in aanleg zijnde straten. Dit voorstel luidt als volgt Ter verkrijging van een beter aspect van de Engel schestraat en van eenige straten, aangelegd op het terrein van het voormalig Rijksopvoedingsgesticht, komt het ons, evenals de Commissie voor de Openbare Wer ken, wenschelijk voor, dat de bebouwing van de ter reinen, gelegen aan de Oostzijde van de Engelschestraat, de Zuidzijde der Franekerstraat, ter weerszijden van de Beetgumerstraat en aan de Noordzijde van de Molen straat, hier en daar voor de bestaande rooilijnen uit springt, zooals is aangegeven op de door den Directeur der Gemeentewerken ingezonden, hierbij overgelegde, teekening. Wij geven U mitsdien in overweging de bij Uw be sluit van 14 December 1926 vastgestelde rooilijnen voor de bebouwing der terreinen, gelegen ten Oosten van de Engelschestraat, te wijzigen als op de hierbij overge legde teekening met roode lijnen is aangegeven. Met algeineene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 3 en 4 (agenda sub 4 en 5). 5 (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het beschikbaar stellen van gelden voor het aanbrengen van betegelingen in hei Openbaar Slachthuis. Dit voorstel luidt als volgt In art. 2 onder D van het Koninklijk besluit van 10 Juli 1926 Staatsblad no. 233, tot uitvoering van de Vleeschkeuringswet (Staatsblad 1919 no. 524) is onder meer voorgeschreven, dat de inrichtingen bedoeld in art. 19 dier wet, moeten zijn voorzien van wanden, die aan de binnenzijde van steen zijn en die van den vloer afgemeten tot een hoogte van ten minste 2]/2 M. glad, waterdicht en licht van kleur zijn en niet bekleed of bestreken met eenig materiaal, dat niet bestand is tegen reiniging met warm zeepwater. Het Openbaar Slachthuis voldoet niet geheel aan die eischen. De wanden zijn n.l. tot een hoogte van 1 /2 M. van den vloer gemeten bedekt met tegels, zoodat zij nog over een hoogte van 1 M. van tegels moeten worden voorzien. Wij geven de voorkeur aan betegeling boven verfwerk, daar zij een gemakkelijke behandeling en weinig onderhoud met zich brengt. De hieraan ver bonden onkosten worden begroot op rond 3400. Wij geven Uwe Vergadering in overweging voor het bovenomschreven doel een bedrag van 3400.be schikbaar te stellen. De beraadslagingen worden geopend. De heer B. Molenaar zou een paar vragen willen stellen. Burgemeester en Wethouders vragen hier een crediet van 3000.en bij de stukken ligt een schrijven van den directeur van het Openbaar Slachthuis, waarin hij er op wijst, dat het abattoir niet geheel voldoet aan de Vleeschkeuringswet en dat dit tevens het geval is met het verkooplokaal aan de Veemarkt. De directeur geeft in overweging voor dat lokaal een andere plaats te kiezen en dit dan in te richten volgens de Vleesch keuringswet, enz. Spreker wil het bepalen van die plaats nu daar laten en daarover niet spreken, maar bij de stukken ligt een begrooting van het veranderen van het lokaal aan de Veemarkt. Die begrooting is wel door- gekrast en schijnt dus vervallen, maar bij de begrooting voor het abattoir a 3250.is nog een bedrag van 150.opgeteld. Is nu die meerdere 150.bedoeld voor betegeling van het bestaande gebouwtje aan de Veemarkt Men zou dat kunnen opmaken uit het krab beltje, dat staat aan den kant van de begrooting voor het abattoir en daaruit de conclusie kunnen trekken dat men van plan is het gebouwtje aan de Veemarkt gedeel telijk in te richten als verkooplokaal voor vleesch. Of denkt men de geheele zaak van de Veemarkt te verwij deren De heer Fransen (wethouder) merkt op, dat de vraag van den heer Molenaar is gedaan in verband met de stukken, die ter inzage hebben gelegen en waarin ook sprake is van het betegelen en in orde maken van het gebouwtje aan de Veemarkt, dat voor den vleeschver- koop wordt gebruikt. Het is niet de bedoeling dat daar iets aan gebeurt; nu, volgens de Rijkswet, het gebouwtje niet meer in een toestand is, dat de vleeschverkoop daarin kan worden toegestaan, zal deze daaruit worden teruggetrokken en zal die worden gehouden in het lo kaal van het abattoir, dat daar speciaal voor is beschik baar gehouden. De muren moeten in dat lokaal van het slachthuis ongeveer 1 M. hooger worden betegeld en daardoor wordt de begrooting voor betegeling van ruim 3200.gebracht tot rond 3400.Aan het ge bouwtje op de Veemarkt gebeurt echter niets, omdat daarin, behalve betegeling, ook steenen vloeren zouden moeten worden gemaakt, terwijl het de wachtkamer van de veeartsen is. De heer Visser zou een vraag willen stellen naar aan leiding van een onderhoud, dat hij gister met iemand heeft gehad. Het is alleen maar een vraag, maar aan spreker is gister van slagerszijde gezegd dat het bij het daarstellen van de Vleeschkeuringswet aireeds bekend zou zijn dat aan die voorwaarde van 2/2 M. moest worden voldaan, terwijl hier toch slechts een hoogte is genomen van \]/2 M. De bedoeling was dus deze, dat, toen de wet is daargesteld spreker gelooft in 1919 dit alreeds bekend was. Spreker leest nu hier dat men in art. 2 onder D van het Koninklijk besluit van 10 Juli 1926 krijgt de uitvoering van de Vleeschkeuringswet, maar hij zou nu deze vraag willen stellen, waarop hij gister, toen die hem van slagerszijde werd gedaan, geen antwoord kon geven: was, toen het abattoir is gebouwd, in de wet niet alreeds de formule opgenomen om tot 2/2 M. hoogte een waterdichten muur te maken De Voorzitter: Ik kan daarop niet anders zeggen, dan dat het waar is. Dat is het eenige antwoord, dat ik kan geven, maar daarom is dit ook waar, wat hier staat. De heer Visser: Maar het gaat alleen hierom, dat men dus terecht tegen mij heeft gezegd als men toen, bij den bouw van het abattoir, wist, dat aan die voor waarde moest worden voldaan, dan was het beter ge weest dat die 2j/2 M. direct was genomen, omdat men nu dubbele kosten krijgt, die toen reeds te voorzien waren. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Mei 1927. 113 De VoorzitterOok daarmee zijn Burgemeester en Wethouders het eens, maar dat is niet gebeurd. Verder kan ik daar geen antwoord op geven. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 6 (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het beschikbaar stellen van gelden voor het opstellen van drie urinoirs. Dit voorstel luidt als volgt Bij de behandeling van de begrootingen voor 1927 (zie het Verslag der handelingen van den Gemeenteraad van 22 November 1926, pag. 288), werd onzerzijds de toezegging gedaan, dat in de buitenwijken der gemeente een drietal urinoirs zou worden geplaatst. Wij zouden deze urinoirs willen opstellen, één aan het einde van de Ypeystraat nabij het speelplein van gemeenteschool no. 13, één in de Auke Stellingwerf straat langs het speelplein van gemeenteschool no. 14 en het derde in het straatje, dat de Vinkstraat verbindt met de Landbuurt (nabij de Merelstraat). De urinoirs worden volgens het gebruikelijke model in beton uit gevoerd; de kosten zullen ongeveer 1500.in totaal bedragen. Wij geven U alsnu in overweging voor de bedoelde werken een bedrag van 1500.beschikbaar te stellen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7 (Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de verordening tot heffing van eene belasting naar het inkomen (bijlage no. 7). De Voorzitter: Dit is een wijziging zooals de Raad zal hebben begrepen naar aanleiding van het in de vorige vergadering gevallen besluit. Nu wordt voorge steld deze wijziging in de verordening aan te brengen. De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries: Ik zou alleen deze vraag willen stellen: ik meen dat dit de vorige vergadering al is aan genomen. Dit stond in het voorstel-De Boer en dit is toen met het andere voorstel door de meerderheid van den Raad aangenomen. Is het nu noodig dat het nog maals wordt aangenomen? Dan zou ik stemming willen vragen en mij daar tegen verklaren; ik heb er mij toen tegen verklaard en ik zou ook nu mijn stem daaraan niet willen geven. Dit is toch de uitvoering. De Voorzitter: Dit is zuiver een formeele kwestie formeel is de wijziging van de verordening nog niet vastgesteld, omdat Burgemeester en Wethouders de zaak eerst nog eens precies wilden bekijken en wilden nagaan of er geen fouten zaten in het voorstel-De Boer. Daar werd wel niet aan getwijfeld, dat wil ik er direct bij zeggen, maar toch achtten Burgemeester en Wet houders het beter zelf de zaak eerst even rustig te be kijken. Nu wordt het voorstel, dat door den heer De Boer is gedaan en dat is aangenomen, den Raad voor gelegd ter definitieve vaststelling van de verordening. Het is dus zuiver een formeele kwestie en ik verwacht niet dat een van de leden nog het woord zal vragen over de artt. I, II en III. De beraadslagingen worden gesloten. De artikelen I, II en III worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming vastgesteld, waarna de gansche verordening eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. 8 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders in zake wijziging van het rentepercentage van de krachtens besluiten van 14 December 1920 en 14 Juni 1921 aan de Vereeniging voor Middelbaar Technisch en Ambachtsonderwijs verstrekte geldleening. Dit voorstel luidt als volgt Bij besluit d.d. 14 December 1920, no. 574r/321, gewijzigd bij besluit d.d. 14 Juni 1921, no. 212R/114, werd door Uwe Vergadering machtiging aan ons Col lege verstrekt tot het aangaan van eene onderhandsche geldleening met en ten behoeve van de Vereeniging voor Middelbaar Technisch- en Ambachtsonderwijs, alhier, ten bedrage van 25.067.20, af te lossen in 10 jaren en eene rente dragende van 7 's jaars. Voor melde leening kwam tot stand 17 Juni 1921 en sinds dien werd telken jare op 17 Juni afgelost 2506.72, zoodat de schuld op 17 Juni a.s. per resto 10.026.88 zal bedragen. Het Bestuur van voormelde vereeniging heeft ons nu verzocht verlaging van den rentevoet tot 4/2 te willen bevorderen. Het wil ons voorkomen, dat het inderdaad billijk moet worden geacht de rente eenigszins te ver lagen; wij zouden die verlaging evenwel willen bepalen op 2 zoodat de leening dan voortaan een rente van 5 zal afwerpen. Onder overlegging der betrekkelijke stukken geven wij Uwe Vergadering op grond van het vorenstaande in overweging te besluiten de rente van de met de Vereeniging voor Middelbaar Technisch- en Ambachtsonderwijs krachtens Raadsbe sluit d.d. 14 December 1920, no. 574r/321, gewijzigd bij Raadsbesluit d.d. 14 Juni 1921, no. 21 2r/1 14 aan gegane geldleening, oorspronkelijk groot 25.067.20 en op 17 Juni a.s. per resto groot 10.026.88, met ingang van 17 Juni 1927 te bepalen op 5 De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou graag willen weten of hiervoor door de gemeente indertijd ook geld is geleend en of in dat geval door de gemeente mis schien wél een hoog percentage moest worden betaald. Spreekster kan zich niet voorstellen dat door de ge meente 7 rente zou worden gevraagd, als zij zelve het geld tegen een lagere rente heeft geleend. Als de gemeente nu zelf het geld tegen 7 heeft geleend, gaat het niet aan om deze Vereeniging een lager percentage te laten betalen. Wij weten ook niets van de missive van den Minister; er staat wel in het schrijven van de Vereeniging „naar aanleiding van een missive van den Minister", maar wij weten niet wat die behelst. De heer Beekhuis (wethouder) wil alleen deze op merking maken, dat dit niet een niet-converteerbare leening is en dat, als iemand een dergelijke leening sluit, hij ten allen tijde vrij is om die af te lossen. Zoo is ook de Ambachtsschool vrij deze leening af te lossen en de reden, waarom de Minister daarop heeft aangedrongen, is dan ook, dat men in het vervolg niet meer een zoo hooge rente zal betalen maar een lagere. Nu komt dus eenvoudig de vraag tot de gemeente, om voor de lee ning, die bij haar is gesloten, een lager percentage vast te willen stellen. De Ambachtsschool kan ook de be staande leening aflossen en een nieuwe sluiten, maar dan is het toch veel eenvoudiger dat de gemeente een lager percentage vaststelt, dan dat zij de Vereeniging een nieuwe leening laat sluiten. Wij kunnen dit niet keeren, dat is de kwestie. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Is het dan ook

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 3