134 Verslag van de handelingen van den in is gemoeid, lang nadat de plannen enz. door de Reiniging waren ingediend en door den Raad waren aangenomen. De heer Weima is nu toch eigenlijk verslagen bij wat hij nu van den wethouder hoort; hij had niet durven denken dat deze dat zeggen zou. Spreker heeft nooit geweten dat de weg naar de Reiniging tot de afdeehng Reiniging behoorde, hij heeft altijd gemeend dat de weg, die loopt naar het terrein van de Reiniging, was aangelegd door Openbare Werken en zoo was gepro jecteerd op het uitbreidingsplan. Vandaar ook dat men zoo krampachtig vasthield, ondanks de vele bezwaren daartegen, aan de richting van dezen weg. Door spr. is er in de commissie op gewezen dat het practischer zou zijn den weg recht door te trekken, maar hem is toen ge antwoord daar behoeven we hier niet over te spreken, want dat hoort bij Openbare Werken thuis er is ge zegd dat die weg al is opgenomen in het uitbreidings plan van zooveel jaren terug. Spreker had daarover in de commissievergadering dus niets te zeggen. De direc teur, de heer Stienstra, was het echter roerend met hem eens en ten overvloede heeft deze toen te kennen ge geven, dat hij nooit in deze zaak was gehoord en dat iiij daarover dus nooit had kunnen rapporteeren. Spreker hoort dus vreemd op van wat de wethouder zegt en omdat hij het belangrijk genoeg vond om deze kwestie naar voren te brengen en het in de commissie vergadering niet hoorde, doet hij het hier in den Raad. Reeds in de vergadering van 7 December 1925 heeft hij er over gesproken en meegedeeld dat, naar zijn meening, geen 2 wagens elkaar op den weg konden passeeren. Hij heeft toen nog gezegd, dat hij Burge meester en Wethouders uitnoodigde om dit nogmaals nader te onderzoeken. Wethouder Fransen heeft echter woordelijk verzekerd spreker herhaalt dat nog eens dat de weg ruim voldoende was voor het doel, waar voor hij is aangelegd. Dat is niet waar, de weg is niet ruim voldoende, maar hij is te smal. En dat zit niet in de nieuwe wagens, maar al in het oude type de oude wagens zijn bijna even breed als de nieuwe wagens en tractors. Zij zijn, binnen de assen gemeten, 2 M., maar de assen steken ook nog 15 cM. uit, dus dan komt er nog 30 cM. bij De heer Fransen (wethouder): Neen, maar aan één kant, de buitenkant behoeft U niet te rekenen. De heer Weima: Maar er zijn ook 2 binnen kanten, als 2 wagens elkaar passeeren. Het staat dus vast dat deg weg te smal is en nu is daar wel niets meer aan te doen, maar spreker heeft het voor 2 jaar al gezegd en de juiste feiten naar voren gebracht, niet anders dan ze zijn. De zaak verandert hierdoor niets, spreker is het daar volkomen mee eens hij is zich ook ten volle bewust dat er wijziging moet komen en hij heeft dan ook in eerste instantie gezegd dat hij dit plan toejuicht, om bij wijze van proef een gedeelte te verbeteren, maar hij heeft dit alleen naar voren willen brengen, omdat hij meent, dat men inder tijd den weg op voldoende hreedte had moeten maken, zooals ieder dat wel kon berekenen. Hij zegt niet dat men rekening kon houden met de veenlagen en het zakken van den grond, maar wel had men de breedte zoodanig kunnen maken, dat 2 wagens elkaar behoorlijk konden passeeren. Spreker heeft indertijd ook nog ge zegd dat hij verwachtte dat in de toekomst de weg op meer vervoer moest zijn berekend, omdat hij in het uitbreidingsplan was opgenomen, men daar dus in de toekomst meer bebouwing verwachtte en de weg dan dus toch breeder zou moeten worden. Spreker meent dus dat hij voor 2 jaar precies heeft gezegd, zooals de zaak zit en hij hoopt dat men in de toekomst uiterst voorzichtig zal zijn met dergelijke dingen, dat men niet meer zal uitgeven dan strikt noodzakelijk is en dat men direct goed zal bouwen en niet twee maal. van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1927. De heer Lautenbach (wethouder) zou een kleine op merking willen maken. Hij moet citeeren uit het geheu gen, maar als hij zich niet erg vergist mevrouw Buisman en de heeren Westra, Dijkstra, Weima en spr. waren toen ook lid van de commissie voor de Reiniging dan is in 1925 door de commissie met algemeene stemmen besloten aan Gemeentewerken mede te deelen dat èn de directeur èn de commissie van oordeel waren, dat de weg te smal was. Wat het resultaat daarvan is geweest, de echo is spreker onbekend. Hij meent dat het is geweest in November 1925 en hij merkt dit alleen op, voor zoover hij het zich uit zijn geheugen kan herin neren, omdat hij meent dat de heer Fransen nu zegt dat de directeur er niet eenmaal over heeft gesproken. Spr. acht zich verplicht daarop deze kleine kantteekening te maken, om aan te toonen dat de directeur dat wél heeft gedaan. De heer Fransen (wethouder) hoort uit de mededee- ling van den heer Lautenbach, dat de directeur er wél over heeft gesproken. Ja, maar als hij er in de com missie al over spreekt, maar er niets bij Burgemeester en Wethouders of bij Gemeentewerken komt, dan is het geen wonder dat Gemeentewerken tot nog toe niet wist dat de weg niet breed genoeg was. Spreker wil den heer Weima nogmaals voorlezen het rapport van de commissie voor de Reiniging. Deze stelde, overeenkomstig het advies van den directeur van de Reiniging, voor een weg te maken ter breedte van 2.75 M., met ter weerszijden daarvan een pad van klinkerpuin van 87'/2 Een jaar later heeft de direc teur der Gemeentewerken voorgesteld, op verzoek van den directeur der Reiniging, den weg in plaats van 2.75 M. 4.50 M. breed te maken en dat is toen geschied. Waar de heer Weima op doelt is, dat de weg niet vol doende breed zou zijn, maar spreker heeft toen gezegd: dat hij wél voldoende breed wordt, n.l. 4.50 M. en dat is voldoende voor het passeeren van 2 wagens de St. Jacobsstraat is op het breedste punt 4.90 M. en daar kunnen de wagens elkaar ruim passeeren, terwijl dat passeeren hier maar zelden voorkomt, dus ik meen, dat ze elkaar ook hier wel kunnen passeeren. Maar natuur lijk niet met een vaart van 60 K.M., maar een klein beetje kalmer. De weg wordt dus nu gedeeltelijk, bij wijze van proef, nog 50 cM. verbreed en als blijkt, dat dit niet voldoende is, zullen er voorstellen van Gemeentewerken komen om hem nog breeder te maken. Meer gelooft spreker er op het oogenblik niet over te behoeven zeggen. De heer Lautenbach (wethouder) vraagt een enkel oogenblik, om een klein citaat te geven uit de notulen van de commissie voor de Reiniging. In de notulen, ge dateerd 2 September 1925 spreker wil er bij zeggen dat er buiten den Voorzitter aanwezig waren de heeren Weima, Westra en de directeurmevrouw Buisman en de heer Dijkstra waren er dus niet, maar dat hindert niet is opgenomen Besloten wordt Burgemeester en Wethouders mede te deelen, dat deze algemeene beschouwingen hebben geleid tot de opmerking, dat de weg naar het nieuwe terrein naar het oordeel der Commissie te smal en niet oordeelkundig is aangelegd, evenzoo het terrein zelve." Spreker wilde dit even tot zijn eigen rechtvaardiging in het midden brengen. De heer Fransen (wethouder)Maar is dat gebeurd, wat daar in de notulen staat? Dat staat er niet bij. De heer Lautenbach (wethouder): Ik zou zeggen dat ik op grond van de geregelde gewoonte, dat de be sluiten van de commissie wél worden uitgevoerd, mag veronderstellen, dat dit schrijven wél is verzonden. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1927. 135 Maar ik kan het niet precies zeggen, het is al 2 jaar geleden. Den Voorzitter komt het voor dat de discussies over deze kwestie een onnoodig grooten omvang hebben gekregen. Wij allen ook de heer Weima zijn het er over eens, dat het voorstel, dat Burgemeester en Wethouders thans doen, in ieder geval een goed voor stel is de discussies loopen dan ook eigenlijk alleen hierover, wie een meer profetische blik heeft gehad, öf de commissie voor de Reiniging óf de commissie voor Openbare Werken. In ieder geval echter is het de Raad die het besluit heeft genomen om den weg op deze breedte aan te leggen, zoodat dus het verwijt van den heer Weima den Raad treft. Waar de heer Weima ook van oordeel is, dat dit voorstel moet worden aangenomen, meent spreker dat de discussies hierover thans wel kunnen worden ge sloten. De heer Visser zou nog een eenkei woord willen zeggen naar aanleiding van de opmerking van den Voorzitter. De Raad heeft ten slotte de beslissing ge nomen, dat is volkomen waar, maar men kan toch zeker niet van de raadsleden vorderen, dat zij iedere weg zullen opmeten, of die voldoende breedte heeft. Als door Burgemeester en Wethouders of door Gemeentewerken of door een der andere bedrijven de mededeeling wordt verstrekt dat een weg voldoende breedte heeft, dan accepteeren wij dat als raadsleden. Als de Voorzitter dan ook dit verwijt tot den Raad richt, acht spreker zich toch niet verplicht iedere straat na te meten. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Aan de orde is wederom 3 Agenda no. 4). De beraadslagingen worden heropend. De Voorzitter wil, alvorens het volgende punt aan de orde te stellen, nog even terug komen op de vraag, door den heer Posthuma gesteld bij punt 4. Hij kan daar niet al te veel van zeggen, omdat het een kwestie betreft, die in besloten vergadering is behandeld, maar hij kan wel dit meedeelen, dat de Raad indertijd heeft besloten in den loop van het jaar een salarisverhooging toe te kennen. Die meerdere uitgaaf steunt dus op een raadsbesluit. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10 Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake de toekenning van vergoedingen in gevolge art. ÏOO der Lager Onderwijswet 1920 over het jaar 1925 aan besturen van bijzondere scholen. Dit voorstel luidt als volgt Ingevolge artikel 12 van het Koninklijk besluit van 4 September 1923 (Staatsblad no. 432) zijn aan U ingezonden aanvragen om vergoeding over het jaar 1925 als bedoeld bij artikel 100 der Lager Onderwijswet 1920 door a. de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs alhier, voor hare scholen gevestigd aan de Margaretha de Heerstraat no. 1 en Leeuwrikstraat no. 10 b. het bestuur van het St. Lucia-Gesticht, gevestigd te Rotterdam, voor zijne scholen Groote Kerkstraat no. 89 (school voor L. O.) en no. 11a (school voor M. U. L. O.); c. de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging voor hare school gevestigd aan de Druifstreek no. 72 d. de Leeuwarder Schoolvereeniging voor hare scholen aan de St. Anthonystraat no. 4 en het Raad huisplein no. 25 e. de Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging, alhier, voor hare school gevestigd aan de Tweekbaksmarkt no. 44. Aangehaald artikel 100 luidt als volgt ,,1. Indien in eene gemeente aan eene openbare school meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de jaarwedden door het Rijk aan de gemeente worden vergoed, heeft het bestuur eener, naar de onder scheidingen van artikel 3, tweede en vierde lid, overeen komstige bijzondere school in die gemeente aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de jaarwedden en wedden van een, met betrekking tot het aantal leer lingen aan elke dier scholen, evenredig aantal aan die scholen verbonden onderwijzers boven het aantal, waarvan de jaarwedden en wedden door het Rijk aan dat bestuur worden vergoed. Grondslag der berekening is het gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke overeenkomstige openbare scholen. 2. Deze vergoeding uit de gemeentekas wordt aan het bestuur der bijzondere school uitgekeerd over het tijdvak, gedurende hetwelk aan de openbare school meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de jaarwedden door het Rijk aan de gemeente worden vergoed, en tot twee jaren daarna. 3. Binnen dertig vrije dagen, nadat de beslissing van den gemeenteraad op een verzoek om de in dit artikel bedoelde vergoeding ter kennis is gebracht van het schoolbestuur, kan dit bestuur daarvan in beroep komen bij Gedeputeerde Staten. Het bedrag, waarop het be stuur aanspraak kan maken, wordt alsdan door Gede puteerde Staten vastgesteld." Uit de verwijzing bij het eerste lid naar het tweede en vierde lid van artikel 3 blijkt dat met twee soorten van scholen rekening moet worden gehouden, n.l. scholen voor gewoon lager onderwijs, waartoe ook de scholen behooren waar uitsluitend het 7e en 8e leerjaar worden onderwezen en scholen voor uitgebreid lager onderwijs. Zooals verder uit dat eerste lid blijkt, is grondslag der berekening het gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke overeenkomstige open bare scholen. Volgens het bepaalde bij het 4e lid van artikel 193 der Lager Onderwijswet 1920 moet voor de berekening van het aantal leerlingen gevolgd worden het 6e en 7e lid van artikel 28 dier wet. Dit aantal bedroeg over 1924 a. aan de scholen voor gewoon lager onderwijs 37632/4 b. aan de school voor uitgebreid lager onderwijs 219, terwijl het aantal aan die scholen over 1925 werk zaam geweest zijnde onderwijzers (essen) onderschei denlijk 110 en 12 bedroeg. Het bij het eerste lid van meeraangehaald artikel 100 bedoeld gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer bedroeg derhalve aan 1. de scholen voor gewoon lager onderwijs 37632/4 110 34,214 2. de school voor uitgebreid lager onderwijs 219 12 18,25. Gebleken is dat het gemiddeld aantal leerlingen in 1924 bedroeg aan a. de school van de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 1 (school voor gewoon lager onderwijs) 210/2 b. de school van de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs aan de Leeuwrikstraat no. 10 (school

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 4