135 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1927.
voor gewoon lager onderwijs) 291
c. de Roomsch-Katholieke meisjesschool aan de
Groote Kerkstraat no. 89 (school voor gewoon lager
onderwijs)
204
d. de school van de Leeuwarder Schoolvereeniging
aan de St. Anthonystraat no. 4 (school voor gewoon
lager onderwijs)181%
e. de school van de Leeuwarder Schoolvereeniging
aan het Raadhuisplein no. 25 (school voor gewoon lager
onderwijs)184%
de school van de Nederlandsch Hervormde
Schoolvereeniging aan de Druifstreek no. 72) (school
voor gewoon lager onderwijs) 214^2
g. de school van de Roomsch-Katholieke Schoolver
eeniging aan de Tweebaksmarkt no. 44 (school voor
gewoon lager onderwijs)262%
h. de Roomsch-Katholieke meisjesschool aan de
Groote Kerkstraat no. 11a (school voor meer uitgebreid
lager onderwijs):
in de laagste zes klassen242
zevende en hoogere klassen 30.
Het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk
Schoolonderwijs vraagt voor de school voor gewoon
lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 1
eene vergoeding van 2820.83. Het gemiddeld aantal
leerlingen aan deze school over 1924 bedroeg 2702/4
34,214 7,906. Het schoolbestuur heeft dus over het
geheele jaar 1925 recht op de vergoeding van 8 leer
krachten. Het komt ons n.l. wenschelijk voor, uitkomsten
met een fractie, af te ronden naar de gebruikelijke
methode voor den halven cent, een wijze van bereke
ning, welke bovendien parallel loopt met die, bedoeld
bij het 10e lid van art. 101 der wet. Uit de bij het
betrekkelijk verzoek overgelegde bescheiden blijkt, dat
deze school in 1925 van het Rijk de jaarwedden van 6
leerkrachten vergoed heeft gekregen over een vol jaar
en 7 leerkrachten gedurende het tijdvak van 1 Januari
tot en met 20 Juni. Overeenkomstig de aanvrage van
het bestuur behoort de gemeente te vergoeden de wedde
van één onderwijzer en één onderwijzeres, die te zamen
het geheele kalenderjaar hebben dienst gedaan en de
wedde van één onderwijzer gedurende het tijdvak 1 Sep
tember tot en met 31 December. Hierbij wordt opge
merkt dat de wedde van den onderwijzer Zoethout
100.te hoog is berekend, zoodat kan worden toe
gestaan een bedrag van 2720.83.
De school voor gewoon lager onderwijs van de
Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs aan de
Leeuwrikstraat telde 291% leerlingen. Aanspraak zou
dus kunnen worden gemaakt op 291% 34,214
8,512, of afgerond 9 leerkrachten. Deze school heeft over
1925 van het Rijk de jaarwedden van 7 onderwijzers
vergoed gekregen. Gevraagd wordt thans de jaarwedde
van 1 onderwijzeres (mej. G. de Hoop), over het tijdvak
van 1 Januari tot en met 31 Augustus, tot een bedrag
van 1389.16. Tegen toekenning van dit bedrag bestaat
alzoo geen bezwaar.
De Roomsch-Katholieke meisjesschool in de Groote
Kerkstraat no. 89 telde 204 leerlingen, zoodat aanspraak
kan worden gemaakt op 204 34,214 5,962 leer
krachten, of afgerond 6. Deze school heeft van het Rijk
de jaarwedden van zes onderwijzeressen vergoed ge
kregen, zoodat hier geen omstandigheden aanwezig zijn
voor eene gemeentelijke uitkeering. Aangevraagd wordt
evenwel de jaarwedde voor één leerkracht over het tijd
vak 1 Januari tot en met 31 December. Het tweede 'lid
van art. 100 is evenmin op deze school van toepassing.
De jongensschool van de Leeuwarder Schoolvereeni
ging aan de St. Anthonystraat telde 181% leerlingen.
Aanspraak kan derhalve worden gemaakt op 181%
34.214 5,312. of afgerond 5 leerkrachten. Voor deze
school zijn door het Rijk de jaarwedden van vijf onder
wijzers vergoed, zoodat het schoolbestuur geen recht
zou hebben op eene gemeentelijke vergoeding, ware het
met. dat het meergenoemde 2e lid van art. 100 hier de
mogelijkheid opent voor de vergoeding van één leer
kracht (over 1923 heeft het bestuur de gemeentelijke
vergoeding ontvangen voor één onderwijzer). In afwij
king van de aanvrage van het schoolbestuur, dat de
vergoeding van twee leerkrachten vraagt, dient deze
vergoeding te worden vastgesteld op een bedrag van
1414.33, d. i. de jaarwedde van één onderwijzer. De
jaarwedde van dezen onderwijzer (J. F. Nijhoffwas
ten onrechte door het bestuur berekend op 1385.33.
De meisjesschool aan het Raadhuisplein van dezelfde
vereeniging telde 184% leerlingen, weshalve op 184%
34,214 5,385, of 5 leerkrachten aanspraak kan
worden gemaakt. Ten behoeve van deze school zijn
door het Rijk de jaarwedden van vijf onderwijzeressen
vergoed, zoodat dus ook hier geen redenen bestaan voor
eene gemeentelijke uitkeering. Het Bestuur vraagt
3393.16 aan, jaarwedden voor diverse leerkrachten
over verschillende tijdvakken. Aangezien ook het tweede
lid van art. 100 niet kan worden toegepast, heeft deze
school geen recht op eenige vergoeding uit de gemeen
tekas.
De school voor gewoon lager onderwijs van de
Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging aan de
Druifstreek no. 72 telde 2142/4 leerlingen. Aanspraak
kan derhalve worden gemaakt op 2142/4 34,214
6,269, of afgerond 6 leerkrachten. Voor deze school zijn
door het Rijk de jaarwedden van zes onderwijzers ver
goed, zoodat het schoolbestuur geen recht zou hebben
op eene gemeentelijke vergoeding, indien niet meerge
noemd 2e lid van art. 100 hier moest worden toegepast.
Over 1924 heeft het bestuur de gemeentelijke vergoe
ding ontvangen voor één onderwijzer. Overeenkomstig
de aanvrage van het schoolbestuur, dat vergoeding
vraagt van de jaarwedde van één leerkracht over het
tijdvak van 15 September tot en met 31 December, kan
de gemeentelijke vergoeding worden vastgesteld op een
bedrag van 561.39.
De school voor gewoon lager onderwijs van de
Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging aan de Twee
baksmarkt no. 44 telde 262% leerlingen. Deze school
heeft dus aanspraak op de vergoeding van 262%
34,214 7,665, of afgerond 8 leerkrachten. Door het
Rijk zijn vergoed de jaarwedden van 7 onderwijzers.
Gevraagd wordt de vergoeding van de jaarwedde van
één onderwijzer over het tijdvak van 16 Mei tot en met
31 December, tot een bedrag van 1437.50. Tegen
vergoeding van dit bedrag bestaat geen bezwaar.
De Roomsch-Katholieke meisjesschool (school voor
meer uitgebreid lager onderwijs), Groote Kerkstraat no.
11a, telde 272 leerlingen. Bij art. VII der wet van
30 Juni 1924 (Staatsblad no. 319) is art. 201 der Lager
Onderwijswet 1920 aldus geredigeerd, dat een z.g.n.
M. U. L. O.-school moet worden beschouwd als een
samenstel van twee scholen, n.l. één voor gewoon I. o.
en één voor u. I. o., beide staande onder hetzelfde hoofd.
Voor de vraag of een m. u. 1. o.-school recht kan doen
gelden op eene gemeentelijke vergoeding voor een niet
verplichten onderwijzer, moeten dus de onderbouw en
de bovenbouw der school elk op zich zelf worden be
oordeeld.
Aangezien hier alleen gemeentelijke vergoeding
wordt gevraagd van de jaarwedde van een leerkracht,
die werkzaam was in het 2de leerjaar, behoeft dan ook
enkel de berekening te worden toegepast op den onder
bouw der school. Blijkens de Ministeriëele beschikking
van 9 Augustus 1926, no. 10474, afdeeling L. O. F., had
deze school over 1924 een gemiddelde schoolbevolking
van 272 leerlingen, waarvan 30 in de 7e en hoogere
leerjaren. Deze school had dus voor de laagste zes
klassen aanspraak op de vergoeding van (27230)
34,214 7,073, of afgerond 7 leerkrachten. Aangezien
de slotzin van meergenoemd art. VII der wet van 30 Juni
1924 hier van toepassing is, krijgt deze school inge
volge den slotzin van art. 27, tweede lid, der Lager
Onderwijswet 1920, voor de zes lagere klassen van het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Juni 1927. 137
Rijk vergoed de jaarwedden van 7 onderwijzers, zoodat
ook hier geen omstandigheden aanwezig zijn voor een
gemeentelijke uitkeering. Aangevraagd wordt een be
drag van 866.67 voor één leerkracht, gedurende het
tijdvak 1 April tot en met 31 Augustus. Het tweede lid
van art. 100 is op deze school evenmin van toepassing.
Opgemerkt wordt nog dat, voor zoover uit de stukken
is na te gaan, de gevraagde bedragen overigens als juist
kunnen worden aangemerkt.
Onder overlegging van de betrekkelijke stukken heb
ben wij de eer U ingevolge artikel 100 der Lager Onder
wijswet 1920 voor te stellen te besluiten
A. over het jaar 1925 uit te keeren aan
I. het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk
Schoolonderwijs alhier
a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Margaretha de Heerstraat no. 1 een bedrag van
2720.83
b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs
aan de Leeuwrikstraat no. 10 een bedrag van 1389.16;
II. het bestuur van de Leeuwarder Schoolvereeniging
voor zijne school aan de St. Anthonystraat no. 4 een
bedrag van 1414.33
III. het bestuur van de Nederlandsch Hervormde
Schoolvereeniging voor zijne school aan de Druifstreek
no. 72 een bedrag van 561.39
IV. het bestuur van de Roomsch-Katholieke School
vereeniging voor zijne school aan de Tweebaksmarkt
no. 44 een bedrag van 1437.50
B. over het jaar 1925 uit de gemeentekas geene
vergoeding van jaarwedden van onderwijzend personeel
toe te kennen aan
1. het bestuur van het St. Lucia-Gesticht, gevestigd
te Rotterdam, voor zijne scholen aan de Groote Kerk
straat no. 89 (L. O.) en no. 11a (M. U. L. O.);
2. het bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging
voor zijne school aan het Raadhuisplein no. 25.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Hofstra zal geen aanmerking maken op de
vergoeding, uit te keeren aan de bijzondere schoolbe
sturen en hij zal ook niet spreken over de vergadering,
die wij voor 4 weken hebben gehad, omdat de notulen
van die vergadering de leden nog niet hebben bereikt.
Maar hij zou toch een vraag willen stellen aan het col
lege in verband met deze vergoeding.
Uit dezen raadsbrief blijkt dat deze vergoeding be
treft de salarissen van de boventallige onderwijzers der
bijzondere scholen over 1925. Nu heeft spreker de
stukken nagezien en daaruit blijkt hem, dat van de aan
vragen van de verschillende schoolbesturen de eene op
deze en de andere op die datum is ingezonden, maar
hij heeft er o. a. één gezien, die op 16 Januari 1926 is
gedateerd. Dat kon ook niet eerder, omdat eerst 1925
achter den rug moest wezen om verslag te kunnen
geven van het boventallig personeel, dat was gebruikt.
Nu beteekent dit toch dat de bijzondere schoolbe
sturen thans pas de uitkeering krijgen van de salarissen
der boventallige onderwijzers, welke zij reeds in 1925
hebben betaald, m. a. w. 2%2 jaar nadat al de salarissen
aan het boventallige personeel der openbare lagere
scholen zijn uitbetaald, worden deze nu pas aan de
bijzondere schoolbesturen terugbetaald.
Sprekers vraag is nu deze, of er ook een weg is te
vinden om aan dat financieel bezwaar tegemoet te
komen. Ieder voelt toch dat het een financieel bezwaar
is; men behoeft alleen maar de rente van het kapitaal
te rekenen om dat te begrijpen.
Spreker zou nu willen vragen of Burgemeester en
Wethouders daarmee in het vervolg rekening zouden
willen houden, gezien dit feit, zooals uit dezen raads
brief is te merken, dat de besturen van bijzondere
scholen bijna 3 jaar achter de feiten aanloopen. Als het
anders mogelijk is, zou spreker dat graag willen, want
dit komt hem wel een beetje onbillijk voor.
De heer H. de Boer (wethouder) zegt dat, wat den
aanhef betreft van wat de heer Hofstra heeft gezegd,
het niet voldoende tot hem is doorgedrongen alsof dit
voorstel zou samenhangen met iets, dat 4 weken gele
den is besproken. Maar aangezien de heer Hofstra daar
niet dieper op is ingegaan, volstaat spreker ook met
het constateeren van dat feit, zonder meer.
Wat betreft de late verrekening, deze berust dezen
keer op het volgende feit. Het vorig jaar in Augustus
is de bijzondere school aan de Druifstreek in beroep
gekomen tegen de rijksvergoeding en de beschikking op
dat beroep is niet eerder afgekomen dan in het begin
van dit jaar. Vandaar dat ook de beslissing op de andere
aanvragen even hebben moeten wachten op de beslis
sing van de Regeering op dat beroep en in zooverre is
de beschikking op deze aanvragen even opgehouden.
Maar spreker wil heel graag toezeggen dat het college
de berekening en verrekening van de vergoedingen aan
de besturen van bijzondere scholen zoo gauw mogelijk
zal behandelen, omdat ook het college van Burge
meester en Wethouders getoond heeft op het standpunt
te staan en spreker er dus van overtuigd is dat het
ook in de toekomst op dit standpunt zal staan dat
ieder moet hebben datgene, wat hem toekomt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met aigemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van de kohieren wegens
rioolbelasting betreffende den Harlingerstraatweg, den
Stienserweg en de Spoorstraat, alle dienst 1927.
12 (Agenda no. 13). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op een adres van den „Bond van Mobi
lisatie-invaliden en van hunne Nabestaandenin zake
het in het leven roepen van een wettelijke regeling ten
bate van deze personen.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij adres van 27 Januari 1926 deed het Bestuur van
den „Bond van Mobilisatie-Invaliden en van hunne
Nabestaanden" een beroep op Uwe Vergadering om
steun voor de z.g. mobilisatie-slachtoffers en verzocht
het U, onder meer, bij de Regeering aan te dringen op
het in het leven roepen van eene wettelijke regeling ten
bate van deze personen.
Met het uitbrengen van ons praeadvies hebben wij
gewacht, totdat vast zou staan, of een dergelijke wette
lijke regeling waarvan de voorbereiding kort na het
indienen van het verzoek ter hand werd genomen
tot stand zou komen. Vermits nu onlangs in het Staats
blad verschenen is de Wet van 13 Mei 1927, tot ver-
leenen van steun, in den vorm van eene jaarlijksche
uitkeering voor ééns, aan zoogenaamde mobilisatie
slachtoffers, en daarmede de verdere behandeling door
Uwen Raad van opgemeld verzoekschrift achterwege
kan blijven, geven wij U in overweging het adres voor
kennisgeving aan te nemen.
Met aigemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 11 en 12 (agenda sub 12 en 13).
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de Verga
dering door den Voorzitter gesloten.