140 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 18 Juli 1927.
De Voorzitter: Dan zou het dus gaan over het ver-
leenen van standplaats aan auto's, maar dan wil ik op
merken, dat het nog nooit eenig bezwaar heeft opge
leverd de auto's aan den Westkant of Zuidkant van de
stad plaats te geven.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi is het volkomen
met den heer Westra eens, dat wij op het oogenblik
niet plotseling met alle argumenten voor en tegen kun
nen komen. Zij had daarom ook gaarne dat het adres
in handen van Burgemeester en Wethouders werd ge
steld om praeadvies.
Spreekster moet er even tegen opkomen, dat de Voor
zitter zegt dat de meeste reizigers door de stad willen.
Dat zal wel veel voorkomen, maar aan den anderen
kant wordt dan toch het verkeer in de binnenstad over
belast, als alle auto's door de stad en weer terug rijden.
Spreekster weet niet hoe het in andere plaatsen is, maar
zij meent dat ook daar den auto's, die van buiten de
stad komen, vaste standplaatsen zijn aangewezen. Dat
leek haar voor het verkeer in de binnenstad ook hier
een heel goed ding. Spreekster wil dus ook gaarne prae
advies in verband daarmee kan dan de Raad de zaak
van alle kanten bezien.
De heer Visser wil vooraf wel zeggen, dat ook hij
heel moeilijk een oordeel over deze kwestie kan vellen;
hij zou het toch op prijs stellen, wanneer het college
bereid zou zijn hierover praeadvies uit te brengen. Z. i.
gaat het hier ook niet alleen spreker moet dat eerlijk
bekennen om het vraagstuk van het verkeer. Men
kan de zaak uit een verkeersoogpunt of uit een oogpunt
van het belang van het verkeer beschouwen, maar er
zijn ook nienschen van de Voorstreek bij spreker ge
weest en die hebben er zoo over geredeneerd spreker
zal het maar precies zeggen, hoewel hij er moeilijk over
kan oordeelen dat er ook een sociale kwestie aan dit
vraagstuk zit. Spreker zou een en ander met elkaar
willen combineeren. Hij kan zich indenken dat zij er
tegenwoordig belangrijk schade van hebben, omdat de
passagiers daar vroeger uitstapten en hun inkoopen bij
hen deden, terwijl zij nu worden genegeerd. Als de zaak
dan ook uit een sociaal oogpunt en uit een verkeers
oogpunt anders zou kunnen worden geregeld, zou spr.
daar iets voor voelen. Hij acht zich niet competent om
daar op het oogenblik over te oordeelen, maar hij zou
daarom graag willen dat het college zijn aandacht aan
deze zaak zou willen schenken en daarover praeadvies
zou willen uitbrengen.
De heer Muller zou, nu deze zaak in bespreking
komt, daarover ook wel een paar woorden willen zeg
gen, in de eerste plaats naar aanleiding van wat de heer
Westra heeft gezegd. De Voorzitter heeft zoopas ook
al gezegd dat het zoo moeilijk is om de menschen, die
uit den Woudkant komen, die dus uit het Noordoosten
de stad binnen komen, te verplichten bij „De Bleek"
uit te stappen. Gesteld dat er in zoo'n bus maar één
passagier zit, die naar het station wil, is het dan zelfs
mogelijk dat wij dien persoon verplichten daar uit de
auto te stappen en ioopende langs de Voorstreek het
station te bereiken Dat bestaat toch niet. En als men
de auto's verplicht terug te rijden naar „De Bleek", om
daar standplaats te nemen de Burgemeester zegt,
dat er auto's zijn die dat al doen zou men ze dan
ook moeten verbieden de menschen van 't station te
halen? Dat gaat toch niet aan voor de reizigers, die van
den trein komen, dat hun auto's aan den anderen kant
van de stad staan
Spreker meent dan ook dat, wat hier wordt gevraagd,
een onmogelijkheid is op grond van het verkeer dat
is geen doen, omdat, als er maar één passagier in de
bus zit voor 't station, de auto al terug moet.
De Burgemeester heeft verklaard dat er, wat de
standplaatsen betreft, absoluut geen reden tot klagen
is. Spreker heeft nu geen bezwaar dat er praeadvies zal
worden uitgebracht, maar dat zal z. i. beslist hiertoe
leiden, dat er absoluut niets aan te doen is.
Een andere vraag is of men dezen winkeliers ter wille
wil zijn, maar het is de kwestie of wij dat hierdoor
kunnen bevorderen.
Wil het college praeadvies toezeggen, dan stemt
spreker daar voor, maar anders voelt hij er niets voor.
De heer Hooiring wil zich aansluiten bij hen, die
zeggen, dat dit een zeer moeilijk vraagstuk is. Over de
bedoeling van adressanten behoeven wij niet veel
woorden vuil te maken die bedoeling ligt er dik op
alles, wat van het Oosten de stad binnenkomt, moet
daar uitstappen, opdat zij de winkels van adressanten
zullen passeeren. Spreker heeft ook met een van die
winkeliers gesproken en daarbij is hem ook duidelijk
die bedoeling gebleken. Hij neemt dat dien menschen
niet kwalijk, maar als wij toegeven aan dit adres en aan
die winkeliers hun zin geven, krijgen wij volgende week
hier een adres van de winkeliers van den Wirdumerdijk
of van hen, die wonen bij de Vrouwenpoort. Dit is dus
niet een oplossing van de kwestie, maar het toegeven
aan een bepaald idee van een zekere groep van win
keliers.
Spreker zal zich ook niet verzetten tegen het voorstel
van den heer Westra, om dit adres in handen van Bur
gemeester en Wethouders te stellen om praeadvies,
maar als dat wordt uitgebracht, hoopt spreker dat het
college daarin ook rekening zal houden met zijn wensch,
die hij hierbij naar voren wil brengen, n.l. met den
wensch dat men de ruimte, die bij „De Bleek" komt,
niet alleen zal laten innemen door de autobussen, die
van de Oostkant de stad binnen komen, maar dat het
college ook rekening zal houden met den toestand, zoo
als die op het oogenblik bij de gasfabriek heerscht met
de vrachtwagens en dat het daarin dan ook verbetering
zal brengen.
De Voorzitter heeft persoonlijk ook geen bezwaar
tegen praeadvies en hij neemt het ook den winkeliers
in 't geheel niet kwalijk, dat zij voor hun zaken opko
men, maar hij ziet in praeadvies persoonlijk niets geen
heil en heeft dat dus bestreden om onnoodig werk te
voorkomen. Maar spreker heeft er geen bezwaar tegen;
hij wil ook niet geacht worden de zaak tegen te houden
en er tegen te zijn dat die voldoende wordt onderzocht.
Spreker wil niet dat dit later zou worden gezegd, maar
eerlijk gezegd acht hij praeadvies verloren moeite.
De heer Posthuma zou nog een vraag willen doen.
Hij meende dat het zoo was, dat het gedeelte, dat nu
niet weer verhuurd is bij „De Bleek", alsmede het ter
rein van de oude panden, bestemd zou worden om er
een standplaats voor vrachtauto's van te maken, waar
mee dan tevens zou zijn bereikt datgene, dat in het
tweede deel van het adres door de personen, door wie
het is onderteekend, is gevraagd.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Westra, om de adressen sub 8 in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen om prae
advies, wordt met 20 tegen 4 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heeren M. Molenaar, Hooiring,
Hofstra, mevrouw FerneeHeerema, de heeren B. Mo
lenaar, Dijkstra, De Boer, Beekhuis, Wölcken, Van der
Schoot, Westra, Lautenbach, mevrouw BuismanBlok
Wijbrandi, de heeren Visser, O. F. de Vries, Cohen,
Tiemersma, Muller, Weima en Posthuma.
Tegen stemmen: de heeren Botke, IJ. de Vries, Koop-
mans en Fransen.
9. adres van A. Ganzevoort, houdende beroep tegen
het besluit van Burgemeester en Wethouders, waarbij
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 18 Juli 1927. 141
hem vergunning tot verbouw van het perceel Nieuwe-
stad 103 is geweigerd.
Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders
gesteld om praeadvies.
10. dat op Dinsdag 2 Augustus a.s., des voormid
dags 11 uur, ten Stadhuize de officieele ontvangst door
Burgemeester en Wethouders zal plaats vinden van het
Hoofdbestuur, de afdeelingsbesturen en de Regelings
commissie van het Nederlandch Onderwijzers Genoot
schap
11. dat Burgemeester en Wethouders:
aan de straat ten Westen van de Deinumerstraat en
Ioopende van de Marssumerstraat naar de Beetgumer
straat, den naam hebben toegekend van Beetgumer-
dwarsstraat
hebben benoemd tot opperbrandmeester G. J. Ooiman,
thans adjunct-opperbrandmeester
na gehouden openbare aanbesteding hebben gegund
het maken van een stratencomplex ter weerszijden van
de Bleeklaan aan S. Verhoeve, alhier, voor 22.000.
De mededeelingen sub 10 en 11 worden voor kennis
geving aangenomen.
111. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
(Agenda no. 2). Onderzoek der geloofsbrieven
van de met September e.k. benoemde leden van den
Gemeenteraad.
De heer Tiemersma rapporteert namens de commis
sie, belast geweest met het onderzoek der geloofs
brieven en bestaande uit de heeren Tiemersma, Ooster-
hoff en Westra, dat de commissie de geloofsbrieven en
de daarbij behoorende stukken van de met September
e.k. benoemde leden, te weten de heeren D. Blanson
Henkemans, H. de Boer, J. de Boer, G. Botke, mevrouw
H. C. BuismanBlok Wijbrandi, de heeren L. Dijkstra,
H. Feddema, J. A. Feitsma, W. Fransen Jzn., Th. Hof
stra, IJ. G. Hooiring, D. Lautenbach, B. Molenaar, M.
Molenaar, J. Muller, J. Oosterhoff, H. J. Peletier, G. Rit
meester, B. Tamminga, H. Tiemersma, A. van der Veen,
M. Visser, O. F. de Vries, IJ. de Vries, M. Vromen,
P. B. Westerhuis en P. F. J. Westra, in orde heeft be
vonden, weshalve zij den Raad adviseert genoemde
personen als lid van den Raad toe te laten.
Naar aanleiding van een van de geloofsbrieven heeft
de commissie spreker verzocht eenige nadere verklaring
te geven en wel wat betreft de stukken van den heer
Vromen. Ten opzichte van het bekleeden van openbare
betrekkingen, komt onder de stukken van den heer
Vromen voor dat deze les geeft in Gezondheidsleer aan
de Industrie- en Huishoudschool.
Nu vindt men onder art. 23 der Gemeentewet ver
schillende openbare betrekkingen genoemd, welke niet
vereenigbaar met het lidmaatschap van den Raad zijn
gesteld en men vindt daar onder letter i de betrekking
van onderwijzer voor het lager of middelbaar onderwijs.
Meer kón daaronder niet worden genoemd, omdat het
Nijverheidsonderwijs toen nog niet bestond de wet op
het Nijverheidsonderwijs dateert van later, spreker
meent van 1910. Wel zijn er verschillende uitspraken
aan de wet toegevoegd, maar zij allen beoogen het
middelbaar onderwijs. Evenwel staat daaronder geen
enkel geval als dit, maar wel is er later een besluit ge
nomen n.l. in 1923 inzake een dergelijk geval
door den Raad van Den Haag, waarbij deze toen heeft
besloten tot toelating. Gedeputeerde Staten van Zuid-
Holland hebben toen dat besluit van den gemeenteraad
van Den Haag gesanctionneerd of goedgekeurd, niet
tegenstaande een minderheid in den Raad tegen dat
besluit protesteerde. Het gevolg is echter geweest dat,
waar de Raad van Den Haag in het gelijk werd gesteld
en volgens art. 36 der Gemeentewet alleen de Raad en
de betrokken persoon van het besluit van Gedeputeerde
Staten in beroep kan komen, een hooger beroep in dezen
niet mogelijk was. Gedeputeerde Staten van Zuid-
Holland grondden hun uitspraak hierop, dat een besluit
tot niet-toelating een te enge uitlegging van de wet
zou zijn.
Onze commissie, aldus spreker, staat ook op dat
standpunt, dat wij de wet niet enger moeten maken
dan zij is en dat wij in den ruimsten zin een beslissing
moesten nemen en daarom meenden wij, redeneerende
in den geest van Zuid-Holland, te moeten adviseeren
om te besluiten tot toelating.
Wij gronden dit advies op nog een overweging en
dat is deze. Waar ik heb gezegd dat de heer Vromen
les geeft in Gezondheidsleer en dit volgens art. 10 van
de Wet op het Nijverheidsonderwijs in verband met
art. 1 dier wet betreft het geven van gewoon school
onderwijs, dus gewoon lager Nijverheidsonderwijs,
hebben wij geen enkele aanhaling in de wet kunnen
vinden, die betrekking had op lager Nijverheidsonder
wijs, wel op middelbaar.
Onze commissie meende ook op grond daarvan, als
een motief, dat naast het andere staat, tot toelating te
moeten adviseeren.
Spreker wenschte dit naar voren te brengen, ook in
de hoop dat, als de Raad aanstonds meegaat in het
advies van de commissie, Gedeputeerde Staten in elk
geval de motieven zullen kunnen nagaan en daarin bij
hun nadere beslissing zullen kunnen meegaan. Dat
meende spreker even te moeten meedeelen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het advies der commissie.
2 (Agenda no. 3). Benoeming van een Directeur der
Gemeentewerken, vacature L. H. E. van Hijlckama Vlieg.
De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders
luidt als volgt
1. Ir. M. H. Maas, adjunct-directeur der gemeente
werken te Leeuwarden;
2. P. J. Jansen, directeur der gemeentewerken te
Middelburg;
3. Ir. C. Franx, ingenieur der gemeentewerken te
Rotterdam.
Wordt benoemd Ir. M. H. Maas, voornoemd, met 22
stemmen en 1 stem op P. J. Jansen en Ir. C. Franx, ieder.
3 (Agenda no. 4). Benoeming van leeraren in de
Hoogduitsche taal, in de Oude talen en in de lichame
lijke oefening en van een tijdelijk leeraar in de wis-
en natuurkundige aardrijkskunde aan het gymnasium.
Overeenkomstig de aanbevelingen van Curatoren
worden met algemeene stemmen benoemd
a. tot leeraar in de Hoogduitsche taal
G. Dijkstra;
b. tot leerares in de Oude talen
mej. H. W. F. Stellwag;
c. tot leeraar in de lichamelijke oefening
W. de Vries;
d. tot tijdelijk leeraar in de wis- en natuurkundige
aardrijkskunde
Dr. H. F. Huisken;
allen reeds tijdelijk als zoodanig werkzaam.
4 (Agenda no. 5). Benoeming van een tijdelijk
leerares in de Engelsche taal aan het gymnasium.
De niet-alphabetische aanbeveling van Curatoren
luidt
1. Mej. A. J. Erdman Schmidt, litt. cand. leerares
M. O. B aan de R. H. B. S. te Almelo;
2. Mej. M. B. Portheine, litt. docta, leerares M. O. B
aan de R. H. B. S. te Heerenveen.