180 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1927. vraag blijkbaar heeft hij het antwoord van Burge meester en Wethouders niet voldoende gelezen „Tegen het geven van eenige reductie op gas, aangewend voor industriëele doeleinden, d.w.z. voor gebruik in het groot, bestaan geen bedenkingen, mits een zeker jaarlijksch verbruik wordt gewaarborgd." De heer Westra: Maar daarmee is het niet zeker dat het wenschelijk is. De Voorzitter vervolgt, dat daarmee toch wel die vraag, die alleen op het gas slaat, is beantwoord. Mevrouw Buisman zegt dat zij tegen hetgeen omtrent levering van electriciteit is voorgesteld geen bezwaar heeft. Zou nu ten slotte, waar de electriciteitskwestie al zoo lang in de maak is, n.l. om een vastrecht-tarief in te voeren en de bevolking in de gelegenheid te stellen goedkooper stroom te betrekken, dit voorstel niet ge splitst kunnen worden Is het dan niet eenvoudiger het voorstel over het gas aan te houden en den Raad te laten uitmaken of hij met het voorstel omtrent de levering van electriciteit kan meegaan Die beide voor stellen hebben toch met elkaar niets te maken; zij be treffen toevallig beide de lichtfabrieken, maar dat is ook het eenige. Spreker zou dus willen voorstellen de zaak te splitsen en dan komt het eerst aan de orde de kwestie over het gas, die de heer Westra en mevrouw Buisman voorstellen aan te houden. Heeft de Raad daar bezwaar tegen De heer O. F. de Vries (wethouder) wil opmerken dat, als uit den Raad wordt gevraagd een zaak aan te houden, dan over het algemeen ook van den kant van de tafel van Burgemeester en Wethouders wordt ge zegd dat daar niets tegen is. Maar hem dunkt dat, als er één zaak is, die reeds van alle kanten is bekeken, het dan deze is geweest. Bij de stukken liggen een overvloed van gegevens en rapporten, ook rapporten van de commissie, die de zaak van alle kanten heeft bekeken. Wij zitten nu al jaren lang met deze kwestie en wanneer nu weer op het voorstel tot aanhouding wordt ingegaan, zal het misschien weer eenige maanden duren, wanneer daar weer verandering in komt. Prac- tisch komt het dan hier op neer dat er dan dezen winter van verwarming door het stoken van gaskachels weer niets terecht komt. De reden, die de heer Westra aanvoert, zijn al heel eigenaardig, dunkt spreker. Zijn vraag is reeds beant woord en, zooals gezegd, er liggen stukken genoeg, waaruit de raadsleden kunnen opmaken of er over wegingen zijn om hier op in te gaan of niet De heer Westra: Van de ambtenaren, maar niet van het college. De heer O. F. de Vries (wethouder) Het college komt met dit voorstel, nadat de zaak door de ambte naren is bekeken, als praeadvies op het voorstel van de heeren Tiemersma en H. de Boer, dat 2 jaar geleden is ingediend. Dan mag men toch aannemen dat het college de stukken heeft nagezien en besprekingen met den directeur heeft gehad. Spreker zou dus zeggen dat, van dien kant bezien, en geen enkele aanleiding is om nu nog deze zaak aan te houden. Hij heeft daar persoonlijk geen bezwaar tegen en waarschijnlijk Burgemeester en Wethouders ook niet, maar hij moet den Raad sterk afraden de zaak nu weer slepende te houden. De Voorzitter wil nog even de woorden van den heer O. F. de Vries aanvullen. De zaak is uit en ter na bekeken, ook in conferenties van de gascommissie en met den directeur zelf er bij. Mevrouw Buisman ver wacht ongelijkheid en zeer zeker zal die er vermoedelijk komen, maar Burgemeester en Wethouders zijn in dit voorstel meegegaan, omdat er eenvoudig niets beters is te vinden. Hadden Burgemeester en Wethouders of de directeur of de gascommissie een betere oplossing kunnen ontdekken, dan was dat gebeurd, maar waar die niet was te vinden, hebben zij zich hier ten slotte bij neergelegd. Burgemeester en Wethouders vinden deze regeling dus ook niet ideaal, maar er was een voudig niet een betere regeling te vinden, tenzij men afzonderlijke leidingen legt en meters plaatst, wat echter een heele rompslomp zou meebrengen. Burgemeester en Wethouders voelen zelf de bezwaren, maar zij heb ben deze zaak zoo uit en ter na bekeken, dat zij niet met een nieuw voorstel kunnen komen. De heer Dijkstra kan aan het standpunt van Burge meester en Wethouders toevoegen, dat hij het daarmee volkomen eens is en dat men de lading stukken, die hieromtrent is gewisseld, maar behoeft te zien om te weten, dat er niet maar zoo een nieuw voorstel is te verwachten. Bovendien, de vragen zijn uit de burgerij zelf gekomen; er is dus wel degelijk aan de belang hebbende verbruikers gedacht en dat heeft er toe geleid, dat het in deze richting gaan moet. Er komt nog bij dat dit voorstel heelemaal het karakter draagt van een proefneming. Spreker gelooft dat, als wij deze verorde ning nu aannemen en het voorstel niet meer uitstellen, wij dan, als de zaak eens een jaar werkt en men in Leeuwarden hieromtrent ervaring heeft opgedaan, mis schien wel eens kunnen praten over wijzigingen of zoo. Voordat wij dit stuk aanhouden, zou spreker echter van den heer Westra wel een nadere motiveering willen hebben waarom en waarvoor hij dit vraagt en wat hij daarmee wil bereiken. De heer IJ. de Vries heeft zich verwonderd over de stelling, welke de heer Westra in het begin van zijn betoog heeft verkondigd, dat Burgemeester en Wet houders geen antwoord geven op de vraag. Het komt spreker voor dat Burgemeester en Wethouders meer dan één antwoord daarop geven. Zij beginnen met te zeggen: dat en dat systeem kunnen wij toepassen en ook dat systeem. Maar, zeggen zij onderaan, wij geven echter de voorkeur aan een andere regeling en als zij dan alles hebben beredeneerd, zeggen zij: wij maken van deze gelegenheid gebruik, U een voorstel te doen enz. Het komt spreker dan ook voor dat men wel degelijk onder de oogen kan zien of wij het met het voorstel van Burgemeester en Wethouders eens zijn of niet. Want het voorstel is er en het komt spreker ook voor dat het wel de bedoeling is dat Burgemeester en Wet houders, in samenwerking met den directeur van de gasfabriek en de commissie voor de lichtbedrijven, een antwoord geven op de drie gestelde vragen: ten eerste op de vraag van de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen; ten tweede op de interpellatie van den heer K. de Boer; ten derde op het adres, dat in Au gustus 1926 is ingekomen van de grootverbruikers. In antwoord op die drie verzoeken willen Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid openen tegen verlaagd tarief gas en electriciteit te betrekken voor huishoude lijke- en verwarmingsdoeleinden en nu komt het spreker ook voor, waar gas en electriciteit daarvoor het meest in den winter zuilen worden gebruikt, dat het nu de juiste tijd is om deze verordening te behandelen. Al hoewel er ook voor spreker ten aanzien van de tech nische regeling, ofschoon hij daar veel op heeft gestu deerd, verschillende vraagstukken blijven, zooals: waar is precies de lijn van de billijkheid, waar moet men beginnen en hoeveel voordeel zal het geven Als spr. toch rekent dat b.v. voor enkele menschen, die door elkaar per maand 15 M3. meer gas gebruiken, maar 7 M3. daarvan in aanmerking zullen komen voor het verlaagd tarief, dan komt het er op neer dat die men schen maar 7X2 cent 14 cent per maand of 12X14 cent 1.68 per jaar voordeel zullen hebben. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1927. 181 De kwestie is echter, dat dit een proef zal zijn en spreker is het met den heer Dijkstra eens dat wij, als deze zaak misschien eens een paar jaar heeft geloopen, kunnen zeggen: het verlies is voor de gasfabriek van dien aard, dat wij de zaak niet verder kunnen uitbreiden, of: de zaak heeft zoo weinig invloed op het budget van de gasfabriek dat wij wel tot verdere uitbreiding kunnen overgaan. Spreker meent echter dat wij hier van middag een uit spraak moeten doen over het principe en dan meent hij dat het daar thans wél de tijd voor is. Waar hij nu toch aan het woord is, heeft hij nog wat. Er wordt tevens een wijziging voorgesteld van art. 7, waardoor Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid krijgen om den in dit artikel vastgestelden prijs van het gas lager te stellen De Voorzitter: Laten wij nu eerst alleen spreken over het voorstel tot uitstel. De heer IJ. de Vries: lk ben tegen uitstel. De Voorzitter: Blijft mevrouw Buisman bij haar voor stel tot uitstel Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou zich kunnen voorstellen dat er nog wel een ander voorstel zou kunnen komen, dat, na overleg met den deskundige, in overweging dient te worden genomen. Wij hebben thans een ander college en ook een anderen wethouder van de Bedrijven, die de zaak misschien ook anders inziet. Dat is toch mogelijk en iets, dat toch wel bestaat. Spreekster zou ook willen vragen of men er, wan neer men den grootverbruikers reductie toestaat, wel zeker van is, dat dit bij wijze van proef is. Zij wil hier mee zeggen of men geen moeilijkheden zal krijgen, wanneer men de reductie weer intrekt, als deze blijkt niet te bevallen. De Voorzitter wil, hoewel deze vraag niet bepaald met een voorstel tot uitstel te maken heeft, als het me vrouw Buisman interesseert, daar wel op antwoorden. De bedoeling is, dat met de grootverbruikers een con tract wordt afgesloten voor 1, 2 of 3 jaar, zooals ook met de groote afnemers van electriciteit onder zekere voorwaarden en voor een bepaalden tijd een overeen komst wordt aangegaan. Dat is de bedoeling. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi handhaaft dan haar voorste! tot aanhouding. De Voorzitter zou dan het voorstel van mevrouw Buisman, dat door den heer Westra wordt ondersteund, in stemming willen brengen. De heer Westra meent nog een kleine toelichting te moeten geven, omdat hij voorziet dat niet precies is begrepen in welken zin hij uitstel bedoelde. Hij heeft er op attent gemaakt dat Burgemeester en Wethouders de eerste vraag absoluut niet hebben beantwoord, maar dat door hen alleen maar is beantwoord de tweede vraag, hoe het tarief geregeld zou moeten worden als het wenschelijk is. Maar de vraag omtrent de wen- schelijkheid zelf hebben Burgemeester en Wethouders niet beantwoord; spreker weet niet of Burgemeester en Wethouders dit voorstellen omdat zij het wenschelijk vinden dit tarief in het leven te roepen, of dat zij dit voorstellen om tegemoet te komen aan wenschen, die hier zijn geuit De heer Dijkstra: Dan waren zij er toch niet mee gekomen. De heer Westra Burgemeester en Wethouders voeren geen motieven aan voor die wenschelijkheid, maar als zij nu erkennen dat het wenschelijk is en dat zij op dat standpunt staan, is spreker bereid, daarover te discussieeren. Hij is daar klaar voor en hij stelt dan verder geen prijs op uitstel. Spreker gaat niet met het voorstel van mevrouw Buisman mee op de gronden, die door haar zijn aangevoerd voor uitstel dan kan hij wel tegen stemmen. Op die gronden kan spreker, hoewel hij het zeer apprecieert dat mevrouw Buisman zijn idee ondersteunde, in dit geval haar voorstel niet ondersteunen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Als mijn voor stel niet wordt ondersteund, kan ik het wel intrekken. De Voorzitter: Uit het feit, dat Burgemeester en Wet houders deze zaak aanbrengen, blijkt toch, dat Burge meester en Wethouders dit zelf ook willen. Anders kan men toch zoo'n voorstel niet verwachten van het college en van het oude college ook niet. Spreker vraagt of het voorstel-Buisman wordt onder steund. De heer Oosterhoff ondersteunt dit voorstel. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van mevrouw Buisman tot uitstel van de behandeling van de verordening, bedoeld in Ontwerp .4, wordt met 21 tegen 4 stemmen verworpen. Vóór stemmen de heeren Ritmeester, Oosterhoff, Peletier en mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi. Tegen stemmen: de heeren Tamminga, Muller, Tie mersma, J. de Boer, Westerhuis, Dijkstra, IJ. de Vries, Westra, Botke, Van der Veen, Feddenra, Vromen, Blanson Henkemans, B. Molenaar, H. de Boer, Fransen, M. Molenaar, O. F. de Vries, Hooiring, Hofstra en Feitsma. Aan de orde is Ontwerp A. De beraadslagingen worden geopend. De heer Westra constateert, dat wij op het oogenblik staan voor dit feit, dat Burgemeester en Wethouders voor zich de vraag, of het wenschelijk is dat er een speciaal tarief in het leven wordt geroepen voor de levering van gas voor huisverwarmings- en industriëele doeleinden, met „ja" hebben beantwoord. Maar zij laten ons wat betreft de motieven, die hen daartoe hebben geleid, volkomen in het duister, die worden hier niet genoemd. Spreker zal toch trachten die motieven uit te vinden; waar die hier niet zijn genoemd, zal hij ze moeten vinden. Hij heeft dan in de stukken gevonden een uit voerig rapport van den directeur der lichtbedrijven en daarin vindt hij ten slotte deze schoone zin vermeld „dat het gewenscht is om de ongebruikte productiemid delen in dienst te stellen der gemeenschap". Dat is dus het schoone, idealistische motief, dat tot deze zaak aanleiding heeft gegeven, dat het gewenscht is om de ongebruikte productiemiddelen in dienst te stellen der gemeenschap. Dat is wel buitengewoon schitterend en mooi, maar spreker gelooft te kunnen aantoonen, dat wij die productiemiddelen niet in dienst van de gemeenschap maar in dienst van een heel klein deel der gemeenschap stellen, wanneer wij deze voor stellen aanvaarden. Spreker heeft in de stukken bovendien nog heel andere dingen kunnen vinden. Hij heeft daarin dit kun nen vinden, dat in het algemeen geen prijsverschil ge wettigd is met het oog op het doel, waarvoor het pro duct wordt aangewend. Dat wil dus zeggen dat voor gas voor huisverwarming en industriëele doeleinden prijsverschil niet gewettigd is, gezien uit het oog van den producent, in dezen de gemeente. Een afzonderlijke

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 8