196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1927.
doorgaande ook een wet moeten invoeren tegen het
rooken van sigaretten. Spreker zat gister in den trein
in een rookcoupé en daar zaten ook een stuk of wat
jonge menschen van een jaar of achttien, die van Zwolle
tot Heerenveen een tiental van die verpestende siga
retten rookten. Daartegen zou men dan ook een verbod
moeten invoeren, omdat het rooken van sigaretten in
zijn uitwerking ook gevaarlijk kan zijn.
Resumeerende komt spreker dus meer en meer tot de
conclusie, dat wij deze verordening wel kunnen intrek
ken, omdat zij hier in Leeuwarden niet absoluut nood
zakelijk is.
De heer Dijkstra wil eigenlijk beginnen met deze
vraag te stellen: wat maakt op het oogeiblik het punt
van bespreking uit, het voorstel van Burgemeester en
Wethouders of het voorstel tot intrekking van de veror
dening
De Voorzitter zou, als de Raad daar geen bezwaar
tegen heeft, beide voorstellen aan de orde willen stellen.
Spreker wil dan opmerken dat, wanneer de Raad zou
ingaan op het voorstel van den heer Westerhuis, hij dan
niet de moeite zou behoeven te doen om hetgeen de
heer Hooiring heeft gezegd, te weerleggen. Spreker wil
daar wel op ingaan en trachten aan te toonen, dat de
heer Hooiring, zooals hij sprak over het gebruik uit
voorwerpen van meer dan 3 d.L., te boud heeft gespro
ken, maar wanneer de verordening toch wordt inge
trokken, behoeft dat niet en zal niemand van spreker
verlangen dat hij dit doet. Hij wil wel de redactie van
de verordening verdedigen en mededeelen, waarom de
commissie voor de Strafverordeningen die de beste
vond, maar ondertusschen ligt hier het voorstel van den
heer Westerhuis. Als de Raad echter meent dat dit
moet worden aangehouden, laat men dan een voorstel
doen tot aanhouding van het voorstel van de heeren
Westerhuis en Ritmeester.
De heer Dijkstra heeft op het oogenblik de conclusie
getrokken, dat aan de orde is het voorstel van Burge
meester en Wethouders. Hij behoeft daarover niet veel
te zeggen, om deze reden, dat zijn partijgenoot, de heer
Hooiring, zijn meening al heeft gezegd. Spreker kan
niet staan achter dezen raadsbrief van de commissie
voor de Strafverordeningen, omdat hij de vergadering
dier commissie niet kon bezoeken, waarvan hij toen ook
kennis heeft gegeven.
Maar nu hier door de heeren Visser, Westerhuis en
Vromen in het algemeen niet precies het voorstel van
Burgemeester en Wethouders wordt bestreden, maar
hier wordt gevoerd een algemeen debat over het alco
holisme. wil spreker die heeren wel even te woord staan.
Hij wil dan beginnen met den heer Westerhuis te
vragen: wat is misbruik maken van sterken drank? En
zijn tweede vraag luidt: wat is gebruik tot een matige
hoeveelheid van sterken drank? Ja, die vragen zijn niet
erg gemakkelijk te beantwoorden, maar daar kan men
over verschillen.
Spreker hoort bevreemd op dat men hier eigenlijk
over het alcoholgebruik zoo licht spreekt. Hij vindt het
wel van belang dat Leeuwarden ten opzichte van het
alcoholisme, in vergelijking met verschillende deelen
van ons land, een behoorlijk figuur maakt, maar dat
hebben wij dan toch zeer zeker niet te danken aan de
genen, die nooit een hand hebben uitgestoken om dat
kwaad te bestrijden. Het alcoholisme heeft toch vroeger
in Leeuwarden ook bedenkelijke afmetingen aangeno
men en dat doet het tot op zekere hoogte nog. Als men
zijn oogen den kost geeft spreker hoeft hier geen
bepaalde feiten te noemen dan behoeft men nog vol
strekt geen arts of een ander bestudeerd man te wezen
om te zien, dat dit kwaad ook in Leeuwarden nog droe
vige gevolgen heeft.
De zaak is deze, dat men dan ten slotte bij de wet
geving komt om steun. Spreker wil er aan herinneren,
dat er nu bijna een eeuw tegen het alcoholisme is ge
streden en ten laatste komt men dan zoo ver, dat men
den steun van den wetgever inroept, omdat men niet
altijd kan blijven doorgaan, waar de oorzaak blijft be
staan, met de gevolgen te bestrijden. Het is juist de
taak van de geheelonthouders om de oorzaken van het
alcoholisme als zoodanig te bestrijden. Dit als een
woord in het algemeen.
Verder meent spreker ook hij zal op wat de heer
Hooiring heeft gezegd, met belangstelling het antwoord
van den Voorzitter afwachten dat de Raad deze voor
stellen moet zien als een bedoeling van den ouden Raad
om de hand ook aan deze verordening te houden en om
het ook de politie mogelijk te maken de verordening
goed na te leven. Dan meent spreker dat de redactie,
die de heer Hooiring voorstelt, beter is.
Aan den heer Vromen wil spreker dit zeggen, dat die
lijdensgeschiedenis, waarover de heer Vromen heeft
gesproken, niet is gekomen, omdat men hier zoo anti
pathiek stond tegenover de verordening of het tapver-
bod. Maar dit was iets, wat betrekkelijk nieuw was;
het was, toen Leeuwarden het invoerde, nog slechts in
een enkele gemeente ingevoerd en er moesten dus nog
bepaalde ervaringen worden opgedaan. Nu heeft men
hier van politiezijde altijd de bezwaren gevoeld, dat het
op grond van de redactie of weet spreker wat, voor de
politie zoo moeilijk was om de verordening te hand
haven. Dat is de kwestie, waarom het hier is gegaan:
dat de verordening zoo moeilijk was te handhaven. En
het zal de vraag zijn of hier nog niet andere verorde
ningen zijn, die ook moeilijk zijn te handhaven; spreker
zou er wel enkele kunnen noemen. Toen heeft de oude
Raad dit gezegd en dat moeten wij ook waardeeren
wij willen door een nadere wijziging trachten te
bereiken dat het goed wordt en de verordening een
kans geven.
De heer Visser zegt dat men niet een verordening
moet maken, die niet wordt nageleefd. Dat kan ook niet
en als men de zaken wil doen op de manier, die juist
is, zal men in dit geval het daarheen moeten leiden, dat
zoo'n verordening een kans krijgt, want die is er niet
geweest door de redactie en andere dingen. Nu wordt
hier een poging gedaan om de redactie zoo te maken
- wat de Burgemeester straks ook wel zal zeggen
als de commissie voor de Strafverordeningen of de heer
Hooiring voorstelt. Dan wordt het voor de politie mo
gelijk de verordening te handhaven en dat is de kans,
die ook aan deze zaak moet worden gegeven.
Spreker dweept ook niet met een tapverbod en hij
weet dat het persoonlijk voorbeeld als geheelonthouder
van veel meer waarde is niet het voorbeeld van een
matig drinker, want dan is men een heel slecht voor
beeld, b.v. voor kinderen Dergelijke voorbeelden
werken misschien meer uit dan een tapverbod, maar
spreker is van meening dat men, omdat het eene goed
is, het andere nog niet behoeft weg te gooien, maar
dat men het eene met het andere kan aanvullen.
Als de Voorzitter kan aantoonen en dat zal hij
zeer zeker kunnen dat de redactie, zooals die door
de commissie is voorgesteld, in ieder geval zoo is, dat
de politie de verordening kan handhaven, dan zal daar
over zeer zeker zijn te spreken.
De Voorzitter wil, als de Raad daar prijs op stelt, wel
antwoorden op hetgeen de heer Hooiring heeft gezegd
en wat hier op neer komt: ik vind mijn redactie eigenlijk
beter dan die, welke door de commissie is voorgesteld.
Het is niet te ontkennen dat, wanneer wij den sterken
drank doen verwijderen van de plaatsen, waar misschien
wel eens gesmokkeld v/ordt, dit ten slotte altijd nog
beter is, dan dat men den sterken drank kan houden
op die plaatsen. Maar de commissie heeft er eigenlijk
tegen op gezien om het voor de menschen, aan wie
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1927. 197
tóch al, niet alleen last, maar misschien ook financieele
schade is opgelegd, nog eens zoo te maken in de ver
ordening, dat daar voor hen een groote last uit voort
vloeit.
Men moet toch niet vergeten dat men met deze ver
ordening niet alleen treft de kleinere café's, waar des
Zaterdags enkele flesschen uit de tapkast zullen moeten
worden verwijderd en in de kamer gezet, maar dat ook
onder deze verordening vallen winkels met vergunning,
zooals er hier meerdere bestaan, die niet alleen hun
etalagekasten voor de ramen maar ook hun kasten in de
winkels vol hebben met sterken drank of in elk geval met
vocht, dat daarvoor door gaat. Deze zaken zouden dan
niet alleen alle flesschen uit hun tapkast moeten ver
wijderen, zooals ieder café, maar men zou daar eiken
Zaterdag gedwongen zijn om alle kasten voor de ramen
en verder den geheelen winkel leeg te halen. Om maar
één voorbeeld te noemen de firma Dijkstra, die een
gewone vergunning heeft, zou op Zaterdag haren ge
heelen winkel met de vitrines voor de ramen leeg moeten
halen en den boel in kelder en kantoor moeten zetten,
met het recht om op Maandagmorgen alles weer precies
zoo neer te zetten, en zulke zaken zijn er hier meer aan
te wijzen. Het gaat hier dus niet over de kleine café's
alleen, maar ook over zaken, waarbij het niet zoo een
voudig is.
Daarom heeft de commissie voor de Strafverordenin
gen die eigenlijk precies hetzelfde wil, wat ook de
heer Hooiring wilde, dat was ook het doel der com
missie gezegd tracht een zoodanige redactie te
vinden, waardoor niet onnoodige last en schade of
liever want met dat laatste kan de commissie zich
niet bemoeien, dat laat spreker daar waardoor geen
onnoodige last op de betrokkenen wordt geschoven en
maak dan bovendien de verordening zoo, dat men die
zoo goed mogelijk kan trachten te handhaven. Dat is
eigenlijk het idee van de commissie geweest. Dat komt
niet hieruit voort, dat de commissie de houding van de
caféhouders zoo sympathiek vindt of dat zij zegt zij
zullen ons misschien te hulp komen, wanneer wij de
heeren niet al hun kasten laten leeghalen; zij hebben
ons immers ook zoo flink geholpen met het handhaven
der verordening. Dat is niet het idee geweest van de
commissie, maar wel in het algemeen dit idee deze
verordening geeft schade aan die menschen kan ze
nu niet zoo worden geredigeerd, dat de last althans in
dit geval zoo klein mogelijk wordt?
Nu is dit niet een uitvinding van de commissie voor
de Strafverordeningen, maar het is een uitvinding, waar
van men in verschillende andere plaatsen, waar ook een
tapverbod bestaat, toen men dit daar nader heeft beke
ken, meende daarmee het doel te kunnen bereiken en
toch geen last te veroorzaken.
Nu loopt de heer Hooiring naar sprekers meening
toch wel een beetje licht over die 3 d.L. heen en hij
zegt: dan gooit men misschien een glas van 3 d.L. vol.
Als wij echter een inhoud van 3 d.L. even voor oogen
houden, dan zal dat niet zoo'n vaart loopen; die inhoud
is n.l. 300 m.L., terwijl die van een gewoon jenever
glaasje maar 40 m.L. is. Nu komt spreker bij de bier
glazen terecht en nu geeft hij toe, bij een inhoud van
300 m.L. zou het kunnen gebeuren, m. a. w. men zou
een heel groot biergias moeten hebben, daar een glaasje
jenever in moeten schenken en dat dan moeten presen-
tceren. Ja, als men zoo redeneert, dan komt men tot de
gekste dingen dan is het ook mogelijk dat de café
houder zegt als je een dubbeltje of twee dubbeltjes
geeft, mag je een slok uit dat vat drinken. Zulke dingen
zijn dan óók mogelijk, maar spreker zou zeggen dat
menschen, die een glaasje jenever in bierglazen ge
schonken willen hebben, ook wel op andere wijze zullen
zien dat zij het krijgen. Voor deze menschen is het
heusch niet noodig, dat het in bierglazen wordt ge
schonken, maar spreker geeft de verzekering dat men
schen, die in gewone café's zitten, geen sterken drank
daaruit zullen drinken.
Tot nog toe was de moeilijkheid dat, als de politie
een café binnentrad en daar een gewoon jeneverglaasje
zag staan, al of niet vol, het niet mogelijk was de over
treding te constateeren. Dit nog afgescheiden van de
moeilijkheid, die spreker hier al meer heeft genoemd,
dat volgens het nieuwe Wetboek van Strafvordering de
politieagent, alvorens vragen te stellen, eerst moet zeg
gen dat men niet behoeft te antwoorden. Spreker heeft
hier al meer gezegd dat dan natuurlijk een clubje jon
gelui, dat daar zit, al begint te lachen, wanneer de agent
zegt: ik moet jullie vragen of die sterke drank van jullie
is, maar je behoeft er niet op te antwoorden en dat,
wanneer zoo'n agent daar eenmaal zijn neus heeft ge-
stooten, hij daar natuurlijk een tweeden keer niet weer
terug komt; dat zouden wij ook niet doen.
Thans wordt dat geheel anders. Vindt een agent in
het vervolg in een café, ook al zegt men dat het van
niemand is, een glaasje of ander voorwerp van minder
dan 3 d.L. inhoud en dat kan dan ook al een flink
bierglas zijn en ziet hij dat daar sterke drank in is,
dan is de caféhouder aansprakelijk, ook al zegt hij dat
het van niemand is. De commissie meende nu eigenlijk
dat, met deze verordening in de hand, ten minste wel
een poging kan worden gewaagd door de politie om
de verordening te handhaven. Zoodra in een café, al is
er ook niemand, een voorwerp, kleiner dan 3 d.L., met
sterken drank er in, wordt aangetroffen, is de vergun
ninghouder aansprakelijk. Wie tevens daarbij eventueel
strafbaar zullen zijn, regelt het nieuw voorgestelde
artikel 1
„Het is den houder van een vergunning voor den
verkoop van sterken drank in het klein, zoomede hem,
aan wie de verkoop van drank is opgedragen
het zou n.l. kunnen wezen dat de vergunninghouder niet
aanwezig is, maar dat b.v. de buffetchef de leiding
heeft,
of die den vergunninghouder in de uitoefening
van het bedrijf bijstaat,
wat dan wel in het algemeen de kellner zal zijn,
dan wel hem tijdelijk als zoodanig vervangt
of voor hem optreedt, verboden" enz.
Spreker zou zeggen dat dus in den ruimsten zin aan
sprakelijk is gesteld iemand, die daar is en er moet toch
steeds iemand zijn, wil er een glaasje staan en zullen
er bezoekers zijn.
Nu de kwestie van het aansprakelijk stellen van be
stuurders, wanneer de overtreding geschiedt door een
rechtspersoon. Het is de groote vraag of de Raad dat
wel in de verordening kan bepalen in verband met de
Strafwet.
Zooals men weet moet men, om strafrechtelijk aan
sprakelijk te kunnen stellen, dus boete of gevangenis
straf of hechtenis te kunnen opleggen, den materieelen
dader hebben. Een vennootschap als zoodanig kan men
niet treffen; die kan men misschien treffen bij de Boter-
wet spreker zit daar niet in, maar dan zal het ook
wel een ander soort overtreding zijn maar voor het
tappen van sterken drank zal men een rechtspersoon
nooit aansprakelijk kunnen stellen. Daarom heeft de
commissie gemeend aan artikel 1, ook naar aanleiding
van deze besprekingen, die daar ook naar voren zijn
gekomen, een zeer ruime redactie te moeten geven ten
opzichte van dengene, die aansprakelijk is.
Wij weten verder allen wel, dat wij toch niet zooveel
verordeningen kunnen maken of het blijft altijd nog
mogelijk om deze ten slotte op de eene of andere manier
te ontduiken; hoe goed men een verordening ook redi
geert, achteraf blijken er misschien toch nog gaatjes te
zijn, waar men tusschen door kruipt. De commissie
meent echter wél, dat deze verordening practisch te
handhaven zal zijn en dat was met de oude verordening
niet mogelijk. Dat is de bedoeling van de commissie
voor de Strafverordeningen geweest.
Over wat de heer Westerhuis voorstelt zal spreker
op 't oogenblik niet verder spreken; de Raad weet hoe