200 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1927. heer De Boer interrumpeert dat dit niet zoo is, dan heeft hij het misschien niet goed begrepen. Hij meent dat de gedachtengang van den heer De Boer deze was: wij hebben hier een verordening en nu zullen wij, voor dat wij een beslissing nemen, hetzij in de eene of andere richting, afwachten tot de Wet op de Plaatselijke Keuze er is. Dan wordt toch door een stemming uitgemaakt of wij al of niet wetten in het leven zullen roepen en dan zullen wij dus toch bij de burgerij moeten komen. Spreker meent toch dat het de bedoeling is van Plaat selijke Keuze, dat de burgers hun stem kunnen uitbren gen en is er dan een meerderheid van zooveel stemmen, dan kan een tapverbod worden ingevoerd. Misschien is het woord petitionnement, dat spreker gebruikte, geen goede uitdrukking, maar het gaat er toch om dat men dan de zaak zal accepteeren. Dat is de bedoeling en dat is het, wat door de voorstanders daarvan is naar voren gebracht. Maar dan zullen wij ook voor andere feiten geplaatst kunnen worden, b.v. voor een proefstemniing over het al of niet houden van de kermis. Veronderstel, dat zich hier ter plaatse een comité zou constitueeren, dat zei wij willen de afschaffing van de kermis en wij zullen daarvoor lijsten laten circuleeren. Wanneer dan de Raad de mededeeling kreeg, dat de meerderheid van de burgerij had besloten de kermis af te schaffen, zou dit dan voor de- raadsleden een vingerwijzing zijn om te besluiten de kermis af te schaffen? Dat systeem huldigt spreker niet. Het gaat er bij spreker om of wij een verordening zullen handhaven, die z. i. weinig waarde heeft, ja of neen. Nu kan men wel zeggen dat men dit uit piëteit tegenover den ouden Raad moet doen, maar wij kunnen toch niet altijd doorsukkelen op de piëteit tegenover den ouden Raad De heer H. de Boer (wethouder): Daar is nog nooit over gesproken, dit is de eerste keer. De heer Visser Dat klinkt wel heel aardig en liefelijk, maar is dat wel juist? Spreker staat op dit standpunt: wanneer blijkt dat een verordening weinig waarde heeft, dan draaien wij met meerderheid van stemmen zoo'n ding den nek om. Dan is de zaak afge handeld en dan is het voor spreker zoozeer geen vraag stuk van piëteit maar van practijk. Spreker staat nog op hetzelfde standpunt als destijds, maar toen deze verordening is voorgesteld, was er bij hem meer enthousiasme dan thans. Dat mag verwon dering wekken, maar spreker acht zich toch niet ver plicht om altijd in dezelfde richting te blijven denken; in de gedachten, die men 8 of 7 jaar geleden had. kan toch verandering komen. Spreker zegt nog eens wil men iets positiefs en iets concreets, dan moeten wij hier in Leeuwarden hebben een verordening tot algeheele sluiting, want zooals het nu is, is het wel verboden een enkel borreltje te drinken, maar het drinken van 10 of 15 glazen bier, daar biedt het huidige tapverbod de gelegenheid wél voor. Daarom men versta spreker goed, hij staat hier absoluut niet het gebruik of het misbruik van alcohol te verdedigen, want hij heeft waardeering voor het werk van de geheelonthouders en de drankbestrijders daarom meent spreker dat wij met het handhaven van deze verordening absoluut niets bereiken. Dat is voor hem de reden, waar de waarde van het handhaven der verordening heel weinig, z. i. zelfs nihil is, dat hij zegt: wel, laten wij haar dan maar intrekken. Wij hebben er hier herhaaldelijk discussies over ge had, omdat af en toe er iets van aan de orde kwam, doordat het ding niet in orde was en technisch verbeterd moest worden. Er haperde dus iets aan, dat men trachtte te verbeteren bij de redactie en straks zal mis schien blijken dat er wéér iets aan hapert. Gezien het feit dat aan deze verordening naar spre kers meening zoo weinig behoefte is in Leeuwarden, gezien ook de Landbouwtentoonstelling, toen hier dui zenden menschen bijeen waren en andere feesten, waar bij, voor zoover spreker het kan beoordeeen, wij eigen lijk geen dronkenschap hebben kunnen constateeren, gezien die feiten, meent hij dat wij deze verordening wel ongedaan kunnen maken. Dat ligt in sprekers ka rakter ieder mensch houdt er toch zijn karakter op na als wij ten slotte herhaaldelijk voor het feit worden geplaatst, dat wij telkens over dit ding moeten redeneeren, zegt spreker ten slotte laten wij bij stem ming uitmaken of wij de verordening al of niet zullen handhaven. De heer Vromen zou toch nog wel, na hetgeen door den heer De Boer is gezegd, een enkele opmerking willen maken over het tapverbod en willen wijzen op een zeer groot bezwaar tegen het handhaven hiervan. Ofschoon bij spreker en zijn partij altijd heel veel wordt gevoeld voor piëteit tegenover bestaande dingen en voor geleidelijke ontwikkeling, veel meer dan voor af braak, kan spreker toch in dit geval niet alleen op grond van de piëteit er toe meewerken deze verordening te handhaven. Dat is wel om deze reden. Er zit in den geheelen strijd voor het tapverbod, staatkundig gesproken de Voorzitter heeft daar bij vroegere discussies ook reeds op gewezen, maar dit punt heeft overigens niet zeer belangrijk de aandacht getrokken van den Raad, gezien de vroegere discussies iets zeer onoprechts en iets zeer gevaarlijks. Men heeft deze verordening eerst willen motiveeren op grond van artikel 7 van de Drankwet, maar waar dat niet mogelijk was, is men ten slotte naar de algemeene bevoegdheden, omschreven in art. 135 der Gemeente wet, geloopen en, formeel gesproken, heeft de Minister die motiveering erkend, maar het moet nog blijken of de Hooge Raad die wil slikken De heer Dijkstra: Dat is al lang uitgemaakt. De heer Vromen Dan heeft de Hooge Raad het ook geslikt, maar daarmee is nog niet bewezen dat er een zedelijke grond voor dat slikken aanwezig is; for meel is dan de zaak in orde, maar zedelijk niet. Eerst heeft men onder het mom, het bestaande misbruik te willen treffen, ook het gebruik willen treffen en omdat men niet het misbruik kon treffen, heeft men gebruik gemaakt van artikel 135 der Gemeentewet. Maar dat lijkt op misbruik maken van het gezag, wat niet alleen af te keuren, maar ook zeer gevaarlijk is. Artikel 135 der Gemeentewet geeft op drieërlei ge bied den Raad de bevoegdheid een verordening te ma ken: voor de openbare orde, voor de zedelijkheid en voor de gezondheid. Voor de openbare orde is de verordening niet noodig; dat is door de deskundigen steeds en steeds weer naar voren gebracht. Wel is waar is door dengene, die de laatste dokterskuur voor deze zaak heeft aangeraden, bij die gelegenheid gezegd dat hij op een Zondagnacht nog 3 of 4 dronken menschen op straat heeft gezien - waaruit dus zou moeten blijken alsof het tapverbod nog noodig was voor de openbare orde maar tegenover die bewering, waarbij trouwens ook alleen nog maar werd gesproken van „schijn", staan de mededeelingen van deskundigen, dat de openbare orde in Leeuwarden absoluut niet een dergelijk tapverbod eischt. Dat de openbare orde dit niet eischt, is ook gebleken bij de laatste kermis die naar spreker gelooft, ver geten is drooggelegd te worden en bij de Landbouw tentoonstelling gedurende al dien tijd is het aantal gevallen van openbare dronkenschap zeer gering ge weest. De Voorzitter laat spreker ondertusschen het cijfer 0 zien, spreker meende ook al dat de Commissaris van Politie heeft gezegd dat het nul is geweest, maar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1927. 201 hij heeft zich nog voorzichtig willen uitdrukken, door te zeggen dat het buitengewoon gering is geweest. Het tapverbod uit zich in een onvrijheid, die men krijgt en waarmee men niet treft de menschen, die mis bruik maken van sterken drank. Deze toch zullen wel zorgen dat zij langs andere wegen, die hen open staan, hun portie krijgen en daardoor wordt het gevaar, dat door deze menschen meer wordt gedronken en meer in huis wordt gedronken, zeer veel grooter. Alleen worden er door getroffen zij, die géén misbruik maken van sterken drank, maar die daar alleen, naar de zedelijke opvatting van vele medeburgers, een geoorloofd gebruik van maken. Daardoor, door dien dwang en die onvrij heid, zal men bereiken dat in deze personen zal worden gelegd een kiem van haat tegen het gezag, want alle onnoodige dwang en onnoodige vrijheidsbeperking werkt mede tot ondermijning van eerbied voor de wet en voor het gezag. Deze argumenten betreffen het algemeen bestuur en spreker acht reeds op die gronden instandhouding van het tapverbod ongewenscht en ongeoorloofd. Maar er is meer. De onoprechtheid, die er bestaat ten opzichte van artikel 135 der Gemeentewet, heeft spreker hier mee aangetoond, maar ook in de zaak zelf zit een onop rechtheid. Want het is door niets en door niemand be wezen, dat de Zondagen en Christelijke feestdagen spe ciaal deze bescherming behoeven en waar dat niet is bewezen, is het zeer onoprecht om speciaal deze dagen uit te kiezen voor de toepassing van een tapverbod, omdat men daarbij speculeerde op de stemmen van enkele christelijke groepen. Dat deze speculatie is ge lukt, is ook wel bij de stemmingen en bij de discussies bewezen; in de vergadering van 26 Januari 1926 heeft de heer Van der Schoot uitdrukkelijk verklaard, dat hij alleen op grond van de Zondagsheiliging zou stemmen tegen intrekking van het tapverbod De heer Muller: Die zijn er meer. De heer Vromen Juist, en dat is iets, wat zeer onoprecht is in deze zaak. Men heeft gespeculeerd op de stemmen van enkele christelijke groepen, die niet op grond van het tapverbod zelf, maar op grond van de Zondagsheiliging voor het verbod hebben gestemd. Spreker laat het aan deze groepen zelf over, uit te maken, in hoeverre een dwang, om geen sterken drank te gebruiken, Zondagsheiliging is, al of niet. Maar ook uit het oogpunt van de drankbestrijders zelf, dat de alcohol als een vijand van de maatschappij moet worden beschouwd, acht spreker het zeer onjuist, dat het tapverbod blijft bestaan, omdat het in het algemeen uit den booze is de menschen te willen dwingen. Het „dwingt ze om in te gaan" heeft, het is uit de geschiedenis gebleken, nooit belangrijke diensten bij de oplossing, van welke zedelijke vraagstukken ook, bewezen en wat de drankbestrijding betreft, zijn daar de voorbeelden Amerika en Noorwegen. Deze verordening is gemaakt voor de Zondagen en Christelijke feestdagen en op een desbetreffende vraag is geantwoord dat de le en 2e Christelijke Paaschdag zijn genoemd ter onderscheiding van de Joodsche Paaschdagen. Spreker gelooft wel namens zijn geloofs- genooten te kunnen mededeelen dat de Joden voor hun Joodsche feestdagen een dergelijke bescherming niet noodig hebben. De Joodsche Godsdienst staat niet vijandig tegenover het gebruik van alcohol, men gebruikt daarbij zelfs wijn bij den eeredienst op de feestdagen, maar men kan niet zeggen dat dit tot nog toe onpaeda- gogisch heeft gewerkt, omdat het misbruik van sterken drank bij de Joden zeker niet grooter is dan bij anderen. Als men hier in Leeuwarden werkelijk meent het alcoholmisbruik te moeten bestrijden, dan is het spreker absoluut onduidelijk dat men Voor de toepassing van deze verordening de Zondagen en Christelijke feest dagen heeft gekozen, dan had hij nog beter kunnen begrijpen dat men daarvoor den Vrijdag had genomen. Spreker komt ook veel op straat, op verschillende uren van het etmaal krijgt hij Leeuwarden te zien, de geheele week door, maar het treft hem dan altijd dat, als hij nog eens dronken menschen ziet, dit dan meest des Vrijdags is. Daaruit blijkt ook dat de verordening niet is gemaakt uit een oogpunt van openbare orde, want dan had men ze voor den Vrijdag moeten vaststellen. Maar waarom heeft men dan juist de Zon- en feestdagen genomen, die toch volgens de deskundigen deze be scherming niet noodig hebben? Omdat men dan waar schijnlijk de stemmen op grond van de Zondags heiliging had gemist en dan was men er niet gekomen. Thans een vraag aan den heer H. de Boer, die wijst op het referendum, dat uitgaat van het denkbeeld dat eerst een bepaalde meerderheid van de bevolking zich voor invoering van een verbod moet hebben uit gesproken. De heer De Boer heeft dat ook zelf ver dedigd, toen hij er in Januari 1926 en den eersten keer over heeft gesproken, maar toen er later v/eer over gesproken is heeft hij geen vast antwoord gegeven op de vraag: hoe groot moet het percentage voorstemmers wezen, alvorens wij ons als raadslid zedelijk gerechtigd achten om voor een verbod te stemmen Spreker meent dat de voorstellers van het ontwerp-Rutgers een meer derheid van hebben gesteld, maar het kan ook zijn van 2/3- Maar, aldus spreker, waar haalt gij, Raad van Leeuwarden, dan de zedelijke moed vandaan om met een kleine meerderheid een dergelijke dwang op te leggen aan heel Leeuwarden Deze zedelijke moed moogt gij niet hebben. Er is hier toch geen periculum in mora, het betreft hier niet een zaak die urgent is, eigo mist gij het zedelijk recht De heer H. de Boer (wethouder): Uw eigen partij- genooten hebben niet voor mijn voorstel willen stemmen. De heer Vromen kan daarop wel antwoorden dat voor die leden, zooals de heer De Boer ook wel weet, daar tegen staatkundige bezwaren golden. Z. i. is die op merking dan ook zeer ten onrechte gemaakt. Spreker wil geheel voorbijgaan en in dit stadium niet spreken over het onrecht, dat den vergunninghouders wordt aangedaan, wier verplichtingen men nog in 1925 belangrijk heeft verzwaard door een verhooging van het vergunningsrecht. Spreker wil alleen nog wijzen op een ander, practisch bezwaar. Hij heeft, naar hij meent, de belangrijke ethische, principieele en staatkundige bezwaren tegen deze verordening besproken en daarbij ook verwezen naar de lange en vele discussies, die over deze zaak sinds de begrootingsdebatten van 1919 zijn gehouden, hij wil thans nog een practisch bezwaar noemen. Als men thans een verordening gaat maken, die uit voerbaar is en die kan worden gehandhaafd, dan heeft de Raad het recht en de plicht van de Politie te eischen de noodige controle uit te oefenen. Is nu de Raad er van overtuigd dat de Politie, op haar tegenwoordige sterkte, daartoe in staat zal zijn Spreker vraagt dat in verband met de laatstgehouden begrootingsdebatten, waarbij de Voorzitter, naar aanleiding van een op merking over bedelarij en venten in de buitenwijken, heeft geantwoord dat de Politie tot haar maximum capaciteit belast was en dat er niet meer op de Politie kan worden gelegd. Heeft de Raad van Leeuwarden nu op het oogenblik. gezien den algemeenen financieelen toestand van de gemeente en gezien ook het feit dat men hier eigenlijk tegen windmolens vecht, omdat drankmisbruik hier practisch niet aanwezig is, heeft de Raad consequent de overtuiging, dat de Politie deze controle zal kunnen uitoefenen, of zal hij misschien meer politie willen aanstellen De heer Dijkstra voelt zich gedwongen om nog een enkel woord te zeggen aan het adres van den heer

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 6