264 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 December 1927. De heer Blanson Henkemans wenscht naar aanleiding van hetgeen de Voorzitter heeft opgemerkt, nog een enkel woord in het midden te brengen. De Voorzitter zegt dat uitbreiding niet noodzakelijk nadeelig behoeft te zijn. Dat is natuurlijk waar, maar de kans, dat men goede uitbreidingen krijgt, wordt hoe langer hoe kleiner. De zaak wordt geheel beheerscht door de vraag, hoe ver de nieuwe aansluitingen van het hoofdnet zijn gele gen, d. w. z. zij wordt beheerscht door de kosten van de aansluiting. De groote afnemers zijn op, Harlingen, Leeuwarden en Franeker hebben we al en Sneek en Heerenveen hebben een eigen waterleiding. Wij houden dus alleen de kleine plaatsjes over en nu zal het dik wijls voorkomen, dat de kosten van aanleg naar een klein plaatsje van dien aard zijn, dat het nooit een ren- deerend zaakje kan worden. Als nu in zoo'n geval de Waterleiding maar zegt er is aan jullie niets te verdienen, dus we beginnen er niet aan, dan is er geen kwaad bij, maar anders is de kans niet uitgesloten dat wij hoe langer hoe meer kwade klanten krijgen en in dat geval zou spreker er tegen wezen dat wij zoo'n groote garantie want Leeuwar den heeft daarvan toch het leeuwenaandeel op ons nemen. Het is voor een klein plaatsje in Friesland of voor de betrokken gemeente heelemaal geen bezwaar om voor één aandeel op te komen. Zoo'n gemeente waagt daar een buitengewoon klein beetje mee, gezien den grooten afstand, waarlangs zij het water krijgt. Maar voor de Waterleiding is zoo'n gemeente heelemaal geen voordeelige klant. Spreker heeft het Electriciteitbedrijf er bij aangehaald, omdat men daar ook geweldig met die kwesties heeft gesukkeld; er zijn heel veel leidingen gelegd, die nooit de kosten zullen kunnen opbrengen, althans de eerste tientallen jaren niet. Het draait dus hier maar om, of de Waterleiding maatschappij, wanneer zij kwade klanten kan krijgen, dezen bedankt en zegt: ik sluit U niet aan, tenzij gij rente en aflossing van de aansluitingskosten garandeert. De heer Oosterhoff zou een vraag willen doen naar aanleiding van wat de Voorzitter heeft meegedeeld. Deze heeft volkomen duidelijk uiteengezet hoe de ga rantie op het oogenblik is verdeeld over de verschil lende gemeenten en wat onze gemeente te dragen heeft. Spreker zou nu de vraag willen stellen, waarom bij deze overeenkomst gesproken wordt van een hoofdelijke aansprakelijkheid. Is dat, omdat de garantie evenredig is aan het aantal aandeelen, dat iedere gemeente heeft en dit aantal van tijd tot tijd verandert? Spreker vreest dat deze vorm voor Leeuwarden wel eens tot moeilijk heden al zijn het dan ook geen financiëele aan leiding zal kunnen geven. Waar de gemeenten hoofdelijk aansprakelijk zijn, ligt het voor de hand dat, als de garantie in werking zou treden, de gemeente Leeuwarden, die voor ongeveer de helft aansprakelijk is, allereerst voor het geheele bedrag zal worden aangesproken, zoodat Leeuwarden dan dus op al die gemeenten hun aandeel zou moeten verhalen. Zou het daarom niet beter zijn dat iedere gemeente voor haar eigen aandeel aansprakelijk werd gesteld, dus Leeuwarden voor 43/ioo> Harlingen voor zooveel honderdste, enz. Dan zou de geldschieter zelf het op de verschillende gemeenten moeten verhalen en al zou deze eenig bezwaar hebben, dat te doen, toch lijkt dit spreker, van gemeentelijk standpunt bezien, veel juister, want nu heeft de gemeente Leeuwarden de meeste kans dat zij voor het geheel wordt aangesproken en dat zij maar moet zien dat zij de garantie van de andere ge meenten binnen krijgt. De Voorzitter zou eerst de vraag van den laatsten spreker willen beantwoorden en hij zou dan tot den heer Oosterhoff willen zeggen: indien hier bij een zeker groot lichaam in Leeuwarden, waarmee de heer Ooster hoff goed bekend is, een aanvraag komt voor een lee ning en deze leening wordt gegarandeerd door 13 ge meenten, waarvan iedere gemeente zich hoofdelijk aan sprakelijk stelt, óf er komt een aanvraag binnen voor een leening, waarvoor deze gemeente zich voor zooveel, die voor zooveel en die voor zooveel honderdste aan sprakelijk stelt, dan geloof ik dat die eerste leening met eenig meer animo zal worden bekeken dan de laatste en het zou me niet verwonderen als men ten opzichte van die laatste aanvraag zou zeggen: met die soesah willen wij niet te maken hebben. Dat is de eenige oorzaak, waarom de zaak zoo is gesteld. De heer Oosterhoff heeft volkomen gelijk dat het andere voor ons gemakkelijker zou zijn; de gemeente Leeuwarden zal, als er kwestie is, zeker wel het eerst worden aangesproken en zij zal datgene, wat buiten hare aansprakelijkheid valt, dan moeten verhalen op de andere gemeenten. Spreker heeft ook altijd tegen de andere gemeenten gezegd, dat de geldschieter toch het eerst bij Leeuwarden komt, maar dat is niet anders wanneer het werd gedaan op de door den heer Ooster hoff voorgestelde manier, zou dat, om de woorden van den heer Peletier te gebruiken, den koers van den dag erg beïnvloeden, indien de geldschieter dan nog lust had, geld te geven. Gewoonlijk zal in zoo'n geval die lust echter wel gauw verdwenen zijn. Bij het nu gevolgde systeem zal men dus het geld eerder nog wat goed- kooper kunnen krijgen. Er zitten hier verschillende menschen, die er verstand van hebben; het is voor een lichaam, dat het geld geeft, toch veel mooier, wan neer het in den loop van het jaar in een boekje, dat het uitgeeft, achterin kan zetten, dat het een leening van 5 ton heeft aangegaan, welke is gegarandeerd door 13 welvarende gemeenten, dan dat het daarin moet zetten dat de gemeente Leeuwarden die leening heeft gega randeerd voor zooveel honderdsten, en andere gemeenten voor zooveel honderdsten De heer Vromen: Dat zet je er niet in. De Voorzitter De kwestie, die de heer Blanson Henkemans aanroert, is ernstiger. Wij hebben vanaf het eerste oogenblik strijd gevoerd om in alle opzichen niet te worden vergeleken met het P. E. B. en spreker had niet verwacht dat, nu de Waterleiding reeds 5 jaar bestaat, dat nóg niet is aanvaard. Wij hebben niet met het P. E. B. te maken, in alle opzichten niet; ons geheele bedrijf is absoluut niet te vergelijken met het P. E. B. Wij behoeven hier niet het P. E. B. te bespreken, maar spreker wil gaarne aan den heer Henkemans en ook aan de andere heeren en de dame hetzij op het bureau van de Waterleiding, hetzij hier een nadere uitleg daarvan geven. De heer Henkemans zegt: de groote afnemers zijn op, maar spreker zegt: dat kan ons niet schelen, als het maar uit kan. Kleine aansluitingen vinden wij ook best, als ze ieder voor zich maar uit kunnen. Dat is ons systeem. Stroppen hebben wij niet, hebben wij nooit gehad en zullen wij vermoedelijk ook nooit krijgen. Vandaar dat ik dit besluit gerust durf aanbevelen, èn uit technisch èn uit financieel oogpunt. Wij zijn als Bestuur van de Waterleiding overtuigd, dat de Noordelijke helft van Friesland zonder eenig bezwaar kan worden aangesloten wanneer maar de boterfabrieken van Stiens, Marrum, enz. meedoen, zijn wij zeker van een absoluut rendabele aansluiting. Wij hebben geen uitbreidingen gemaakt, die niet uit kon den, wel, waar wij het eerste of tweede jaar niet mee uitkomen, omdat de garantie voor waterverbruik, die wij stelden, de eerste jaren te hoog zou oploopen, in dien zij werd toegepast. Wij hebben dan ook voor de eerste paar jaren wel eens iets moeten toegeven, maar altijd mits het verlies in 4, 5 of 6 jaren zou terugkomen. Zoo is het systeem in Bolsward geweest, zoo is het in Drachten geweest en zoo is het ook in Winsum ge Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 December 1927. 265 weest. Ook waren er plaatsen, waarbij de garantie vrij wel geheel werd gedekt door de boterfabriek, wat bij Berlikum ook het geval is geweest en als de gemeente de garantie niet kon dekken, heeft de Waterleiding ge zegd: dan zullen wij het wel doen, als het maar spoedig terugkomt. Er zijn allemaal uitbreidingen gemaakt, ook wel heele kleintjes, maar het doet er niet toe wat het was, een groote of een kleine plaats, wij wisten toch van te voren al dat de aansluiting het eerste jaar niet rendabel zou zijn, maar dat zij, als zij 10 jaar bestond, wèl rendabel zou zijn en een behoorlijke winst zou af werpen. En dat moet ook; op de oude deelen verdienen wij, dus moeten wij op de nieuwe deelen ook verdienen. Er is tot nog toe ook bij niemand eenig bezwaar tegen eenige aansluiting geweest. Spreker herhaalt dat, indien er eenige samenwerking tusschen de verschillende plaatsen is, het Noordelijk deel van Friesland zoo bij de Waterleiding is te krijgen; dat is bij onderlinge samenwerking zoowel financiëel als technisch mogelijk. De garantie, waarover de heer Oosterhoff sprak, is dus een theoretische kwestie; wij denken eerder aan een tariefsverlaging dan aan moeilijkheden voor deze gemeente met betrekking tot de garantie. Zoo is de toestand van de Waterleiding. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 13 (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van een voorschot op de gemeentelijke vergoeding ingevolge artikel 101 der Lager Onderwijswet 1920 aan het bestuur der Roomsch Katholieke Schoolvereeniging, alhier, voor hare school voor lager onderwijs aan de Tweebaksmarkt. Dit voorstel luidt als volgt Van de Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging, al hier, is op 11 November j.l. ingekomen een verzoek om voorschot, tot een bedrag van 476.—, op de gemeen telijke vergoeding overeenkomstig artikel 101, le lid, der Lager Onderwijswet 1920, over het dienstjaar 1927, ten behoeve van hare met ingang van 1 September 1927 geopende school voor gewoon lager onderwijs aan de Tweebaksmarkt no. 44 alhier (Julianaschool A). Bij Uw besluit van 20 April 1927 no. 124R/77 zijn aan onderscheidene besturen van bijzondere scholen in deze gemeente met betrekking tot het jaar 1927 voor schotten op de gemeentelijke vergoeding ex artikel 101 der Lager Onderwijswet toegekend, berekend voor eene school voor gewoon lager onderwijs naar een bedrag van 14.12 per leerling, zijnde 80 van 17.65, het gemiddeld bedrag per leerling van de kosten over 1924 der openbare lagere scholen. Daar de bovenvermelde school geopend werd op 1 September 1927, behoeft slechts een voorschot te worden toegekend over 4 maanden. Voor een school, die in den loop van het jaar geopend wordt, moet voor de bepaling van het leerlingenaantal artikel 28, 7e lid, van genoemde wet toegepast worden, met dien verstande, dat in dit geval het aantal leer lingen moet worden genomen, dat op 31 October 1927 als werkelijk schoolgaande bekend stond. Dit aantal beliep op gemelden datum 105, zoodat in het onder havige geval over 1927 aanspraak op een voorschot op de gemeentelijke vergoeding kan worden gemaakt tot een bedrag van 105 X 14.12 3 494.20. Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging te besluiten a. aan het bestuur der Roomsch-Katholieke School vereeniging, alhier, voor de school voor gewoon lager onderwijs aan de Tweebaksmarkt no. 44 (Julianaschool A) over het dienstjaar 1927 een voorschot op de ge meentelijke vergoeding, ingevolge artikel 101 der Lager Onderwijswet 1920, toe te kennen van 476. b. te bepalen, dat dit voorschot in den loop der maand December 1927 betaalbaar zal worden gesteld. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga dering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 6