62 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 April 1928.
Op grond van het bovenstaande geven wij U thans
andermaal in overweging de adressen van het Bestuur
der vereeniging „Voorstreek Vooruit" en H. Brennink-
meijer c. s. van 20 Juni en 10 December, respectievelijk
14 Juli 1927, voor kennisgeving aan te nemen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Aan de orde is wederom
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het voeren van een rechtsgeding tegen de predikanten
en de Kerkvoogdij van de Nederduitsch Hervormde
Gemeente, alhier, inzake het doen van rekening en
verantwoording van het door de gemeente Leeuwarden
gevoerde beheer over de z.g. pastoriegoederen.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij exploit van 8 Maart j.l. is de gemeente Leeuwar
den ten verzoeke van de predikanten der Nederduitsch
Hervormde Gemeente alhier en, voorzooveel noodig,
van het College van Kerkvoogden dier gemeente gedag
vaard om zich door de Arrondissements Rechtbank te
hooien veroordeelen aan hen rekening en verantwoor
ding te doen van het door de gemeente Leeuwarden
gevoerde beheer over de z.g. pastoriegoederen en om
zoodanige som, als hun bij het sluiten der rekening zal
blijken toe te komen, met de wettelijke rente sinds de
dagvaarding, aan hen te betalen.
Reeds in October van het vorige jaar hadden de
eischers de gemeente tot het doen van de hierbedoelde
rekening en verantwoording gesommeerd, aan welke
sommatie wij echter, overeenkomstig de adviezen van
de archivaris en den rechtsgeleerden raadsman der ge
meente, geen gevolg hebben gegeven. Naar hunne en
onze meening toch is, zoowel op historische als rechts
kundige gronden, de gemeente de geëischte rekening
en verantwoording aan niemand verschuldigd. Voor
bijzonderheden aangaande deze quaestie mogen wij hier
volstaan met te verwijzen naar de ter visie gelegde rap
porten, waaruit U tevens het goed recht der gemeente
in dezen kan blijken.
In overeenstemming met de over deze zaak uitge
brachte juridische en geschiedkundige adviezen geven
wij Uwe Vergadering dan ook in overweging te be
sluiten tegen den bovenomschreven eisch van de predi
kanten en de Kerkvoogdij van de Nederduitsch Her
vormde Gemeente, alhier, in rechten, zoo noodig ook
in hooger beroep en cassatie, verweer te voeren.
Wordt in geheime vergadering overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering worden de
beraadslagingen voortgezet.
De heer Westra wenscht nog een enkel woord over
deze aangelegenheid te zeggen. In de eerste plaats wil
hij Burgemeester en Wethouders dank brengen voor de
buitengewoon uitvoerige inlichtingen, die zoowel bij de
stukken zijn gevoegd als nu nog in besloten vergadering
zijn verstrekt en dit dankwoord sluit tevens in een
woord van hulde aan onze gemeente-archivaris voor
haar buitengewoon uitvoerig rapport.
Overigens wenscht spreker iets te zeggen over het
geen aanleiding is tot dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders. Die aanleiding tot het voorstel, de dag
vaarding van de 7 Nederduitsch Hervormde predikanten,
heeft hij met eenige gemengde gevoelens waargenomen.
Hij moet toegeven dat er ook voor anderen dan alleen
de Hervormde Kerk een lichtzijde aan de zaak is en dat
is deze, dat, wanneer eventueel de zaak ten aanzien van
de pastorie goederen zou worden gewonnen door de
Hervormde Kerk, dit misschien de eenige mogelijkheid
was dat de kerke goederen nog eens zouden worden toe
gewezen aan hen, aan wie ze voor 1800 zijn overge
dragen en dat de revenuen daarvan nog eens zouden
worden genoten door de 3 kerkgenootschappen, aan
wie deze goederen in eigendom toebehooren en dus ook
voor 1/3 deel door het kerkgenootschap, waartoe spr.
behoort. Dat is de lichtzijde.
Aan den anderen kant verbaast spreker zich eeniger-
mate, dat deze zaak door de Nederduitsch Hervormde
predikanten is ondernomen, omdat hij juist dezer dagen
heeft waargenomen dat in 's lands vergaderzaal door
een Nederduitsch Hervormde predikant is bepleit om
over te gaan tot verlaging der salarissen van onder
wijzers-kloosterlingen, opdat die gelden, afkomstig van
de overheid, niet deels ten goede mochten komen aan
zeker kerkgenootschap, terwijl hier thans 7 van die
zelfde predikanten wij staan daarmee feitelijk voor
een eigenaardig paradoxaal verschijnsel een aanval
willen doen op de revenuen en van geestelijke goederen,
die thans aan de openbare kas ten goede komen en die
zij aan henzelf willen brengen.
Bovendien zijn dat goederen, die 400 jaar geleden zijn
bijeengebracht door de Roomsch-Katholieke Kerk, dus
door een heel ander kerkgenootschap dan het hunne.
Wanneer nu de Hervormde Kerk aanspraak wil gaan
maken op die gelden, plaatst zij zich eigenlijk op een
heel eigenaardig standpunt. Spreker wil de zaak niet
juridisch maar moreel beschouwen.
Men kan zich op dit standpunt stellen, dat de goe
deren eenvoudig behooren aan de doode hand en dat
zij dus, waar deze goederen geen eigenaar hebben, te
recht door de gemeente worden beheerd.
Men kan zich verder op het standpunt stellen, dat de
goederen zullen blijven aan het kerkgenootschap, waar
aan zij oorspronkelijk toebehoorden, zoo lang dit be
staat, ook al zijn alle leden van dat kerkgenootschap
hier verdwenen. Ook in dat geval kan de Hervormde
Kerk er geen aanspraak op maken, want ze behoorden
oorspronkelijk aan de Katholieke kerk.
Men kan zich ook op het standpunt stellen de goe
deren behooren aan de levende personen die het kerk
genootschap vormden, zoodat zij zouden moeten worden
verdeeld onder hen, die vroeger één kerkgenootschap
vormden.
Op dat standpunt plaatst zich de Hervormde Kerk,
want dat is de eenige rechtsgrond, waarop zij haar
eisch kan gronden. Maar wanneer zij zich op dat stand
punt plaatst, dan gaat het zoo, dat de goederen moeten
toevallen aan allen, die vóór de Doleantie tot de Her
vormde Kerk hebben behoord, dan moeten zij mede
komen aan de Gereformeerde Kerk en misschien zelfs
wel aan die in Hersteld Verband en weet spreker aan
welke kerkgenootschappen meer, maar bovendien aan
allen, die eens aan de Hervormde Kerk hebben behoord,
maar die daar nu niet meer en misschien nergens meer
aan behooren, en deels ook aan de Katholieken.
Dan zou men dus moeten zeggen dat die goederen op
het oogenblik terecht worden beheerd door liet Burger
lijk Gezag, omdat zij aldus blijven aan de inwoners van
Leeuwarden en aan alle gezindten zullen toebehooren.
Voorloopig zou spreker zich eenigermate op dat
standpunt kunnen stellen; hij kan zich althans voorloopig
verklaren voor het voeren van verweer, omdat hij meent
dat de Hervormde Kerk zeker geen aanspraak kan
maken op deze gelden. Spreker ziet de zaak zoo, dat de
gemeente, die niet beweert dat het de goederen in eigen
dom maar terecht in beheer heeft, niet alleen het recht
maar ook den plicht heeft om zich tegen den eisch van
de predikanten der Nederduitsch Hervormde Gemeente
te verzetten, opdat de goederen niet in handen zullen
komen van hen, aan wie zij in geen geval toebehooren.
Bovendien, aldus spreker, meen ik de zaak van dit
standpunt te moeten bezien wij kunnen wachten. Er
wordt in het rapport gezegd over de kwestie van de
predikantstractementen, dat deze ten eeuwigen dage
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 April 1928. 63
door de gemeente uit de pastoriegoederen zullen moeten
worden betaald en dat er dus nooit kans is dat de reve
nuen der Kerkegoederen ooit ten goede zullen komen
aan de 3 kerkgenootschappen.
Ik ben het daarmee niet eens. Wie de teekenen des
tijds verstaat en waarneemt, wat er gebeurt, behoeft niet
een profeet te wezen om te verklaren, dat er eerlang een
dag zal kunnen komen, waarop er geen Hervormde pre
dikanten meer zullen zijn, om deze 6600.in ont
vangst te nemen en waarop automatisch de revenuen
der goederen weer zullen overgaan aan de Kerken,
waaraan deze behooren. Wij hebben dus den tijd. Ik
zou zelfs verder durven gaan en in dit geval de profeten
mantel willen omhangen en zeggen, dat ik den dag zie
komen, waarop de goederen weer aan de Katholieke
Kerk terug zullen komen
De heer Peletier: Allemaal Katholiek
De heer WestraDe heer Peletier zegtallemaal
Katholiek Welnu, het voorgeslacht van deze heeren
heeft allemaal behoord tot de Katholieke Kerk
De heer Vromen Ho, ho, ho
De heer Westra uitgezonderd dan het voorge
slacht van den heer Vromen en ik zie den dag komen,
waarop dat nog eens voor ieder Leeuwarder weer het
geval is en dat dus, zonder dat dit moeite ondervindt,
de goederen tot de Katholieke Kerk terug zullen komen.
Spreker wil hier nog iets aan toevoegen omtrent het
eigenaardige voorbeeld, dat wij hier hebben, van goe
deren in de doode hand. Voor lü of 15 jaar terug hebben
verschillende politieke partijen in hun program opge
nomen een belasting op goederen in de doode hand, niet
omdat zij hiervan zooveel financiëel voordeel verwacht
ten, maar meer omdat zij wisten hiermede te specu-
leeren op gezindheid van velen ten aanzien van de goe
deren in de doode hand, die niet de meest vriendelijke
is.
Uit dit voorbeeld valt nu wel iets te leeren voor de
menschen, die bezwaar hadden tegen dat bezit. Wij
hebben hier nu te doen met goederen in een hand, die
zoo dood is, dat het Burgerlijk Gezag zich heeft ont
fermd om die goederen te beheeren, omdat er anders
niemand was. Nu blijkt dat die goederen, welke 400
jaar geleden zijn bijeengebracht, ruim 300 jaren hebben
dienst gedaan om de geestelijke belangen van de inwo
ners dezer stad te behartigen, zij het niet op de manier,
waarop iedereen dat wenschte, dan toch op een wijze,
die naar de meening van degenen, die de uitgaven
deden, de beste was, en dat deze goederen op dit oogen
blik nog van groot belang zijn voor de gemeente Leeu
warden.
Gezien nu het feit, dat de Raad straks misschien zal
beslissen om zich in rechten te verzetten en gezien het
rapport van de gemeente-archivaris, die deze goederen
van groot belang acht voor de gemeente Leeuwarden,
meent spreker ook dat, wanneer die goederen nu gedu
rende bijna 400 jaren van zoo groot belang zijn voor
Leeuwarden, het juist is om zich te verzetten. Maar van
den anderen kant bekeken staat het dan zóó, dat,
wanneer de Raad zijn goedkeuring gaat hechten aan dit
voorstel om zich' te verzetten, de Raad daarmee zijn
waardeering uitspreekt voor het bezit van de revenuen
dier goederen, maar ook tegelijkertijd, zij het wellicht
zijns ondanks, een woord van hulde brengt aan de
Katholieke Kerk, die 400 jaar geleden deze goederen,
die thans voor de gemeente van zooveel belang zijn,
heeft bijeengebracht en behouden.
De heer Feddema vindt, dat deze geschiedenis door
den heer Westra al te gek behandeld wordt. Er blijkt
uit dat de heer Westra niet een erge historicus is, anders
zou hij zoo niet spreken. Dat de Roomsche Kerk inder
tijd te gronde ging, was het gevolg van verschillende
omstandigheden en de meeste der leden gingen toen
over tot de Hervormde of Gereformeerde Kerk. Dat is
een stuk geschiedenis.
De heer Westra heeft het over de aanspraken van
nu levende menschen uit de Roomsche Kerk. Maar het
nageslacht van dezelfde menschen, die vóór 1580 leefden
in de Katholieke Kerk, kan men nu vinden in de Her
vormde of Gereformeerde Kerk.
Spreker vindt het ook hatelijk, dat de heer Westra
zei dat de Hervormde Kerk te gronde gaat. Spreker zou
zeggen: laat ieder op zijn eigen kerk passen. De heer
Westra zei nog dat de Katholieken den tijd hebben, ja,
dat is een zekere categorie van menschen ook wel toe
vertrouwd. Spreker zal er verder niet meer van zeggen;
hij vindt het verschrikkelijk dat er op een dergelijke
wijze over deze kwestie wordt gesproken.
Dat de gemeente zich zal verzetten, vindt spreker
best. Hij is het daarmee eens. Wanneer de goederen
niet aan de predikanten toebehooren, zullen ze die ook
niet begeeren, maar daartegenover staat dat, wanneer
hun die wél toekomen en zij er wél recht op hebben,
dat de gemeente dan ook straks rekening en verant
woording zal hebben te doen, en zij hebben er dan óók
recht op om die te vragen. Laat de rechter dat echter
uitmaken en laat de heer Westra zich niet verdiepen in
alle onmogelijke dingen omtrent kerkelijke verschillen.
De heer IJ. de Vries zou één kantteekening op de rede
van den heer Westra willen maken. Deze heeft steeds
gezegd dat de goederen zijn gegeven ten bate van de
Katholieke Kerk, maar spreker voor zich gelooft dat niet.
Hij gelooft dat onze voorvaderen die goederen hebben
gegeven ter bevordering van den godsdienst en ter ver
breiding van Gods Koninkrijk. En waar de Katholieke
Kerk toentertijd zoo geweldig in verval geraakte, dat
zelfs haar eigen leden in groote meerderheid, bijna voor
100 en in sommige dorpen zelfs voor 100 van de
Katholieke Kerk naar de Gereformeerde Kerk overgin
gen, daar zijn die goederen ook verder gebruikt ter be
vordering van Gods Woord en van Zijn Koninkrijk en
daar worden zij nu nog gedeeltelijk voor gebruikt. De
heer Westra heeft gezegd dat ze zijn gegeven voor de
bevordering van de Katholieke Kerk, maar het is ge
beurd voor de verkondiging van Gods Woord en daar
voor worden zij nu nóg gebruikt, al is het waar dat de
naam van den kring, door wie ze worden gebruikt, thans
anders is. Spreker zal het maar hierbij laten anders
zouden wij hier misschien wel 2 uur over kunnen debat-
teeren.
De Voorzitter zal den heer Westra niet volgen in zijn
speech, waar het geloof en de politiek van af droop
alleen wil hij op deze slak even zout leggen, dat de heer
Westra heeft gezegd dat de gemeente erkende de goe
deren wél in beheer, maar niet in eigendom te hebben.
Waar wij hier gaan procedeeren, wil spreker dat even
terecht zetten, door op te merken, dat de gemeente zich
daarover op het oogenblik niet uitlaat, te meer, opdat
men van de zijde, waarmee wij in proces treden, op
giond dat het in de vergadering niet is tegengesproken,
daaruit geen argument zal putten.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.