86 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. en rekening houdende met de daarna bekend geworden feiten, niet overdreven optimistisch maar zuinig ge raamd, die begrooting een saldo zal houden van een ton. Om dit cijfer te krijgen spreker weet niet of het college de gegevens reeds heeft van de rekening 1927 heeft spreker de volgende berekening gemaakt. In de eerste plaats meent hij, dat vast staat, dat een be drag van 25.000.- van de bijdrage in het waarborg fonds van de Landbouwtentoonstelling zal worden terugontvangen, terwijl de belasting op de vermakelijk heden 7000.meer heeft opgebracht, samen dus reeds 32.000.—. Verder meent spreker dat, rekening houdende met de gemaakte winst in 1926 door het Electriciteitbedrijf en de geraamde winst over 1928, de winst over 1927 van dat bedrijf hoewel dat door hem niet met zekerheid is te zeggen moet gelegen hebben tusschen die cijfers van 1926 en 1928. Wij komen daarmee dan 40.000. hooger dan staat op de begrooting voor 1927 en wij kunnen dus nu met vrij groote zekerheid verwachten dat de winst van het Electriciteitbedrijf over 1927 40.000.hooger is dan op de begrooting staat. Dan is er nog de post winst op het abattoir, die door zeer bijzondere omstandigheden op de begrooting voor 1927 abnormaal laag is geraamd, maar waarvan de uit komsten door andere omstandigheden zijn meegevallen, n.l. doordat de export naar Engeland, die was vervallen, is vervangen door een export naar andere landen. Dit heeft tot gevolg gehad, dat het abattoir over 1927 niet de abnormaal lage winst van 1200.die was ge raamd, heeft gemaakt, maar een winst van 25.000.-. Wanneer men dat alles bij elkaar rekent, komt men tot de conclusie, dat met zeer groote waarschijnlijkheid de rekening over 1927 zal sluiten met een overschot van 100.000.en dat dienaangaande de begrooting 1929 er ten opzichte van het bedrag, waarmee de be grooting voor 1928 wordt geopend, een 75.000. gunstiger voorstaat dan 1928. Dat geeft dus op zichzelf reeds steun voor de begroo ting voor 1929. Maar er zijn meer reden om niet pessi mistisch te zijn. Ook voor 1929 geldt toch de verwach ting dat de geheele uitkeering van 122.250.— aan het Provinciaal Electriciteitsbedrijf niet of voor een belang rijk deel niet op de begrooting behoeft te worden ge plaatst. Dan zijn er nog enkele punten, waarbij de mogelijk heid tot bezuiniging kan worden verwacht, n.l. bij het voorstel van het college om de mogelijkheid tot bezui niging te onderzoeken door bezuiniging op de bewaar scholen en door opheffing of reorganisatie van de Ge meentelijke Hoogere Burgerschool. Het college heeft zelf het voorstel gedaan, om de mogelijkheid te onderzoeken of daar bezuiniging in zit en toen spr. bij de begrooting heeft gevraagd: voelt het college daar zelf voor, ik heb zoo het gevoel dat het daar zelf niet voor gevoelt is door het college van Burgemeester en Wethouders ge zegd: zeker, wij komen niet met voorstellen, waar wij zelf niet voor voelen. Men mag dus verwachten, dat daar positieve voor stellen tot bezuiniging uit zullen komen. Ten slotte mag men verwachten dat het feit van het aannemen van de wet op het zevende leerjaar waarin toch onze gemeente reeds op verschillende wijzen voor zag waarschijnlijk voor onze gemeente, in tegenstel ling met het platteland, een bate zal afwerpen en dat daardoor in de toekomst zij het misschien nog niet in 1929 de uitkeering van het Rijk hooger zal worden. Men weet dus met positieve zekerheid dat de begroo ting voor 1929 een belangrijk beter begincijfer zal ver- toonen dan die voor 1928, terwijl ook in andere op zichten het perspectief niet zoo somber is. Men behoeft dus niet in 1928 met een onnoodig te hoog heffings percentage te beginnen, omdat men dan met tegen vallers in 1929 zou rekenen. Er wordt thans ook nog niet met een natuurlijk accres van de inkomsten gerekend en spreker heeft dat ook terzijde gelaten, omdat de uitgaven ook stijgen met de inkomsten. Spreker wil hierbij nog eens den nadruk leggen op de noodzakelijkheid van vermindering van den post „Onvoorziene uitgaven" met 40.000.omdat dit bedrag daar thans onnoodig op voorkomt. Een en ander maakt dat hij zich de vrijheid veroor looft om den Raad in overweging te geven het heffings percentage niet op 5.3 maar op 5 vast te stellen. De heer Visser zou hier ook wel een enkel woord over willen zeggen. Bij zijn berekening hier in dezen raadsbrief grondt de wethouder van Financiën zijn cijfers op een cijfer van aanslag van 26.600.000 en komt hij tot de conclusie, dat wij er kunnen komen met een heffingspercentage van 5.15, terwijl, als wij dat percen tage vaststellen op 5.3, wij een surplus zullen hebben van 39.000.— a 40.000.—. Spreker meent dat wij dat eigenlijk ook wel moeten hebben. De politiek van den heer Vromen is eigenlijk gebaseerd op meevallers; hij zegt: van de begrooting 1927 kunnen wij zooveel overbrengen op de begrooting 1929, het zal meevallen en wij kunnen dus het cijfer verlagen. Maar de heer Vromen heeft toch geen zeker heid dat het zal meevallen, het kan ook anders zijn dan hij zich voorstelt. Waar het hier nu gaat om een verschil van 39.000. a 40.000.meent spreker dat wij dit surplus moeten handhaven; anders zou het kunnen gebeuren dat wij, evenals een paar jaar terug, moeten navorderen en ach teraf de belasting moeten verhoogen. Spreker zou daar om het voorgestelde cijfer willen vaststellen, om het geraamde surplus van 39.000.a 40.000.te handhaven. Is het dan een feit dat het meevalt, zooals de heer Vromen zich voorstelt, dan zullen wij toch, als we een jaar verder zijn, het cijfer kunnen verlagen. Dat is beter dan het nu lager te stellen. Wij kunnen dat nu wel doen, maar door die politiek, die ook in vroegere jaren is gevolgd, zijn wij juist voor het feit geplaatst, dat wij toen moesten verhoogen. Dat was de financiëele politiek van den heer Beekhuis, waar spreker zich juist altijd tegen heeft gekant; die had juist tot resultaat, dat wij moesten navorderen. Daarom is spreker voor het vaststellen van een cijfer van 5.3; dit waarborgt bij een cijfer van aanslag van 26.600.000 dit zou iets kunnen stijgen, maar zekerheid hebben we daaromtrent niet een surplus van ongeveer 40.000.en dat moeten wij wel hebben. Men moet zijn berekening niet altijd baseeren op mee vallers, maar er ook rekening mee houden dat wij ook tegenvallers kunnen krijgen. Men dient de meevallers niet eerder te realiseeren dan wanneer wij ze hebben. De heer Ritmeester (wethouder) zegt, dat, wanneer hij de rede van den heer Vromen beantwoordt, hij wil beginnen met de markante punten daaruit aan te vech ten en wel in de eerste plaats, dat in de toekomst Leeu warden van de winstuitkeering, die wij op het oogen- blik aan het Provinciaal Electriciteitsbedrijf moeten geven, wellicht een zeker bedrag zal terugontvangen of heelemaal, ook graag natuurlijk. Als spreker nu den heer Vromen goed heeft begrepen, dan zou deze dat geld op het oogenblik willen gebruiken voor belasting verlaging De heer Vromen: Dat heb ik niet gezegd. De heer Ritmeester (wethouder) hij zegt immers dat de toestand daardoor gunstiger wordt. Spreker gaat op dat punt direct met den heer Vromen van opinie verschillen, want als er een zeer aanmerkelijk bedrag werd terugontvangen, zou dit z. i. gebruikt moeten worden voor verlaging van den prijs van eiec- triciteit. Hij weet niet hoe het college daar over denkt. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. 87 maar hij zou toch bepaald dat geld niet direct voor belastingverlaging willen gebruiken. De bate, die zou komen uit het zevende leerjaar, is spreker niet erg duidelijk De heer IJ. de Vries: De verplichte onderwijzers. De heer Vromen: Vraagt U dat maar eens aan Uw wethouder van Onderwijs. De heer Ritmeester (wethouder) Daar zit geen cent voordeel voor de gemeente in. De rijkswet en de gemeenteverordening dekken elkaar op het punt van het aantal leerlingen niethet is niet waar dat daardoor meer onderwijzers door het Rijk zullen worden betaald dan op het oogenblik, daar is geen sprake van. Wij zullen, als op 1 Juli het zevende leerjaar komt, daar geen cent voordeel van trekken. Het punt verhoogde uitkeering van het Rijk is bij de begrooting van 1928 al besproken en toen is al gezegd, dat daar niet op valt te rekenen. Wel is die kwestie naar voren gebracht, maar niemand durft er nog op te rekenen. Bovendien, als die uitkeering eenmaal komt, dan kan men die niet anders want dat staat uitdruk kelijk in het tegenwoordige wetsontwerp dan voor belastingverlaging aanwenden. Hoe de Raad dus op het oogenblik ook besluit, wij zullen toch die verhoogde uitkeering eventueel daarvoor moeten aanwenden. Een ander punt is de kwestie, dat op „Onvoorziene uitgaven" een bedrag van 40.000.is gebracht voor rente en aflossing. Inderdaad hebben Burgemeester en Wethouders gezegd dat zij dit punt ernstig onder de oogen zouden zien, maar spreker wenscht daarbij op te merken, dat wij bij de leening, die we hebben aange gaan, direct hebben ondergebracht 5 ton van de 7 ton Oorlogswinstbelasting en dat wij van de 700.000.—, ciie tot dusver bij het Grondbedrijf waren uitgezet, op het oogenblik geen rente meer krijgen. Die rente moet dus op het oogenblik van de begrooting worden afge voerd en dan kan het niet anders dan dat wij van die 40.000.- niet meer dan 20.000.overhouden. Overigens wil spreker den heer Vromen in diens cijfers wel aanmerkelijk tegemoet komen; als de heer Vromen berekent, dat wij op de begrooting 1927 wel een ton zullen overhouden, wil spreker hem wel de verzekering geven, dat dit bedrag wel hooger zal zijn. Dat staat vast, maar daar zijn uit den aard der zaak posten bij, die wij volgende jaren niet terug zullen zien. Zulke posten zijn b.v. een meerontvangst uit de Per- soneele belasting van 13.000.-spreker citeert uit het hoofd, hij weet niet of deze getallen precies juist zijn -en een meerontvangst uit de Vermakelijkheids belasting van 34.000.Dat zijn posten, die wij vol gende jaren niet weer terug zullen zien. Naar sprekers opvatting moet men dan ook zeer voorzichtig zijn met het verlagen van het belastingcijfer. De heer Vromen heeft de kwestie van de gemeente lijke H. B. S. naar voren gebracht als een object van bezuiniging. Spreker wil er echter op wijzen, dat het nieuwe wetsontwerp op het voorbereidend hooger en het middelbaar onderwijs, zooals dat in de commissie in behandeling is genomen, aan de gemeente Leeuwar den aanmerkelijk veel geld zal kosten De heer Vromen: Waarom De heer Ritmeester (wethouder) Omdat de heele regeling geheel anders wordt. U vraagtwaarom Ik zou dus haast moeten aannemen, dat U het wets ontwerp niet hebt gezien. Als U het wèl hebt gezien, zult U weten dat de kosten van het Gymnasium daarbij voor de gemeente hooger zullen worden en dat wellicht de gemeente voor alle leerlingen, die van hier op de Rijks H. B. S. zijn, zal moeten bijdragen. Op het oogen blik is dat niet het geval, omdat de gemeente indertijd gratis grond heeft afgestaan voor de Rijks H. B. S„ maar die regeling zal thans worden gewijzigd. Ik hoop dat het wetsontwerp niet zoo zal worden aangenomen, maar het is toch niet uitgesloten dat het voorbereidend hooger en het middelbaar onderwijs aan de gemeente aanmerkelijk veel geld zullen komen te kosten. Als wij dan het volgend jaar verder gaan, zullen wij ook rekening moeten houden met de kwestie, dat hel met de salarissen van de ambtenaren niet is, zooals het moet zijn. De leden weten allen het is geen geheim, wat spreker hier zegt dat op het oogenblik in de Commissie voor Georganiseerd Overleg die zaken alle behandeld worden. Men zal er dus op moeten rekenen, dat ook daarvoor een zeker bedrag dient te worden uitgetrokken. Burgemeester en Wethouders zijn er van overtuigd het college behandelt thans ook een voorstel in dien zin dat er verschillende diensten zijn, waarop kan worden bezuinigd en waardoor er dan ook een blijvende bezuiniging zal komen. Daarnaast zit bij het college echter ook voor dat Leeuwarden vooruit moet. Wij hebben nu pas de verbetering van de veemarkt aange nomen, die echter reeds het volgend jaar de gemeente 12.500.aan rente en aflossing zal kosten. Dat zijn allemaal dingen, waar we rekening mee moeten houden; dat geld zal toch op de eene of andere wijze moeten worden gevonden. Spreker wil niet te ver vooruit zien, hij acht dat een gevaarlijk systeem. Als wij den toestand voor 1929 be schouwen, erkent hij, dat daar een zeker perspectief in zit, zoodat men zou kunnen zeggen het heffingsper centage kan wel op 5 worden gesteld. Spreker ontkent dat geen oogenblik; men versta hem wel: hij zegt niet, dat het niet op 5 kan worden gesteld, maar hij ontkent dat het gewenscht is om het percentage op 5 te bren gen, omdat wij dan in 1930 misschien weer voor een verhooging van de belasting zouden komen te staan. Spreker wil daarom liefst het zekere voor het onzekere nemen en dat heeft het college van Burgemeester en Wethouders ook gewild. Zij berekenen dat het op het oogenblik kan met 5.15 en natuurlijk hadden wij dan nog met een overschot van 1928 rekening kunnen hou den, maar zekerheid daaromtrent hebben we nu niet. Wij moeten niet eerst dalen met de belasting en dan v/eer stijgen, maar wij moeten, practisch gesproken, constant kunnen dalen. Willen de heeren anders, dan zullen zij op dit punt zelf moeten decideeren. Spreker zou echter zeggen neem het zekere voor het onzekere, dan zullen wij, al thans naar mijn overtuiging, op den duur verder komen met belastingverlaging dan wanneer wij het percentage nu vaststellen op 5. De heer Vromen heeft tegenover hetgeen de wethou der heeft gezegd enkele ernstige bedenkingen. In de eerste plaats heeft de wethouder gezegd, dat spreker zou hebben gezegd dat wij met de 122.000.van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf de belasting zouden kunnen verlagen. Dat is door dezen spreker niet gezegd. Hij heeft alleen gezegd Burgemeester en Wethouders slaan in dezen raadsbrief een pessimistischen toon aan; zij zeggen dat het percentage desnoods wel kan worden verlaagd tot 5.15, maar zij doen dat liever niet om de bekende reden de wethouder heeft dat ook al eerder gezegd dat wij alleen moeten verlagen, wanneer wij weten dat wij dit in de toekomst zullen kunnen volhouden. Nu zegt de wethouder aan het slot van zijn betoog iets, dat spreker roerend met hem eens is; ook hij wil liever niet in de verre toekomst zien en verder dan 1929 kunnen wij niet kijken en niet beoordeelen of er straks moeilijkheden of groote uitgaven zullen komen. Het eenigste, dat spreker nu heeft gedaan is, tegen over het pessimisme van den wethouder zijn optimisme te stellen en te zeggen: in de begrooting voor 1928 zit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 12