■g> r 'T i
88 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928.
aardig perspectief en wij zullen voor 1928 heel goed
uitkomen, wanneer wij het percentage thans stellen op
5.
Als nu in 1929 zou blijken, dat wij die 122.000.
voor het Provinciaal Electriciteitsbedrijf niet noodig
hebben of niet behoeven uit te keeren, is spreker het
er mee eens dat wij dan, doordat de winst van het Elec-
triciteitbedrijf dan zoo groot zou worden, voor de be
steding van dat geld in de toekomst een anderen weg
zouden moeten zoeken. Maar dat zal dan niet direct
gebeuren. Spreker heeft die voorbeelden alleen als
perspectieven aangegeven.
Ten slotte zal alle optimisme van spreker wel niet
uitkomen, maar een gedeelte van zijn optimisme zal wel
uitkomen
De heer Ritmeester (wethouder): lk hoop van wel.
De heer Vromen In ieder geval heeft de wet
houder dit niet aangevochten, dat de begrooting voor
1929 met als eerste post het saldo van het voor-vorige
dienstjaar er minstens 75.000.— gunstiger voor zal
staan dan de begrooting voor 1928. Dat is niet een vaag
optimisme, maar dat is een feit.
Dat overigens de wethouder wel eerder blijk heeft
gegeven van een pessimisme, dat door de feiten is ach
terhaald, is gebleken in de vergadering van 18 October
1927. Spreker heeft toen ook gezegd: heeren, wij vragen
te veel belasting, wij behoeven niet 5.6 te heffen,
maar wij kunnen wel met 5.3 volstaan. Het was bij
die gelegenheid, toen ook de verscherpte progressie is
ingetrokken en de wethouder van Financiën heeft toen
woordelijk gezegd:
„Dat staat trouwens op het oogenblik ook niet in zijn macht
(n.l. om de cijfers van den heer Vromen te volgen), maar
volgens de cijfers, die hem op het oogenblik ten dienste staan
de heer Vromen houde het hem ten goede, dat die voor
spreker op het oogenblik de eenige juiste maatstaf kunnen
vormen zal, zonder verscherpte progressie in 1928 de toe
stand, loopende, zooals die op het oogenblik is, zoo zijn, dat
wij dan naar een cijfer van 6 moeten heffen
Spreker heeft toen geïnterrumpeerd
„Kunt U daarvan niet berekening geven
waarop de wethouder heeft geantwoord
„Ik constateer dat alleen op grond van de cijfers, die in
mijn bezit zijn
waarna spreker weer heeft gezegd
„U constateert dat alleen. U maakt alleen een conclusie.
Maar geeft U nu ook eens de berekening."
Wat de wethouder toen heeft gezegd, is nu door de
feiten achterhaald hij heeft gezegd als de toestand
blijft loopen, zooals die is en die is zoo blijven loo-
pen, want er is niet een stijging in het cijfer van aan
slag -dan zullen wij in 1928 naar 6 moeten heffen.
Dat was toen de pessimistische beschouwing van den
wethouder en nu kunnen wij in plaats van het cijfer te
verhoogen, dit verlagen. Het pessimisme van den wet
houder is dus wel door de feiten achterhaald.
Spreker wil verder op een enkel punt, door den wet
houder aangevoerd, nog even antwoorden. De wet
houder heeft gezegd vergeet niet, dat tegenover de
40.000.op Onvoorzien, die wij zouden kunnen
schrappen, staat de rente van het potje van de Oorlogs
winstbelasting. Maar de wethouder vergete niet, dat
met dit potje verschillende andere objecten zijn afge
schreven, zooals twee scholen en ook andere dingen,
en dat hier toen uitdrukkelijk is gezegd, dat het voor
de inkomsten en uitgaven van de gemeente absoluut
geen verschil uitmaakte, of men de zaak zoo of zoo ging
verdeelen. Het eenige verschil is geworden, dat de rente
en aflossing komt voor rekening van de bedrijven en
niet van de gemeente. Dat wil dus zeggen dat de rente
en aflossing, die op de gemeentebegrooting is gezet,
niet noodig is en dat men den geheelen post van
40.000.kan afschrijven, omdat die niet noodig is.
En om het heffingspercentage op 5 te brengen, zou een
afschrijving van 25.000.reeds voldoende zijn
De heer IJ. de Vries: Van 26.600.
De heer Vromen: Neen, ons uitgangspunt komt niet
precies overeen; daarin zit het verschil tusschen U en
mij.
Spreker is niet verder gegaan dan voor te stellen het
heffingspercentage op 5 vast te stellen; hoe dat op de
begrooting moet worden gevonden, laat hij gaarne aan
het beleid van Burgemeester en Wethouders over. Hij
meent wel dat Leeuwarden in ons land behoort tot de
plaatsen, waar een zeer hooge belastingdruk is en waar
de burgerij nu wel duidelijk uit dezen raadsbrief blijkt,
dat er het vorig jaar te veel belasting is geheven, zou
spreker den Raad ernstig in overweging willen geven,
niet op dien weg door te gaan, dus niet den wethouder
te volgen in diens pessimisme en niet meer te heffen
dan noodig is. Want dit is niet aangevochten, dat wij
zullen kunnen volstaan met 5 en wij behoeven
daarom, wat de toekomst betreft, nog niet de politiek
te volgen: wie dan leeft, die dan zorgt. Spreker meent
dat er in de begrooting voor het volgend jaar voldoende
perspectief zit en dat wij dan niet zoo vreeselijk veel
noodig hebben. Behalve in de oorlogsjaren en na 1922
zijn wij voortdurend naar bovengegaan, maar er is ook
aan de belasting van de bevolking een grens en spreker
meent dat die grens is bereikt. Hij is van meening dat
wij thans het percentage naar beneden moeten fixeeren
en niet naar boven.
Nog een enkele opmerking ten opzichte van de voor
deden, die de verplichte invoering van het zevende
leerjaar zal geven. Spreker heeft daar met den wethou
der van Onderwijs over gesproken
De heer H. de Boer (wethouder): U vroeg mij naar
1930, als de nieuwe leerlingenschaal is ingevoerd.
De heer Vromen Dat zal dan dus eenige voor
deden geven. En de nieuwe wet op het voorbereidend
hooger en het middelbaar onderwijs zal, naast nadeelen,
ook voordeelen geven, omdat voor het hooger handels
onderwijs, dat, als spreker het wel heeft, nu geheel ten
laste komt van de gemeente, dan ook voor een belang
rijk deel subsidie zal worden ontvangen van het Rijk.
Wij krijgen dan een 4-jarige Hoogere Handelsschool,
welke dan ook zal worden gesubsidieerd. Maar al die
wetten zijn nog niet aangenomen, dus daar hebben wij
nu nog niet mee te maken
De heer Ritmeester (wethouder)Dan moet U er ook
niet over spreken.
De heer Vromen: Ik meen dat er voldoende perspec
tief is en dit is in confesso ook bij Burgemeester en
Wethouders. Ik begrijp dan ook niet waarom 5 niet
voldoende zou zijn.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel, dat van den heer Vromen is ingekomen,
luidt:
„Ondergeteekende stelt voor het heffingspercentage
te stellen op 5."
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt,
als zijnde van de verste strekking, het eerst in stemming
gebracht en met 17 tegen 10 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren M. Molenaar, J. de Boer,
Van der Veen, Ritmeester, Muller, Tiemersma, Hooiring,
Westerhuis, B. Molenaar, Botke, Westra, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Visser, Fransen,
H. de Boer, Dijkstra en O. F. de Vries.
Tegen stemmen de heeren Blanson Henkemans,
Vromen, IJ. de Vries, Oosterhoff, Feddema, Peletier,
Hofstra, Feitsma, Tamminga en Lautenbach.
Het voorstel-Vromen is hiermede vervallen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad var. Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. 89
11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de af
wikkeling der zaken van het Stedelijk Orchest.
Dit voorstel luidt als volgt
De beslissing van Uwen Raad d.d. 22 December 1927,
waarbij volgnummer 539 der begrooting voor het jaar
1928 werd uitgetrokken op 8500.- in plaats van,
zooals in vorige jaren, op 25.500.heeft, gelijk U
bekend is, ten gevoige, dat het Stedelijk Orchest niet
op de wijze als tot dusver in stand kan worden gehou
den. De Commissie voor het Orchest heeft dan ook
reeds de maatregelen overwogen, welke voor de afwik
keling der zaken van het muziekgezelschap getroffen
dienen te worden. Zij is er daarbij van uitgegaan, dat
het biliijk is aan het personeel van het orchest, al kan
dit daar geenerlei recht op doen gelden, bij wijze van
overgangsmaatregel eene gratificatie toe te kennen. Ook
naar onze meening is in dit bijzonder geval het toeken
nen van een gratificatie wel gerechtvaardigd. Voorts zal
den Directeur ontslag verleend en hem ingevolge de
desbetreffende verordening wachtgeld uitgekeerd moeten
worden.
Uit de mededeelingen, ons door genoemde Commissie
niet betrekking tot den financiëelen toestand van het
orchest gedaan, blijkt, dat ten behoeve van de liquidatie
van het orchest in 1928 nog rond 8350.— noodig zal
zijn. Het juiste bedrag kan thans niet met zekerheid
worden vastgesteld, doch het ligt voor de hand, dat geen
onnoodige uitgaven zullen worden gedaan. Zoo is ook
de som der gratificatie's aangenomen op een rond
maximumbedrag, berekend op de basis van vier maan
den loon van het personeel. Aan de Commissie kan o. i.
worden overgelaten in hoeverre zij dit bedrag voor dit
doel meent te moeten besteden.
Nog zij medegedeeld, dat de meergenoemde com
missie ons heeft verzocht te bevorderen, dat het orchest
gedurende 1928 alsnog in stand worde gehouden, waar
toe dan volgnummer 539 der begrooting van het loo
pende jaar met 11.400.uit de gemeentekas zou
moeten worden verhoogd. (Uit bijdragen van een aantal
ingezetenen heeft de commissie 5600.beschikbaar.)
Ons College heeft echter, mede gelet op Uwe in den
aanhef dezes vermelde beslissing, in meerderheid geen
vrijheid kunnen vinden daartoe mede te werken.
Onder mededeeling, dat de desbetreffende begroo-
tingswijziging U nader ter vaststelling zal worden aan
geboden, geven wij U thans in overweging voor de
afwikkeling, in 1928, der zaken van het Stedelijk Or
chest een bedrag van ten hoogste 8350.beschikbaar
te stellen en aan de Commissie voor dat orchest op te
dragen ten behoeve van bedoelde afwikkeling het noo-
dige te verrichten.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra zou gaarne enkele woorden hierover
Willen zeggen. De Raad staat thans opnieuw voor de
beslissing of het Stedelijk Orchest al of niet in stand
zal worden gehouden. Feitelijk is daarover reeds een
beslissing gevallen, maar de omstandigheden hebben
meegebracht, dat de Raad daar thans opnieuw voor
wordt geplaatst.
Voordat de vorige maal de beslissing is gevallen, zijn
er door enkelen pogingen in het werk gesteld om een
mogelijkheid te scheppen, dat die in een anderen zin
zou uitvallen dan zij uitgevallen is. Toen heeft spreker
al de gedachte uitgesproken, dat het wel mogelijk zou
zijn dat, wat vóór die beslissing niet bleek te kunnen
of wat men niet verwachtte dat zou kunnen, na die be
slissing wel mogelijk zou blijken te zijn, n.l. dat van
andere zijde steun voor het orchest zou komen.
Er is nu werkelijk een poging gedaan om van andere
zijde steun te krijgen. Nu wil spreker direct wel zeggen
dat deze niet is gezocht op de manier, waarop hij toen
heeft gedoeld; de oplossing is niet gezocht in de richting
van een doorloopende, elk jaar vermeerderende steun,
waardoor op den duur het gemeentelijk subsidie succes
sievelijk zou kunnen worden verlaagd. Daarnaast is
echter wèl gezocht naar een steun voor dit jaar, waar
door het orchest dit jaar in stand zou kunnen blijven,
in de hoop, dat de Raad dan voor volgende jaren weer
het volle subsidie zou willen verleenen.
Spreker gelooft niet dat dit eigenlijk de juiste weg
was, maar wij hebben er rekening mee te houden, dat
dit blijkbaar het eenige middel was, waardoor op het
oogenblik althans iets kon worden gedaan.
Nu is uit de stukken, die in de portefeuille lagen,
gebleken, dat daarnaast nu werkelijk ook nog pogingen
worden gedaan, om het mogelijk te maken, dat ook in
de toekomst het subsidie van de gemeente voor het
orchest lager zal kunnen worden gesteld dan het vroe
ger was. Er zijn n.l. pogingen aangewend tot het ver
krijgen van een rijkssubsidie, pogingen, waarvan kan
worden gezegd, dat er eenige kans van slagen voor is,
en bovendien zijn er pogingen gedaan om een subsidie
te krijgen van andere Friesche gemeenten. Daarnaast is
verder reeds iets gedaan om vermeerdering van inkom
sten te krijgen, door het heffen van een hoogere contri
butie.
Dat alles levert nu wel geen belangrijk bedrag op,
maar het geeft toch eenige verlichting van hetgeen de
gemeente voor het orchest zou moeten doen.
Bovendien is er nog iets anders gebeurd. Toen spr.
den vorigen keer heeft gestemd tegen het amendement
om het subsidie te verhoogen, heeft hij dat vooral ge
motiveerd op dezen grond, dat hij vreesde dat, door het
niet toepassen van deze eenige bezuiniging, die kans
van slagen had in den Raad, de begrooting niet de goed
keuring van Gedeputeerde Staten zou vinden en dat er
dan mogelijk bezuinigingen zouden moeten worden
ingevoerd, waarvoor de Raad, althans spreker persoon
lijk, veel minder gevoelde en waartegen hij veel grooter
bezwaren had.
Nu is echter inmiddels de goedkeuring van Gedepu
teerde Staten op de begrooting ingekomen en is er dus
mogelijkheid dat er een beslissing wordt genomen over
het subsidie, zonder dat dit behoeft te worden beschouwd
in verband met de geheele begrooting. Spreker wil toe
geven dat dit toch ook een bezwaar heeft, omdat het
ons brengt in de onaangename positie, dat de Raad,
nu de begrooting door Gedeputeerde Staten is goed
gekeurd, achteraf een bezuiniging, die bij de begrooting
is ingevoerd, weer zou willen wegwerken, maar voor
Gedeputeerde Staten staat dan de weg open om aan
den betrokken post hunne goedkeuring te onthouden,
als zij meenen dat dit noodzakelijk is.
Nu staat de zaak op het oogenblik zoo, dat door
Burgemeester en Wethouders gevraagd wordt een
bedrag van rond 8500.—, wanneer het orchest zal
worden opgeheven, terwijl met een bedrag van rond
11.500.het orchest dit jaar nog in stand zal kunnen
worden gehouden en dus de mogelijkheid tot het ver
krijgen van subsidies open zou blijven, waarvan dan
de beslissing voor volgende jaren zou afhangen.
Op zichzelf lijkt dit slechts een verschil van 3000.
waarover men zou kunnen heenstappen, maar in wer
kelijkheid is dat verschil grooter, want deze uitgaaf
van 8000.zou het volgend jaar waarschijnlijk terug
komen; als de Raad thans het subsidie zou vaststellen
op 11.500.en het zou blijken dat er van al de in
het werk gestelde pogingen niets terecht zou komen
en de Raad zou dan het volgend jaar beslissen dat het
orchest tóch zou moeten verdwijnen, dan zouden wij
weer voor deze uitgaaf van 8500.geplaatst worden.
Wij kunnen echter de kwestie ook zoo bekijken dat,
waar thans de zaak zoo staat, wij feitelijk aan de
orchestleden thans hun betrekking opzeggen tegen
1 Januari 1929, met dien verstande dat, als de Raad