94 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. De kwestie van de vaagheid van de door de com missie aangevoerde punten is een sterk argument van den Voorzitter. Ongetwijfeld hadden die pogingen eer der kunnen worden gedaan, het is inderdaad zoo, de zaak is niet eerder op deze wijze onder de oogen gezien. Wij kunnen daar wel lang en breed over praten, maar er kunnen nu nóg pogingen worden gedaan en dan moet men niet beginnen met te zeggen dat het allemaal vaag heid is. Wij hebben dat, aldus spreker, in de vergadering van Burgemeester en Wethouders toegegeven, maar geef ons nu de kans, door 'een klein bedrag meer toe te staan, het orchest zoo lang in stand te houden; dan zullen wij vóór de begrooting voor 1929 met vast om lijnde voorstellen bij den Raad komen en dan zal de Raad dan een beslissing kunnen nemen omtrent het al of niet voortbestaan van het orchest. De heer H. de Boer (wethouder) gelooft, dat dit toch een kwestie is, waar zeer zeker nog wel even over mag worden gesproken. De Burgemeester heeft zijn kracht gezocht in de bewering, dat schijnbaar nu het plan is, om den Raad als het ware terug te brengen van het besluit, dat den vorigen keer is genomen. Spreker wil daarover echter een andere zienswijze aan den Raad ken baar maken, omdat hij gelooft, dat men ook deze zaak moet beschouwen in het verband van de geschiedenis. Het kan dan bekend zijn bij den geheelen Raad of bij een gedeelte van den Raad, maar spreker denkt wel bij den geheelen Raad dat hetzelfde, wat nu door de commissie geprobeerd wordtreeds geprobeerd is, vóórdat eigenlijk het vorig jaar de beslissing is geno men en dat door toevallige omstandigheden daarvan toen niet is gekomen. Het is dan ook verreweg het beste, om dien schijn te vermijden alsof er een poging zou worden gedaan om den Raad van het besluit, dat hij den vorigen keer heeft genomen, terug te brengen, dat spreker maar precies de zaak gaat zeggen, zooals die zich heeft toegedragen. Toen het vorig jaar bij de behandeling der begrooting werd gevoeld, dat het orchest gevaar liep, is er gespro ken met enkele heeren, die heel nabij het orchest zijn betrokken, om op den grondslag, waarop ook nu de commissie het alsnog wil probeeren, toen reeds een po ging te wagen en daarvoor een meerderheid in den Raad te vinden, dus om reeds in 1927, bij de behandeling der begrooting, een poging te doen om het orchest nog voor een jaar te laten bestaan en dan te trachten dit op nieuwe grondslagen op te bouwen in het jaar, dat dan nog voorhanden was. De Burgemeester heeft zoopas gezegd: waarom zijn die nieuwe methodes, die nu zullen worden gevolgd, vroeger niet toegepast? Dat mag allemaal waar zijn en spreker wil zich in dat opzicht aansluiten bij den heer O. F. de Vries, dat het misschien beter was geweest, wanneer het vroeger was gedaan, maar om dat feit gaat het op het oogenblik niet. Indien die poging bij de be grooting was gelukt, dan was er op dat moment een meerderheid in den Raad aanwezig geweest, om voor dit jaar het orchest nog te laten bestaan De heer Fransen (wethouder)Wat waren de voor waarden De heer H. de Boer (wethouder) Dezelfde, waar over nu is gesproken, dezelfde, waarover de heer O. F. de Vries in den breede heeft gesproken. Wat de commissie voorstelt is dus géén terugkomen op een besluit, dat indertijd is genomen, maar zij wil alsnog een poging doen om, als het werkelijk gemeend is, dat men het orchest graag wil behouden, als men dat wil en als dat juist is, daartoe den weg te openen. Dat wil men van den kant der commissie nog één keer probeeren op een wijze, waarop men beter kan trachten een nieuwen opzet te maken. Het gaat er bij spreker niet om, dat men hier op een besluit terug zal komen waarin de Burgemeester zijn kracht gaat zoeken maar het gaat er bij spreker om, dat nü zal blijken of het voorstel der commissie een meerderheid zal vinden en of men het orchest wil of absoluut niet wil. De heer Vromen: Dat zijn dikke woorden De heer Westerhuis merkt op, dat, toen in 1927 bij de behandeling der begrooting voor 1928 werd gestemd over het bedrag, dat voor het Stedelijk Orchest zou worden beschikbaar gesteld, hij niet in deze vergadering aanwezig was in zooverre behoeft hij dus geen ver klaring af te leggen van wat hij straks denkt te doen. Toch wil hij eerlijk erkennen dat hij, wanneer hij toen aanwezig was geweest, gestemd zou hebben tegen een verhooging van het bedrag, dat voor S. O. L. was op zij gelegd, dus tegen een zoodanig bedrag, dat het or chest zou kunnen blijven wat het in 1927 is geweest, omdat hij meende, dat dit bedrag voor Leeuwarden te groot was. Desalniettemin zou spreker het zeer ernstig betreurd hebben, dat hij zou hebben meegewerkt aan de vernie tiging van het orchest. Nu heeft spreker echter in den loop dezer maanden den indruk gekregen, dat wij niet zoo pessimistisch be hoeven te zijn als de Voorzitter dezer vergadering. Spr. meent dat er gegronde reden is om te verwachten, dat wij in 1929 kunnen rekenen op een rijkssubsidie. In de tweede plaats weet hij nu -wat hij niet wist dat er in andere plaatsen orchesten zijn, waarvoor door abonné's niet onbelangrijke bedragen worden bij eengebracht. In Maastricht b.v. heeft men 500 abonné's, die 6.per persoon betalen en 800 vaste abonné's voor volksconcerten. Als wij dergelijke cijfers zien, mo gen wij er, dunkt spreker, op rekenen dat, als er een andere regeling komt, het orchest op vaste inkomsten van vaste abonné's zal kunnen rekenen. Spreker meent dat daar ook gegronde reden voor is, omdat uit het bedrag, dat door de burgerij is bijeengebracht, wel ge bleken is, dat een aantal menschen bereid zijn om a fonds perdu een niet onbelangrijk bedrag bijeen te brengen. Om al die redenen meent spreker, dat wij S. O. L. nog een kans moeten geven. Hij weet wel dat het mo gelijk is dat straks aan het eind van het jaar, als wij S. O. L. hebben gehandhaafd, zal blijken dat zijn opti misme van nü niet gerechtvaardigd was, welnu, dan zullen wij met een bloedend hart S. O. L. opnieuw ter dood moeten brengen. Spreker heeft daar echter op dit moment den moed niet toe en dus zal hij stemmen voor het voorstel van de commissie. De heer Hooiring zou ook nog een enkel woord willen zeggen, omdat men hem ook treft als lid der commissie, als er wordt gezegd: waarom heeft de commissie niet eerder die maatregelen ter verbetering genomen? Door den heer H. de Boer is reeds gezegd, dat bij de begroo ting spreker alle pogingen heeft gedaan om een meer derheid in den Raad te vinden, ten einde het dezen kant uit te sturen. Dat is hem toen niet gelukt. Dat echter de commissie niet eerder dan toen en nu zoodanige pogingen heeft aangewend, als zij in haar schrijven ter kennis van den Raad heeft gebracht, ligt hoofdzakelijk aan het feit, dat nog nooit in den Raad zoo duidelijk is uitgesproken als bij de laatste begroo ting en dat te voren nooit een richting is aangegeven of zoo sterk een klank is gehoord, dat het beheer der commissie anders kon en moest. Dat is bij de begrooting toegezegd, maar toch hebben wij het moeten afleggen. Toch heeft de commissie gezegd: wij zullen doorgaan en naar middelen zoeken om het orchest nog te behou den. En al stemmen wij toe, dat wij tot nu toe niet kunnen zeggen: het Rijk zal dat doen in 1929, wij heb Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. 95 ben toch wel zulke goede inlichtingen gekregen, dat wij met eenige vrijmoedigheid mogen verwachten, dat de kans zeer groot is dat een subsidie zal worden toege kend. Dat is de reden geweest, waarom vroeger in de com missie niet tot het nemen van dergelijke maatregelen is overgegaan. De heer Visser vraagt het woord. De Voorzitter: U hebt al een keer het woord gehad. Ik zou eigenlijk willen voorstellen de discussies te sluiten. De heer Visser zal kort zijn. Er is straks heftig geïn terrumpeerd van de overzijde met: als gij voor S. O. L. zijt, dan zal dat blijken. Dit is niet een terugkomen op een besluit, dat is genomen, zegt de heer De Boer. Laat spreker eens aanvaarden dat het dit niet is, dan blijft voor hem altijd nog de werkelijkheid, de realiteit en dan wil hij in gemoede vragen en hij staat daarbij vol komen naast den Voorzitter welke waarde kent gij toe aan wat in den brief van de commissie staat Als die brief voor hem waarde had, zou hij voorstellen wél op het besluit terug te komen, maar hij ziet dien brief als een fuik, waarin wij moeten loopen. In die fuik loopt spreker niet. De argumenten der commissie zijn geen argumenten; van een rijkssubsidie weet men nog niets en van een provinciaal subsidie zal absoluut geen sprake zijn, omdat de Provincie juist de laatste jaren allerlei subsidies ongedaan heeft gemaakt. Spreker hecht dus heel weinig waarde aan de argumenten in het schrijven der commissie, vandaar dat hij zal stemmen voor het voorste! van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter zal er weinig meer van zeggen. Het hangt er bij deze kwestie maar van af hoe men meent dat het in de toekomst zal zijn; de een is hoopvol ge stemd en de ander is meer pessimistisch. Spr. heeft er zich niet op gebaseerd, dat dit zou zijn een terugkomen op een genomen Raadsbesluit, zooals de heer H. de Boer zegt, maar hij moet zeggen dat hij door de redeneering van den heer De Boer niet van meening is veranderd. Spreker begrijpt die redeneering niet goed. Deze zegt: wanneer hier direct een meerder heid was geweest, zou alles anders zijn geloopen. Ja, en als er een nóg grootere meerderheid was geweest, was het misschien nóg anders geloopen, maar wat geeft dat Er was hier geen meerderheid en er is beslist, dat er een kleiner bedrag zou worden uitgetrokken. De heer O. F. de Vries (wethouder) wil, waar hier telkens is gesproken over vage dingen en over pessi misme en optimisme, deze verklaring afleggen, dat, wanneer de commissie het idee had, dat haar voorstel slechts was uitstel van executie voor het orchest, zij dan unaniem absouut niet met dit voorstel was gekomen. Van het doen van verdere verklaringen acht spreker zich thans ontslagen. De Voorzitter deelt mede, dat van de heeren O. F. de Vries, IJ. de Vries en Hooiring het volgende voorstel is ingekomen „Ondergeteekenden stellen voor het subsidie voor S. O. L., volgno. 539, te verhoogen met 11.400. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer O. F. de Vries c.s. wordt met 14 tegen 13 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren IJ. de Vries, Muller, Tie- mersma, Hooiring, Westerhuis, B. Molenaar, Botke, Westra, H. de Boer, Dijkstra, O. F. de Vries, M. Mole naar, J. de Boer en Van der Veen. Tegen stemmen: de heeren Ritmeester, Oosterhoff, Feddema, Peletier, Hofstra, Feitsma, Tamminga, mevr. BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Lautenbach, Vis ser, Fransen, Blanson Henkemans en Vromen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is hiermede vervallen. De Voorzitter wil thans nog opmerken, dat het niet zeker is, dat dit geld ooit uit dezen post zal worden betaald. Om die zekerheid zoo gauw mogelijk te krijgen, hebben Burgemeester en Wethouders, voor het geval dat het voorstel der commissie zou worden aangenomen, een voorstel gemaakt tot wijziging der begrooting. Die wijziging betreft alleen een verhooging van volgnummer 539 der gemeentebegrooting, dienst 1928, met 11.400.- en een vermindering van den post „Onvoorziene Uit gaven" met 11.400. Spreker stelt voor thans deze begrootingswijziging vast te stellen; dan kan de strijd beginnen. De heer Visser: Die moet toch door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd De Voorzitter: Juist om zoo gauw mogelijk te weten of dat geld ooit uit dezen post zal kunnen worden be taald, stellen Burgemeester en Wethouder nu deze be grotingswijziging voor. Dan kan die ter goedkeuring worden opgezonden. Anders moeten we nog weer 3 weken wachten. Met algemeene stemmen wordt besloten tot wijziging der begrooting, dienst 1928, zooals dit voorstel dooi den Voorzitter, namens Burgemeester en Wethouders, is aangebracht. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga dering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 16