68 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928.
maatregel kunnen toepassen, maar nu de tweede aan
vraag 5 a 6 weken later kwam, voelt spreker er een
onbillijkheid in, dat Burgemeester en Wethouders daar
van gebruik hebben gemaakt, door te zeggen: nii vragen
wij ook voor dat andere deel een bebouwingsplan.
Het kan echter zijn dat spreker uit de correspondentie
een verkeerden indruk heeft gekregen en daarom be
paalt hij zich ook alleen tot het vragen van inlichtingen.
Spreker wil hier echter nog een opmerking aan toe
voegen, die hij reeds eerder heeft gemaakt, maar die
toen in den Raad geen weerklank heeft gevonden, n.l.
deze, dat naar zijn meening het vragen van een bebou
wingsplan absoluut onwettig is. De terreinen worden
dóór den Raad en op voorwaarden, door den Raad te
stellen, uitgegeven en in dit geval is dat niet gebeurd,
maar zijn Burgemeester en Wethouders, buiten den
Raad om, nieuwe voorwaarden gaan stellen met betrek
king tot het bebouwingsplan. Burgemeester en Wethou
ders zullen zich misschien beroepen op het feit, dat dit
in den Raad reeds twee of meer keeren is voorgekomen
spreker heeft het, naar hij meent, slechts twee keer
meegemaakt en dat de Raad dat heeft laten voorbij
gaan, zonder dat er aanmerking op werd gemaakt, maar
spreker zou er dan toch op willen wijzen, dat de Voor
zitter den eersten keer heeft gezegd naar aanleiding van
een door spreker gemaakte opmerking: „misschien zijn
wij buiten ons boekje gegaan, maar wij hebben dat dan
gedaan in het belang van de gemeente". Spreker neemt
dit laatste onvoorwaardelijk aan, maar ook hij is van
meening dat Burgemeester en Wethouders hiermee
buiten hun boekje zijn gegaan. Hij neemt daarom dan
ook het standpunt in, dat in ieder geval de Raad fiier
het recht had beide bebouwingsplannen bij de stukken
te vinden, opdat de raadsleden de aanvragen volkomen
zouden kunnen beoordeelen. Als Burgemeester en Wet
houders van meening zijn, dat het in het gemeentebelang
is een bebouwingsplan te vragen, kan spreker er zich
wel mede vereenigen, maar dan moet de Raad de voor
waarden van uitgifte met een desbetreffende bepaling
aanvullen. Spreker zou daarom willen voorstellen dit
punt aan te houden, opdat van beide aanvragen de vol
ledige stukken alsnog ter visie kunnen worden gelegd.
De heer B. Molenaar kan ook de wijze, waarop deze
aanvraag is behandeld, niet bewonderen. Hij zou in
eerste instantie kort willen zijn, omdat hij zich grooten-
deels kan aansluiten bij veel van wat de heer Oosterhoff
naar voren heeft gebracht.
Voor spreker is de grootste grief, die in de behan
deling van deze aanvraag zit, dat Burgemeester en Wet
houders tijdens de onderhandeling tot die onderhande
ling feitelijk een tweede hebben toegelaten en dat zij
door toevallige omstandigheden daaraan hebben ver
bonden, laat spreker het maar noemen een wedstrijd,
waarbij het terrein zou worden afgestaan aan hem, die
het schoonste ontwerp indiende. Op zichzelf is daar
wel iets voor te zeggen; dat is altijd gebeurd aan de
Engelschestraat. Maar als Burgemeester en Wethouders
in eerste instantie op dat standpunt hebben gestaan, dat
zij meenden, dat voor het Engelscheplein een speciale
bebouwing vereischt was, dan hadden zij moeten komen
met een bekendmaking, zooals indertijd ook is gebeurd.
Dan had elke gegadigde daarvan gebruik kunnen maken
en een plan kunnen indienen en dan had men, na beoor
deeling, het terrein aan dengene, die het meest mooie
ontwerp had, kunnen uitgeven.
Hier is echter de zaak heel anders geloopen.
Hoeksnia en Tiemersma hebben het terrein het eerst
aangevraagd en den 13en Februari kregen zij daarop
bericht: het kan aan U worden toegewezen, maar voor
het gedeelte aan het Engelscheplein zult ge dan met
een bebouwingsplan moeten komen. Daaraan werd de
voorwaarde verbonden, dat dan een schadelijk hoekje
grond, dat daar achter ligt, ook zou moeten worden
aanvaard en deze voorwaarden werden door de aan
vragers aanvaard, waarop zij hun plannen hebben inge
zonden. Deze konden echter de goedkeuring van Bur
gemeester en Wethouders niet wegdragen en Burge
meester en Wethouders schreven toen terug dat zij ver
anderd waren het komt ten slotte hier op neer, dat
Burgemeester en Wethouders hen thans ook voor een
aanvraag van het geheele terrein in de gelegenheid wil
den stellen; zij zouden er dan echter ook nog een ander
gedeelte langs het Engelscheplein en een deel langs de
Bildtschestraat bij moeten trekken en van het geheele
terrein een bebouwingsplan moeten indienen. Burge
meester en Wethouders deelden in dezen brief van 6
Maart tevens mede, dat er nog een andere aanvraag was
ingekomen en dat zij nu een wedstrijd zouden doen
plaats hebben, wie het mooiste plan indiende.
Spreker meent dat, hoewel hij toegeeft dat een betere
hoekbebouwing ontegenzeggelijk beter kan worden bij
een uitgifte van het geheele terrein ineens, het rechtens
aan Hoeksma en Tiemersma toekwam, dat zij in de
eerste plaats in de gelegenheid werden gesteld om dat
te doen.
Spreker kan dan ook, wat hier is gedaan, geen goede
politiek noemen. Deze bouwers zijn er absoluut de dupe
van geworden dat de tweede aanvrager is toegelaten;
als dat niet het geval was geweest, dan is het zijn vaste
overtuiging dat het tweede plan, dat zij hebben aange
boden, zou zijn goedgekeurd. Het is hier niet een kwes
tie dat het tweede plan niet de goedkeuring kon weg
dragen, maar het eene was mooier dan het andere. Als
men dat vooruit weet, kan men zich daar bij neerleggen,
maar als men dat niet weet, is dat geen manier van doen.
Als spreker dan ook geen bevredigend antwoord van
Burgemeester en Wethouders krijgt, zal hij voorloopig
zijn stem niet aan dit voorstel geven.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi heeft het eenigs-
zins verwonderd dat zooiets mogelijk is. Wordt er dan
geen termijn gesteld, binnen welken de teekeningen
binnen moeten zijn? Stel, dat er voor 4 dagen nog een
andere teekening was binnengekomen, die nog mooier
was, zou die dan weer zijn aangenomen? Staat daar
niet een zekere termijn voor? En wisten de aanvragers
dat, als die termijn was overschreden, zij dan kans had
den op een concurrent
De heer Dijkstra heeft, gehoord de verschillende
sprekers, nog een korte opmerking. Hij wil zich graag
aansluiten bij het voorstel van den heer Oosterhoff. Spr.
heeft een paar dagen geleden ook de stukken gelezen
en hij kreeg daaruit ook den indruk dat hier, evenals
indertijd bij de kwestie-Jongedijk met betrekking tot het
maken van den een walmuur aan den Sneekertrekweg
hoewel beide zaken overigens niet zijn te vergelijken
iets gewrongens in was. Dit is ook niet zooals 't
hoort; als men in onderhandeling is met den een dat
gebeurt in 't handelsleven ook zoo en er komt een
tweede, dan moet men zeggen: ik ben thans in onder
handeling, als ik weer vrij ben, kunnen we zaken doen.
Spreker wil zich dan ook graag aansluiten bij het voor
stel van den heer Oosterhoff, om deze zaak nog eens in
ernstige overweging te nemen.
De heer Fransen (wethouder) zegt, dat hem heden
morgen toevallig in handen kwam een brief, ondertee
kend door Hoeksma en Tiemersma en gericht aan de
leden var den Raad. Nu is dat hoofd niet juist, omdat
die brief niet aan alle leden van den Raad is gezonden.
Mevrouw Buisman heeft er zeker ook geen gekregen?
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi geeft te kennen
dat zij er wèl een heeft ontvangen.
De heer Fransen (wethouder) dacht dat, omdat er
boven staat: Aan de Heeren Leden van den Raad. Spr.
heeft er althans niet een gekregen. Zooals hij heeft ver
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. 69
nomen, is hij alleen uitgesloten het adres te ontvangen,
terwijl spr. er toch het naast bij betrokken is het
welk hem nu van bevriende zijde is ter hand gesteld.
Spreker heeft dien brief met eenige verwondering
gelezen en met nog grooter verwondering de afdrukken
van de gevoerde correspondentie met Burgemeester en
Wethouders, waarbij men zoo handig is geweest, één
brief niet te vermenigvuldigen, maar die doodleuk te
laten in het archief. Spreker komt daar straks wel op
terug.
Spreker wil beginnen met zijn verwondering te ken
nen te geven, dat er van verschillende zijden tegen dit
voorstel oppositie wordt gevoerd. Als hij den heer Oos
terhoff goed heeft begrepen, dan heeft deze meegedeeld
dat Hoeksma en Tiemersma hadden aangevraagd een
stuk grond aan de Engelschestraat
De heer Oosterhoff: En aan het Engelscheplein.
De heer Fransen (wethouder) en aan het Engel
scheplein. Dat is juist. Dat is 11 Januari geweest
en daarop is 13 Februari een brief van Burgemees
ter en Wethouders uitgegaan, waarin niet, zooals zoo
pas door enkele heeren is meegedeeld, de toezegging
lag, dat die grond aan hen zou worden uitgegeven, maar
waarin Burgemeester en Wethouders uitdrukkelijk mee
deden
dat, alvorens die aanvraag in nadere behan
deling kan worden genomen, door U een schetstee-
kening van de voorgenomen bebouwing aan dat plein
dient te worden ingezonden."
De heer Oosterhoff: U slaat de hoofdzaak over.
De heer Fransen (wethouder) zal de geheele alinea
voorlezen
„In verband met Uwe aanvraag om afstand in erf
pacht van bouwterrein aan de Engelschestraat en het
Engelscheplein, deelen wij U mede dat, alvorens die
aanvraag, voor zoover betreft het terrein aan het
Engelscheplein, in nadere behandeling kan worden
genomen, door U een schetsteekening van de voorge
nomen bebouwing aan dat plein dient te worden in
gezonden."
Aan dat verzoek is voldaan en de aanvragers hebben
toen een plan ingediend van aan het Engelscheplein en
ook van een gedeelte aan de Engelschestraat. Dat plan
kon de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders
niet wegdragen.
Nu kan nien op het standpunt staan, dat daarmee de
onderhandeling af is, maar men kan ook op het stand
punt staan, dat men dezen aanvragers de gelegenheid
moet geven nóg eens een plan in te dienen en spreker
wil wel zeggen dat hij bij voorkeur op het tweede stand
punt staat.
In dien tusschentijd kwam er echter een aanvraag om
grond aan de Engelschestraat, het Engelscheplein en
een gedeelte van de Bildtschestraat en toen hebben Bur
gemeester en Wethouders d.d. 16 Maart aan deze beide
aanvragers geschreven, nadat zij hadden bericht dat de
ingezonden teekeningen niet aan de gestelde eischen
voldeden spreker wil den geheelen brief voorlezen,
al zou hij daarvan kunnen afzien, nu hem blijkt dat alle
leden een afschrift daarvan in hun bezit hebben; hij wil
echter toch opmerken, dat daar duidelijk in staat
„Wij wenschen U echter nogmaals in de gelegen
heid te stellen om het terrein, waarvoor zich intus-
schen nog een gegadigde heeft aangemeld, in erfpacht
te ontvangen.
Daartoe verzoeken wij U andermaal een schetstee
kening in te zenden. Deze zal echter niet alleen de
bebouwing langs het door U aangevraagde terrein
(derhalve ook langs de Engelschestraat) moeten be-
■vatten, doch tevens dien langs de geheele Noordzijde
van het plein en voorts nog pl.m. 17.5 M. langs de
Bildtschestraat.
Dit geheele terrein zal eventueel door U in erfpacht
moeten worden aanvaard. Wij zijn voornemens te
bevorderen om het terrein uit te geven aan hem, die
het op de beste wijze zal bebouwen. Aan den anderen
gegadigde zal een gelijk verzoek worden gedaan.
Wij noodigen U uit ons binnen 8 dagen enz."
Wanneer deze aanvragers nu niet tevreden waren met
de opvatting van Burgemeester en Wethouders, dan
hadden zij toen moeten beginnen met oppositie te voe
ren; dan hadden zij toen moeten zeggen: die voorwaar
den accepteeren wij niet, want wij zijn de eersten en
wij blijven de eersten. In plaats daarvan schrijven zij
echter d.d. 23 Maart den brief, die niet is afgedrukt en
weke niet met andere correspondentie aan de leden van
den Raad is rondgezonden, en die is van den volgenden
inhoud dus nadat hun bij schrijven d.d. 16 Maart van
Burgemeester en Wethouders, hierboven aangehaald,
mededeeling is gedaan dat er nog een gegadigde is ge
komen voor het geheele blok en dat van beide aanvra
gers een berekening zal worden gevraagd
„Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 16 Maart
no. 846/310 kunnen wij U mededeelen, dat wij gading
maken naar het door U bedoelde terrein en de schets
teekening hierbij laten gaan.
Hopende op een goedgunstige beschikking van Uw
College te mogen rekenen, teekenen wij enz."
Dat sluit toch in, dat zij volkomen accoord gingen met
de voorwaarden, die Burgemeester en Wethouders hun
ter kennis hadden gebracht. Nu het voor hen is mislukt
en zij geen goedkeuring op hun teekening hebben ge
kregen, gaan zij in oppositie, maar had toevallig him
teekening de goedkeuring weggedragen, dan hadden zij
natuurlijk graag al het verkeerde, dat Burgemeester en
Wethouders, volgens hunne opvatting, hebben gedaan,
over het hoofd gezien. Toen zij den brief van 16 Maart
in hun bezit hadden, hadden zij moeten doen, wat zij
nu doen en hadden zij moeten zeggen: wij vragen eerst
een uitspraak over wie of wat, van den Raad, want wij
waren het eerst en wij houden het eerste recht. Waar
zij echter geheel accoord gaan met de opvatting van
Burgemeester en Wethouders en daarin zeggen dat zij
„gading maken naar het door U bedoelde terrein"
dus het geheele terrein daar zou de zaak, wanneer
de leden ook van dien brief een afdruk hadden ontvan
gen, misschien voor menigeen duidelijker zijn geweest.
De heer Oosterhoff heeft meegedeeld dat Burge
meester en Wethouders feitelijk buiten hun boekje gaan,
wanneer zij een teekening eischen. Spreker gelooft niet
dat dit juist is, maar dat Burgemeester en Wethouders
het volle recht hebben, wanneer aan een belangrijk punt,
b.v. aan een plein, grond in erfpacht wordt aangevraagd,
om dan te vragen een tee'-ening, zij het ook een schets,
in te sturen. Dit is ook nog meer in het belang van hen,
die de erfpacht aanvragen dan in dat van Burgemeester
en Wethouders, want het is meer dan eenmaal gebeurd
dat een aanvrager grond kreeg, dat Burgemeester en
Wethouders de zaak in den Raad brachten, dat daarna
een-, twee- en driemaal teekeningen werden ingediend,
die geen goedkeuring konden krijgen en dat de betrok
ken aanvragers dan zeiden had ons die teekeningen
eerst maar gevraagd, dan hadden wij die heele soesah
niet behoeven te doen en Burgemeester en Wethouders
ook niet, terwijl zij dan van hun recht op erfpacht af
stand deden. Voor zoo'n belangrijk punt is het dus voor
den erfpachter zelf beter, dat hij eerst teekeningen in
zendt en, nadat deze zijn goedgekeurd, pas de erfpacht
aanvraagt. Als Burgemeester en Wethouders zouden
doen, wat sommige leden van den Raad wenschen, n.l.
eerst een aanvraag om erfpacht toestaan en dan maar
eens zien wat er op komt, geeft dat een groote last voor
den aanvrager zelf en dat kan worden voorkomen, door
dat dergelijke eischen worden gesteld. Deze kunnen dan
voor een aanvrager van een bepaald punt aanleiding