70 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. zijn om te zeggen: een dergelijke bebouwing wordt mij te duur, ik wensch er dan verder niet meer voor in aan merking te komen. Het kan zijn dat een dergelijk punt dan geschikter is voor iemand, die daar een eigen huis voor zic*hzelf wenscht te bouwen. Spreker gelooft dan ook dat Burgemeester en Wet houders in dit opzicht de aanvragers van erfpacht zoo veel mogelijk tegemoet komen. Er is gevraagd of niet alle stukken ter inzage kunnen worden gelegd. Men kan daar verschillend over denken. Spreker is daar persoonlijk volstrekt niet tegen, maar hij acht het wel onnoo'dig, want de geheele voorbereiding van de raadsvoorstellen is bij Burgemeester en Wet houders en alleen die stukken, welke betrekking hebben op het voorstel, worden den Raad aangeboden. Aan alle voorbereidende maatregelen en aan alles wat voor dien tijd is geschied, heeft de Raad niets; hij krijgt alleen de stukken, die bij het voorstel behooren. Dit komt nog veel sterker naar voren bij belangrijke werken, die de gemeente zelf opdraagt aan Gemeentewerken. Wanneer de plannen daarvoor Burgemeester en Wethouders niet aanstaan, wordt er nog eens een nieuw plan gevraagd en wanneer dat dan ten slotte de goedkeuring heeft van Burgemeester en Wethouders en deze zich daarmee kunnen vereenigen, maken zij dit aanhangig bij den Raad. Wat heeft de Raad daarbij dan echter aan alle voorontwerpen Spreker gelooft niet, dat het noodig is, hier nog veel over te zeggen en dat deze discussie misschien had kunnen worden voorkomen, wanneer de verzwegen brief van adressanten voor de verschillende leden ter inzage had gelegen; zij zouden dan waarschijnlijk tot de ont dekking zijn gekomen, dat zij met alles, wat Burge meester en Wethouders hebben gedaan, volkomen ac- coord konden gaan. Nu adressanten den prijs niet hebben behaald, trach ten zij oppositie te verwekken en in den Raad alsnog een ander besluit uit te lokken. Spreker gelooft dat daarvoor niet de minste reden is en dat Burgemeester en Wethouders zich in deze zaak niets hebben te ver wijten. De Raad zal hem toch onmiddellijk toegeven dat, als men op een belangrijk punt een bebouwing tracht te krijgen, die moet voldoen aan bepaalde eischen, men dan gemakshalve beter eerst een teekening kan indienen. Spreker wil ten slotte nog opmerken, dat in die dagen niet één aanvraag binnenkwam, maar dat er 5 gegadig den waren voor gedeelten van hetzelfde blok en dat er één bij was die het gehééle blok wenschte. Wanneer er nu een aanvraag komt om een hoekje grond van een bouwterrein en morgen komen er weer anderen, die daarvan ook een vrij stukje in erfpacht willen nemen, dan meenen Burgemeester en Wethouders, dat het in het belang van de gemeente is, wanneer zij, indien mogelijk, het geheele terrein in één hand en ineens uit geven. Spreker gelooft dus dat er alle reden is om dit voor stel te aanvaarden; hij meent dat Burgemeester en Wet houders op de meest billijke en meest reëele wijze heb ben gehandeld en dat de personen, die nu in oppositie komen, indertijd, blijkens hun eigen schrijven, met de handelwijze van Burgemeester en Wethouders accoord zijn gegaan. De Voorzitter zou hier ook nog enkele woorden aan willen toevoegen en wel in de eerste plaats met betrek king tot de kwestie, waarover de heer Oosterhoff heeft gesproken. Spreker wil wel zeggen dat het hem per soonlijk een genoegen zou zijn, als Burgemeester en Wethouders de aanvragen, die voor dergelijke hoeken in de gemeente inkomen, in hun geheel naar den Raad zouden kunnen renvoyeeren. Burgemeester en Wethou ders zouden dat met alle genoegen doen, omdat dit voor hen verreweg de moeilijkste aanvragen zijn. Spreker meent echter dat deze oplossing is gevonden op een eerlijke manier en het is daarover, dat hij thans even wil spreken. De kwestie zit zoo. Hoeksma en Tiemersma vragen aan een stuk bouwterrein aan de Engelschestraat tot en met het Engelscheplein. Even daarna komt er een aanvraag, niet van Visser, maar van een ander, dien spreker maar mijnheer 3 zal noemen, die 2 huizen pre cies naast het hoekperceel, dat door Hoeksma en Tie mersma is aangevraagd, wil bouwen en even daarna oi ongeveer ter zelfder tijd komt mijnheer 4 het doet hier in 't geheel niet ter zake wie die anderen zijn die het stuk van mijnheer 3 ook wil hebben plus een stuk langs de Bildtschestraat en weer even daarna komt Visser, die vraagt om het stuk van Hoeksma en Tie mersma plus dat van mijnheer 3. Ziedaar de puzzle, waar Burgemeester en Wethou der nu maar moesten trachten uit te komen. Wat is er nu gebeurd? De eerste aanvraag is beant woord met den brief, die als bijlage 1 bij het schrijven van Hoeksma en Tiemersma is gevoegd. Spreker heeft daarvan óók geen afschrift gekregen; hij moet die stuk ken dus uit het dossier halen, maar gewoonlijk gebeurt dat tóch, want Burgemeester en Wethouders hebben de origineele stukken altijd ter beschikking. Nu gelooft spreker dat men dien brief toch goed moet lezen en dan staat daarin dat dat, alvorens die aanvraag, voor zoover be treft het terrein aan het Engelscheplein, in nadere behandeling kan worden genomen, door U een schets- teekening van de voorgenomen bebouwing aan dat plein dient te worden ingezonden," wat dus in. a. w. wil zeggen wij willen het stuk aan de Engelschestraat in behandeling nemen en verder ook niets maar het stuk aan het Engelscheplein willen wij heelemaal niet in behandeling nemen, voordat er een teekening is ingezonden. Dat beteekent die zinsnede en dat weten de heeren Hoeksma en Tiemersma héél goed. Zij weten heel goed dat, wanneer zij een beschikking van Burgemeester en Wethouders krijgen op bouwter rein, die er heel anders uitziet dan deze brief. Die heeren hebben hier wel meer gebouwd en zij weten heel goed dat, hetgeen Burgemeester en Wethouders noemen een voorloopige beschikking, zij niet hebben ontvangen, ook niet voor het terrein aan de Engelschestraat. Daarvoor hebben zij vroeger te veel van zulke beschikkingen ge had. Die zin beteekent eenvoudig dit: wij willen in be handeling nemen het stuk terrein aan de Engelsche straat, m. a. w., wij zullen bij Burgemeester en Wet houders over den prijs gaan praten en dan krijgt U t.z.t wel een casu quo beschikking, maar over het andere praten wij heelemaal nog niet. Dat dus uit dien brief zou zijn te distilleeren, dat hun het terrein aan de Engelschestraat zou zijn toegewezen, ontkent spreker en die heeren weten op grond van er varing ook wel, dat zij dat niet mogen doen. Daarmee vervalt dus eigenlijk de heele zaak. Toen kwam de teekening, welke, naar de meening van Burgemeester en Wethouders, niet aan de eischen voldeed. Ondertusschen was mijnheer 3 gekomen met een aanvraag voor een paar perceeltjes vlak naast het door Hoeksma en Tiemersma gevraagde. Burgemeester en Wethouders hebben toen gezegd: Hoeksma en Tie mersma hebben naar een zoo goed mogelijke pleinaf sluiting gezocht, maar wij zien wel, dat dit niet mogelijk is, als zij die 2 perceeltjes er naast niet bij hebben. Burgemeester en Wethouders hebben toen aan mijnheer 3 gevraagd: Als U nu een stukje krijgt van het terrein, dat Hoeksma en Tiemersma hebben aangevraagd aan de Engelschestraat en Hoeksma en Tiemersma schuiven een beetje op, de bocht om, dan kunnen zij een goede pleinafsluiting krijgen en U krijgt een stukje aan de Engelschestraat, dat U nog 1.— per M-'. goedkooper komt en waar U hetzelfde uitzicht heeft. Dat hebben Hoeksma en Tiemersma echter, als spreker het goed weet, niet willen doen en achteraf was mijnheer 3 ook maar blij, dat hij dat stuk niet had gekregen. Toen was ook de aanvraag ingekomen van mijnheer 4 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. 71 om het terrein van mijnheer 3 plus een stuk aan de Bildtschestraat en ondertusschen kwam ook de aan vraag in van Visser om het geheele terrein van Hoeksma en Tiemersma plus dat van mijnheer 3. Toen hebben Burgemeester en Wethouders tegen Hoeksma en Tiemersma gezegd wij zien in dat een pleinafsluiting aan het Engelscheplein niet goed is te maken of U moet ook het aangevraagde terrein van mijnheer 3 er bij hebben, maar wij willen U waarschu wen zij hebben het dus vooruit geweten dat er ondertusschen nog een aanvraag voor hetzelfde terrein is ingekomen. Dat alles is in gemoede mondeling met hen behan deld. Deze heele zaak is een opgeblazen zaak door wie, laat spreker in het midden maar met Hoeksma en Tiemersma is de zaak altijd in gemoede behandeld. 8 dagen vóórdat zij het officieele bericht kregen is hun, opdat zij maar meer tijd zouden hebben, dit alles mee gedeeld en zij waren er toen dankbaar voor. Zij hebben toen nog gezegd: nu de zaak zoo staat, zullen we er een architect bij nemen dat zijn de woorden, die óf door Hoeksma óf door Tiemersma zijn gebruikt, toen zij hier beneden zijn weggegaan. Toen zij dus wisten dat zij het geheele terrein plus dat van mijnheer 3 mis schien zouden kunnen krijgen, hebben zij gezegd dat zij dat aanvaardden, dat zij nu meer moeite zouden doen op de teekeningen en dat zij er nu een architect bij zou den nemen. Spreker zou dus willen zgegen: waarin zijn Hoeksma en Tiemersma in eenig opzicht onrechtmatig behandeld? Kan men dat aantoonen, dan zal spreker de eerste zijn om te zeggen: laten we dit heele voorstel aan kant doen en het terrein in publieke veiling in erfpacht uitgeven. Dat is dan het beste, want als Burgemeester en Wet houders niet mogen laten concurreeeren in de bebou wing, dan is er nog een andere manier, om te laten concurreeeren, n.l. in den prijs. Aangezien Burgemeester en Wethouders daar echter niet voor voelen en waar schijnlijk de Raad ook niet meenen zij dat het beste is, vooraf teekeningen te vragen. Als de heer Oosterhoff echter meent dat die teekeningen moeten worden ge vraagd, nadat het terrein officieel is uitgegeven en dus nadat de zaak eerst in den Raad is geweest, zou spr. zeggen: als U die puzzles hier wilt afdoen, heel graag, want dat zal voor Burgemeester en Wethouders een groote zorg minder zijn. Spreker heeft persoonlijk de overtuiging dat Hoeksma en Tiemersma alles geweten hebben dat zij van het begin af wisten, hoe de zaak stond en dat zij gedurende het verloop van de zaak daarmee accoord zijn gegaan, maar dat achteraf, nadat zij het plan van hun architect hadden ingezonden, de zaak is opgeblazen. Dat is sprekers persoonlijke meening; hij is er persoonlijk van overtuigd dat Hoeksma en Tiemersma aan Burgemees ter en Wethouders absoluut niet kunnen verwijten dat zij ook maar eenigszins unfair zijn behandeld. De heer Oosterhoff is heel blij dat hij is begonnen met inlichtingen te vragen zonder meer. Hij heeft geen oordeel uitgesproken, omdat hij niet wist of hij deze zaak uit de correspondentie wel volledig kon beoor- deelen. Spreker merkt thans op, dat uit de verstrekte inlichtingen blijkt, dat de zaak een klein beetje anders is geloopen, dan men uit de correspondentie zou moeten opmaken. De latere brief van Hoeksma en Tiemersma, waarbij zij genoegen nemen met den bebouwingswed strijd, maakt, spreker geeft dat toe, datgene, wat vooraf is gegaan, eigenlijk ongedaan. Toch moet spreker bekennen, dat hem het antwoord van Burgemeester en Wethouders niet heelemaal heeft bevredigd. Hij zal er niet lang meer over spreken, maar zou alleen deze vraag willen stellen zouden Burge meester en Wethouders, als er géén tweede liefhebber was gekomen voor dat gedeelte aan de Engelschestraat, dit niet zonder een bebouwingsplan hebben uitgegeven aan Hoeksma en Tiemersma? Spreker gelooft dat Bur gemeester en Wethouders die vraag met ,,ja" zullen moeten beantwoorden. Het idee, om ook voor dat gedeelte een bebouwings plan te vragen, is dus eerst ontstaan, nadat de tweede liefhebber zich had aangemeld en dat acht spreker niet heelemaal in orde. Men wilde dat stuk eerst geven zon der bebouwingsplan, want er staat duidelijk in den eer sten brief van Burgemeester en Wethouders ,,voor zoo ver betreft het terrein aan het Engelscheplein". Men had dus den eisch van een bebouwingsplan ook later niet moeten stellen voor het gedeelte aan de Engelsche straat, maar dat deel moeten uitgeven zonder meer. Dat is de eenige grief, die spreker heeft en die door Burge meester en Wethouders ook niet is weggeredeneerd. Wat betreft het tweede punt, spreker heeft niet ge vraagd om alle aanvragen om bouwterrein aan den Raad over te leggen; integendeel, hij is blij dat Burgemeester en Wethouders zich daarmee willen belasten. Als de Voorzitter hem anders heeft begrepen, heeft spreker zich heel ongelukkig uitgedrukt of heeft de Voorzitter hem misverstaan. Spreker heeft alleen zoo geredeneerd. Burgemeester en Wethouders stellen hier een bebouwingseisch als een van de voorwaarden van uitgifte van terrein. Die uitgiftebepalingen zijn bij den Raad en niet bij Burge meester en Wethouders, dus zijn er hier door Burge meester en Wethouders bepalingen gesteld, die door den Raad gesteld hadden moeten worden. Om daaraan tegemoet te komen, achtte spreker het beter dat voor altijd in de bepalingen werd opgenomen, dat voor uit gifte van bepaalde punten bebouwingswedstrijden zullen worden gehouden. Nu dat niet is gebeurd, maar Bur gemeester en Wethouders, buiten den Raad om, dien eisch hebben gesteld, meende spreker dat het nu het recht van den Raad was om te vragen de beide plannen voor hen ter visie te leggen. Spreker zou niet graag alle bebouwingsplannen hier in den Raad hebben en hier alle puzzles willen oplossen; hij laat dat graag aan Bur gemeester en Wethouders over, maar om de genoemde redenen zou hij de Raadsleden in de gelegenheid gesteld willen zien van beide plannen kennis te nemen en daar om gaarne dit voorstel willen aanhouden. De heer Visser kan na de bekomen inlichtingen vol komen meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wij hebben geen kennis gekregen van het betrokken schrijven, dat wél aan het college is verzon den en waarvan de heer Fransen mededeeling heeft ge daan. Spreker is het volkomen met den heer Fransen eens, toen had die firma moeten ingrijpen, toen had zij moeten zeggen wij zijn niet tevreden met den gang van zaken, want wij zijn de eerste gegadigden. Dat brengt verandering in de zaak, waarom spreker thans geheel met het voorstel kan meegaan. De heer B. Molenaar kan zich aansluiten bij degenen, die zoo hebben gesproken dat zij, na de toelichting van Burgemeester en Wethouders, van meening zijn veran derd. Spreker moet eerlijk zeggen dat hij het betreurt, dat deze beide bouwondernemers niet eerlijk een af schrift van de geheele correspondentie hebben overge legd. Hij zal daar nu niet verder op ingaan, maar zich aansluiten bij het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Waar door den Voorzitter is gezegd dat Burgemees ter en Wethouders den Raad juist willen verlossen van het oplossen van de puzzles omtrent hoekbebouwing, zou spreker willen zeggen: als Burgemeester en Wet houders zelf, vóórdat er aanvragen inkomen voor deze terreinen, over deze belangrijke punten eens nadachten, dan geloof ik, dat door hen gemakkelijker een oplossing van de plannen van bebouwing zou worden verkregen dan op de wijze, waarop dat thans is gebeurd. Als Bur gemeester en Wethouders vooraf bekend maakten dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 4