72 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928.
hij, die de mooiste pleinoplossing instuurde, het terrein
in erfpacht zou kunnen ontvangen, gelooft spreker dat
er veel moeilijkheden zouden worden voorkomen en dat
dan misschien de puzzle wel zou zijn opgelost.
De heer Fransen (wethouder) zou nog even den heer
Oosterhoff willen antwoorden, omdat hij gelooft dat
diens opmerking niet juist is. De heer Oosterhoff doet
ietwat het verwijt aan Burgemeester en Wethouders,
dat zij hier de erfpachtsvoorwaarden stellen en dat die
eigenlijk bij den Raad behooren. Maar Burgemeester en
Wethouders stellen geen erfpachtsvoorwaarden, alleen
de Raad stelt die. Burgemeester en Wethouders berei
den alleen de zaak voor en zeggen: als wij niet de zeker
heid krijgen van een behoorlijke bebouwing, dan be
vorderen wij niet een dergelijke aanvraag bij den Raad
in te dienen. Dat is echter geen erfpachtsvoorwaarde.
Of men dat nu eerst doet of later, maakt wel degelijk
verschil. Wanneer de aanvraag gewoon doorgaat en de
erfpacht wordt verleend en Burgemeester en Wethou
ders dan de plannen krijgen te beoordeelen en die niet
hun goedkeuring kunnen krijgen, kan het voorkomen
zooals meermalen is gebeurd dat de betrokkene
zegt: dan moet ik afstand doen van den grond. Is het
dan niet veel beter dat het college voor belangrijke
punten eerst een schetsteekening krijgt? Want wat is
ingezonden, zijn nog maar twee schetsen, de eigenlijke
teekeningen zijn het niet, die moeten nog komen. De
maatregel is dus mede ten gerieve van den aanvrager,
dien men daarmee tegemoet wil komen.
De Voorzitter zou, naar aanleiding van de woorden
van den heer Oosterhoff, nog dit willen opmerken. De
heer Fransen zegt, dat het college wèl het recht heeft,
maar spreker wil opmerken dat eigenlijk door Burge
meester en Wethouders in 't geheel niet de erfpachts
voorwaarden worden veranderd. Spreker zou zeggen:
wijs mij het artikel aan, waarbij in strijd met de veror
dening wordt gehandeld. De grond wordt nu pas in
erfpacht uitgegeven en wat tot nog toe is gebeurd, was
de voorbereiding.
Spreker meent toch dat bij de stukken heeft gelegen
het plan, waarop Burgemeester en Wethouders hun
meening hebben gebaseerd, n.l. het voorstel, om dit
terrein aan Visser uit te geven. Dat plan heeft bij de
stukken gelegen en daaraan hebben alleen ontbroken
de andere plannen, die misschien alleen hierom voor
den Raad van eenig belang hadden kunnen zijn, om aan
den Raad het verschil kenbaar te maken, waaróm Bur
gemeester en Wethouders de voorkeur hebben gegeven
aan het plan van Visser. Als de Raad ook de plannen
van Hoeksma en Tiemersma zou willen inzien, zou hij
ook in andere gevallen andere plannen moeten inzien.
Waar echter uitdrukkelijk in het advies van de Schoon
heidscommissie met algemeene stemmen de voorkeur is
gegeven aan het plan van Visser, meenden Burgemeester
en Wethouders, dat het niet noodig was, ook nog de
andere plannen over te leggen. Hier is nu maar één plan
naast dat van Visser, maar bij vroegere perceeien waren
er ook wel eens eenige en wanneer die alle werden over
gelegd, zou het voor den Raad wel eens moeilijk wezen.
Burgemeester en Wethouders meenden nu ter motivee
ring van hun advies alleen dit plan te moeten overleg
gen, omdat dit ook volgens het advies van de Schoon
heidscommissie met algemeene stemmen als het beste
is aangemerkt.
Eén fout is in deze heele zaak gemaakt en dat is, dat
van beide plannen de namen der architecten bekend
zijn geworden. Spreker gelooft dat dit een van de groot
ste fouten is, waardoor deze heele zaak in de wereld
is gekomen. De een had zijn plan moeten indienen
zonder den naam van den architect en de ander had het
ook zonder den naam van den architect moeten inzen
den, want nu is het niet een strijd geworden tusschen
de aanvragers, maar een strijd tusschen de architecten
Gros en Heidoorn aan den eenen kant en Baart aan den
anderen kant.
De heer Oosterhoff zegt, dat naar zijn idee Burge
meester en Wethouders bij hun verdediging te veel uit
gaan van de doelmatigheid van deze uitgifte. Daar gaat
het niet om
De Voorzitter: En de rc-c/z/matigheid is niet aan te
tasten.
De heer Oosterhoff: Die is juist wel aan te tasten,
althans Uw bewering dat de gestelde eisch geen erf
pachtsvoorwaarde is. Wanneer wij tot uitgifte in erf
pacht overgaan en daarbij deze meest strenge voor
waarde stellen, zonder welker naleving geen mededin
ging mogelijk is en waarbij, als een plan het slechtst
is, de mogelijkheid tot het verkrijgen van erfpacht is
uitgesloten, zou dit dan geen erfpachtsvoorwaarde zijn?
Het is een voorwaarde, die de andere voorwaarden ge
heel aan kant schuift en die vóór alle andere gaat. Als
er één erfpachtsvoorwaarde is, dan is het wel deze.
Spreker bestrijdt de doelmatigheid van deze uitgifte
niet, maar dat Burgemeester en Wethouders hier andere
bepalingen gaan stellen, zou in rechten nooit zijn te
handhaven.
De Voorzitter zou, nu de heer Oosterhoff in derde
instantie het woord voert, daarop ook nog even willen
antwoorden, omdat hij absoluut ontkent dat de recht
matigheid van het besluit van Burgemeester en Wet
houders te bestrijden zou zijn. Dat is geen voorwaarde
voor erfpacht, maar het is een vraagdie Burgemeester
en Wethouders aan de aanvragers stellen en waarop
het oordeel van Burgemeester en Wethouders wordt ge
baseerd. De erfpachtsvoorwaarden worden nu pas vast
gesteld; de Raad is volkomen vrij om het terrein aan
een ander uit te geven, ook zonder eenige teekening of
zonder iets van dezen te zien. De teekening, die bij de
stukken lag, is de teekening, waarop Burgemeester en
Wethouders hun advies aan den Raad steunen en niets
anders. Zij treedt in de plaats van wat anders de schrif
telijke stukken zijn; zooals het college gewoonlijk de
correspondentie overlegt, legt het hier de teekening
over, maar de Raad is vrij, die er buiten te laten.
De doelmatigheid, zegt de heer Oosterhoff, is uitste
kend, welnu, de rechtmatigheid is boven allen twijfel
verheven, zou spreker zeggen. Spreker vraagt of de heer
Oosterhoff een voorstel doet tot aanhouding.
De heer Oosterhoff: Neen, mijnheer de Voorzitter.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
overneming van een tweetal stoepen aan de Nieuwestad.
Dit voorstel luidt als volgt
Sedert Uw besluit van 21 Februari 1928 hebben
nog twee eigenaren van panden aan de Nieuwestad
verklaard bereid te zijn tot afstand aan de gemeente
van de vóór die perceeien gelegen stoepen. Mitsdien
geven wij U in overweging te besluiten
A. in eigendom over te nemen van Johannes de Jóng,
alhier, eigenaar van het perceel Nieuwestad no. 70,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie B no.
3603, en van S. G. Cath te Amsterdam, eigenaar van
het perceel Nieuwestad no. 156, kadastraal bekend
alsvoren no. 1851, de voor die perceeien liggende
stoepen, tegen den prijs van 1.voor elke stoep en
met bepaling, dat uit de overdracht voor de tegenwoor
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. 73
dige eigenaren geen kosten voortvloeien, het uitko
mende materiaal desverlangd hun eigendom zal blijven
en de werkzaamheden, die tengevolge van den trottoir-
aanleg aan de gevels der gebouwen noodig zijn, voor
rekening der gemeente komen;
B. de onder A bedoelde stoepen te bestemmen voor
den publieken dienst.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
verhuring van het perceel Harlingerstraatweg no. 77
aan J. Kuperus, alhier.
Dit voorstel luidt als volgt
Ingevolge besluit Uwer Vergadering van 12 Mei 1925
werd het perceel Harlingerstraatweg no. 77 voor den
tijd van drie jaar, van 12 Mei 1925 tot 12 Mei 1928, ver
huurd aan J. Kuperus voor 520.per jaar. Deze
verzoekt thans het pand op de bestaande voorwaarden
weder voor drie jaar te mogen inhuren, waartegen bij
ons, noch bij den Administrateur van het Gemeentelijk
Woningbedrijf bezwaar bestaat. Een huurprijs van
520.beschouwen wij ook thans nog als voldoende
voor dit pand, en Kuperus komt zijn verplichtingen als
huurder behoorlijk na.
Wij geven U daarom in overweging te besluiten aan
J. Kuperus, alhier, voor den tijd van drie-jaar, van 12
Mei 1928 tot 12 Mei 1931, in huur af te staan het perceel
Harlingerstraatweg no. 77 c.a., voor den prijs van
520.per jaar en voorts op de bestaande voor
waarden.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het instellen van een rechtsvordering tegen huurders
van gemeentewoningen tot ontruiming daarvan, met
betaling van de achterstallige huurpenningen.
Dit voorstel luidt als volgt
Een vijftal huurders van gemeentewoningen is in
gebreke gebleven de achterstallige huurpenningen te
voldoen, waarom hun de huur bij deurwaardersexploten
van 17 Maart 1928 is opgezegd.
Aan deze sommatie's is geen gevolg gegeven, zoodat
een rechtsvordering tot ontruiming der woningen en
betaling van de achterstallige huurschuld tegen de nala
tige huurders zal moeten worden ingesteld.
Onder overlegging van het advies van den rechtsge
leerden raadsman der gemeente geven wij U derhalve
in overweging te besluiten tegen
W. de Geest, Poppeweg no. 43,
Tj. van Zwol, de Krimp no. 5,
H. Straatsma, Pieterseliewaltje no. 44,
J. Faber, Wissesdwinger 8 beneden,
S. G. Jonkhof, Eekhoffstraat no. 17,
een rechtsvordering in te stellen, zoo noodig ook in
hooger beroep en cassatie, tot ontruiming en betaling
van de achterstallige huur van de genoemde woningen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 57.
8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van den
aanleg van eene centrale verwarmingsinstallatie in het
Stads verzorg ingsh uis.
Dit voorstel luidt als volgt
Naar aanleiding van een tot ons College gericht
verzoek van Voogden der Stads-Armenkamer om te
willen bevorderen, dat in het Stadsverzorgingshuis een
centrale verwarmingsinstallatie wordt aangebracht,
hebben wij onderzocht in hoeverre het wenschelijk moet
worden geacht daartoe over te gaan. Uit dat onderzoek
is ons gebleken, dat het inderdaad aanbeveling verdient
de kachelverwarming in genoemd gebouw door eene
centrale verwarming te vervangen. Zooals toch uit de
te Uwer inzage liggende rapporten van den Directeur
der Gemeentewerken kan blijken, is voor een inrichting
als het Stadsverzorgingshuis centrale verwarming èn uit
een doelmatigheidsoogpunt èn om oeconomische rede
nen te verkiezen boven het gebruik van gewone stook-
kachels. Het onderhoud en het bedienen van een
centrale verwarming is n.l. goedkooper dan dat van
kachels, de verwarming is er gelijkmatiger, de behan
deling zindelijker en, wat in het onderhavige geval van
groot belang is, het brandgevaar aanmerkelijk geringer
door. Als bijkomstige omstandigheid kan voorts nog
worden vermeld, dat de schoorsteenen van het Stads
verzorgingshuis in zoodanigen staat verkeeren, dat
daaraan bij behoud van de kolenkachels binnenkort
veel verbeterd zou moeten worden.
De kosten van aanleg zullen naar raming rond
14.500.bedragen, waarvan 10.500.is gerekend
voor de eigenlijke installatie en 4000.voor de bij
komende werkzaamheden, kosten van toezicht, admini
stratie, enz., een en ander volgens de mede hierbij over
gelegde specificatie.
Onder mededeeling, dat de Commissie voor de Open
bare Werken zich met het plan kan vereenigen, geven
wij Uwe Vergadering op grond van het bovenstaande
in overweging ten behoeve van den aanleg van eene
centrale verwarmingsinstallatie in het Stadsverzorgings
huis een bedrag van, in ronde som, 14.500.beschik
baar te stellen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Vromen verzoekt hem het stellen van enkele
vragen ten opzichte van dit voorstel te willen toestaan.
Hij zou in de eerste plaats willen vragen waarom,
ofschoon deze plannen reeds lang bekend waren al
in het begin van het vorige jaar, spreker meent zelfs,
dat deze plannen al veel ouder zijn dit werk buiten
de begrooting is gehouden, waarom dit werk niet op
de begrooting is aangebracht en niet in de gewone uit
gaven, althans in de begrooting, is verwerkt.
In de tweede plaats zou spreker willen vragen op
welke wijze Burgemeester en Wethouders zich voorstel
len te komen tot dekking van de kosten. Dat is in het
voorstel niet aangegeven. Stellen zij voor, daarvoor te
leenen, kunnen zij de kosten vinden uit het beschikbare
geld voor buitengewoon onderhoud van het gebouw of
op welke andere wijze willen zij komen tot dekking van
de kosten
In de derde plaats wil spreker vragen zijn Burge
meester en Wethouders van plan om bij het maken van
deze centrale verwarming, waartegen mijnerzijds geen
bezwaren bestaan, dit werk te doen aanbesteden
De heer Fransen (wethouder) zegt, dat van de 3
vragen, die door den heer Vromen zijn gesteld, de
tweede vraag voor hem de allermoeilijkste is, om te
beantwoorden, n.l. die, waarbij naar de dekking van dit
bedrag wordt gevraagd. Misschien dat aanstonds daar
op de wethouder van Financiën wel even zal willen
antwoorden.
Waarom deze post niet op de begrooting is gebracht?
Ja, spreker zou zeggen dat daarbij niet is stilgestaan.
In den voorzomer van verleden jaar is door Voogden
verzocht een plan te maken van deze verwarming, maar
toen de begrooting gereed was, hebben Voogden ver
zocht er maar mee te wachten tot het volgend jaar,
omdat men toen met het werk voor den winter toch niet
meer gereed kon komen. Het was nu misschien beter
geweest, dat deze post op de begrooting was gezet,
maar spreker kan niet zeggen waaróm het niet is ge
beurd; daar is eenvoudig niet bij stilgestaan.