76 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. vergadering en natuurlijk veel minder nog in de leden vergadering van de Friesche Maatschappij van Land bouw, deze zaak is behandeld kunnen worden. Voorts wil het spreker voorkomen dat er verschillende bezwaren tegen dit voorstel zijn en een van de grootste is wel dit, dat deze verbetering geen oplossing geeft van de verschillende moeilijkheden, die aan de zaak vastzitten, spreker zou zeggen, van het veemarktpro- bleem. Wie des Vrijdags in de gelegenheid is, de situatie om de veemarkt in oogenschouw te nemen, zal oogen- blikkelijk constateeren, dat die toestand daar onhoud baar is; trouwens, in enkele ingezonden stukken in de Leeuwarder Courant" is daar al iets van kenbaar ge maakt. Zooals spreker dit plan beziet, wordt daarin echter door de verbetering, die thans zal worden aan gebracht, geen verbetering gebracht. Wel wordt er in den Raadsbrief opgemerkt, dat het vervoer van klein vee op vluggere wijze zal kunnen geschieden, omdat op de markt meer ruimte komt, maar toch wil het spr. voorkomen dat daar tegenover staat, dat het vervoer van vee naar de etage, n.l. van schapen en lammeren, die nu ook dikwijls per wagen worden aangevoerd, veel meer tijd zal vorderen dan tot nu toe het geval is ge weest, zoodat daardoor het voordeel weer wordt gecom penseerd. In elk geval zal bij dat onderdeel van de moeilijkheden het grootste bezwaar van de omwonen den van de veemarkt, dat het tegenwoordige vervoer van het groot vee betreft, wel gelijk blijven. Een tweede bezwaar is, dat de havengelegenheid door dit plan niet wordt verbeterd; de moeilijkheden voor de schipperij blijven dezelfde De heer Fransen (wethouder): Dan maar dempen! De heer Tamminga Ja, laat men dan de Harlin- gervaart maar dempen, het eene kanaal dempen en het andere graven. Spreker wil daar wel even op ingaan; het schijnt dat die zaak voor de Raadsleden een beetje geheim wordt gehouden, wat men er van hoort, hoort men onder de roos. Spreker heeft gehoord dat er een z.g. groot plan bestaat, d. w. z. omlegging van de Har- lingertrekvaart. Dat is een plan dat oplossing geeft, dat perspectieven opent en dat vermoedelijk ook aan de orde zal moeten komen, als de verbindingsweg met Harlingen, die toch in de toekomst ligt, tot stand is gebracht. Spreker heeft daarom juist zoo'n groot be zwaar tegen dit voorstel, omdat, als wij twee ton uit geven voor deze verandering, wij daarop vastzitten en dit voorstel de zaak doet bevriezen. Dit voorstel opent geen perspectieven. Burgemeester en Wethouders zeg gen wel: wij kunnen doorgaan met deze verbetering. Misschien willen zij er nóg een gelegenheid boven op maken en dan misschien nóg een verdieping. Dat zou dan een beste gelegenheid kunnen worden voor de pluimveemarkt, waar steeds mee wordt gesold en die nu, naar spreker hoort, naar het terrein bij de Kazerne ook niet een ideale plaats zal worden overge bracht. Wanneer de pluimveemarkt hier naar de hoogte zou worden gebracht, zou dat misschien een ideale op lossing zijn De heer H. de Boer (wethouder): Een haan er boven op De heer Tamminga en een stukje muziek er bij. Maar het allergrootste bezwaar, dat spreker tegen dit voorstel heeft, is, dat, wat den handel betreft, hier thans een ongezonde toestand zal worden geschapen. Wij krijgen hier nu gedeeltelijk een handel bij kunstlicht en dat is toch voor een plaats als Leeuwarden iets zeer minderwaardigs. Leeuwarden is een provinciestad, een centrum van het platteland; eigenlijk zijn wij allen met elkaar plattelanders en dat is een situatie, waar wij ter dege rekening mee moeten houden. Leeuwarden is het centrum van een veeprovincie; veeteelt en veeteeltpro ducten zijn voor de provincie van zeer veel belang en daar moet Leeuwarden natuurlijk rekening mee houden, ook wat betreft zijn marktgelegenheid. Leeuwarden heeft, naar sprekers meening, recht op een ideale markt plaats; wij moeten kunnen zeggen dat onze markt klinkt als een klok De heer Westra: Dan moet die zoo blijven. De heer Tamminga Dat is inderdaad beter, want wij gaan nu achteruit. Wie met de veehouderij op de hoogte is, weet, dat de handel alleen goed kan gebeuren bij daglicht en dat de handel bij kunstlicht altijd staat op een lager plan. De handel zelf zal er zich wel mee redden; die is er wel bij, als er wat valt te verdienen. Hat zal er mee gaan als met den schipper uit het be kende verhaal uit de mercantilistische periode, die voor den rechter verklaarde: „wij willen desnoods door de hel varen, zoodat onze zeilen verbranden, als we maar winst maken". Dergelijke methodes mogen echter door de plaatselijke overheid niet in de hand worden ge werkt en daarom acht spreker het van zeer veel belang, dat dit plan niet wordt doorgevoerd. Hij zal in elk ge val niet zijn stem daaraan geven en zou het op grooten prijs stellen, indien Burgemeester en Wethouders in overweging wilden nemen, deze zaak tot een volgende vergadering uit te stellen en dan desnoods met een nieuw plan te komen. De heer Vromen zou ook enkele opmerkingen willen maken over deze zeer moeilijke en ingewikkelde aan gelegenheid. Ook hij heeft den indruk gekregen dat de groote moeilijkheden, welke het noodzakelijk maken groote en belangrijke verbeteringen aan de veemarkt aan te brengen, niet berusten op de geweldige toename van het aantal stuks vee, dat hier ter markt verhandeld wordt. Wanneer men de statistiek, die bij de stukken is gevoegd en die alleen betrekking heeft op den aanvoer van schapen en varkens, inziet, dan zal men zien, dat er weliswaar gedurende een korten tijd een geweldige stijging is geweest in den aanvoer, maar dat die aan voer de laatste 4 jaren toch niet hooger is geworden en wat de schapen betreft, zelfs niet onbelangrijk lager dan het peil, waarop zij stond in de jaren van 1910 tot 1914. Dat de ruimte op de markt te klein blijkt en dat is ook spreker, die ook op Vrijdag wel eens op de markt komt, wel gebleken; in den drukken tijd is het daar een janboel ligt dan ook aan de wijze van aanvoer en niet aan de hoeveelheid vee, die daar meer wordt ver handeld dan vroeger. Die wijze van aanvoer is belang rijk veranderd. Het komt spreker echter voor dat de manier, waarop hier de markt wordt gehouden, niet de meest gelukkige is en dat in de bezwaren wel op andere wijze kan worden voorzien. Uit de stukken blijkt, dat er een plan is geweest om een tweeden marktdag te houden, maar daartegen waren belangrijke bezwaren, die, sinds de export naar Engeland is stopgezet, nog grooter zijn geworden. Maar een andere oplossing is blijkbaar over het hoofd gezien en die is, dat er een andere indeeling van de markt wordt gehouden. Spreker acht het een eigenaardige gewoonte dat de markt hier altijd al verschilt het aanvangsuur 's zomers en 's winters wel iets duurt van ongeveer 's morgens 7 uur tot des namiddags 3 uur, het officieele sluitingsuur. Dien tijd acht hij eigenlijk veel te lang. Iemand, die bekend is met den veehandel en daar voor behoeft men nog geen landbouwer te zijn, mijnheer Tamminga, of bij dezen zijn licht op te steken weet, dat bijna de geheele belangrijke handel plaats heeft vóór 12 uur, dat de buitenlandsche handel, voor den export, vóór 12 uur is afgeloopen en de belangrijkste binnenlandsche handel ook en dat de meeste kooplieden Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 April 1928. 77 met den trein van 1 uur al weer vertrekken. Wat zich daarna dan nog afspeelt, is niet alleen niet van groot belang, maar het is tevens de vraag óf dat voor de be trokkenen we' heelemaal van belang is en of dat niet gemist kan worden. De vraag, die zich hierbij direct voordoet, is, of dan niet door een andere indeeling van de markt, vooral wat het begin betreft n.l. door verschillende tijden te nemen voor de verschillende categorieën van vee, aan de be zwaren is tegemoet te komen. Om maar een voorbeeld te noemen, om 7 uur zou men kunnen beginnen met de markt voor de varkens, om 8 uur voor de schapen, nog iets later voor de koeien, 't zij slachtvee of vet vee, enz. en op die manier kunnen trachten een oplossing te vinden. Het is toch blijkbaar ook de indruk, die de heer Tam minga heeft gekregen, dat met het bouwen van een ver dieping aan het groote euvel, waaraan tegemoet geko men moet worden en dat niet zit in het aantal stuks vee, dat geborgen moet worden maar in den geweldigen rompslomp bij den aanvoer, absoluut niet wordt tege moet gekomen en dat dus van een oplossing van het marktvraagstuk bij dit zeer dure plan eigenlijk niet kan worden gesproken. Dan zou spreker nog verre de voorkeur geven aan uitbreiding naar den kant van het plantsoen, hoezeer hij het ook zou betreuren, dat dit hoewel waarschijn lijk niet geheel gemist zou moeten worden. Dan zouden we er althans gedurende 15 of 20 jaar af zijn. Dit plan geeft geen oplossing en bovendien is het zeer duur door andere zeer belangrijke werken, die het noo- dig zal maken. Ook hetgeen in de stukken is opgemerkt ten opzichte van een eventueel doortrekken van de verdieping is iets, waarvan in de practijk niets zal kunnen komen. De heer Tamminga heeft zich wat te sterk uitgedrukt, door te zeggen dat alle handel bij kunstlicht absoluut onmogelijk is, maar aan spreker is wel het volgende bekend. Hij heeft ook zijn licht opgestoken bij de afdeeling van den Bond van Veehandelaren en daaraan een advies ge vraagd. Van bestuurszijde is hem toen meegedeeld dat, voor zoover het koeien betrof, van handel bij kunstlicht zeker geen sprake kon zijn en dat het, wat varkens be treft, geen absoluut onoverkomelijk bezwaar was. Men was met dat advies dus zeer terughoudend en geen wonder, omdat er eigenlijk in Europa maar 2 markten zijn, n.l. in Keulen en Berlijn, waar handel wordt ge dreven bij kunstlicht. Het is door den marktmeester dan ook niet pertinent tegengesproken kunnen worden, dat men hier heeft te doen met een experiment, waarvan men niet kan zeggen, hoe het afloopt. Een bezwaar van kunstlicht is nog, dat dit voor de gemeente een zeer dure geschiedenis zal worden, om dat wij bij dit plan niet alleen kunstlicht noodig zullen hebben, maar dit ook, in verband met de mogelijkheid om te slagen, zeer sterk kunstlicht zal moeten zijn, zoo, dat het bijna gelijkt op daglicht. Men zal hier een groot terrein gaan overkappen en dat zal dus een vrij dure geschiedenis worden. Ten slotte is er nog iets, dat spreker bij deze zaak ook geweldig heeft gefrappeerd, n.l. dat in dit voorstel over de exploitatie en de financiëele gevolgen met geen woord wordt gerept. Ook daaromtrent zou hij gaarne eenige inlichtingen hebben. De heer Visser zou ook enkele woorden willen zeggen naar aanleiding van dit punt, omdat hij niet zoo maar voetstoots kan meegaan met dit plan van Burgemeester en Wethouders. Spreker wil vooraf zeggen dat hij geen deskundige is op dit terrein, maar toch heeft hij zich heel veel moeite getroost om aan personen, die als deskundige er wel mee op de hoogte zijn, te vragen wat hun meening hier over is. In tegenstelling met wat de heer Vromen naar voren brengt,- wil spreker dan te kennen geven, dat hem door deskundigen, menschen, die 20 jaren en langer iederen Vrijdag de markt bezoeken, is meegedeeld, dat het heel moeilijk zal gaan, dat het bij kunstlicht niet een gemak kelijke handel is en dat men de koeien niet zal kunnen taxeeren, omdat men er bij lange na niet zoo'n goed gezicht op heeft De heer Vromen: Dat zeg ik ook. De heer Visser: Er zijn dus andere deskundigen, die wèl bezwaren hebben. Spreker beschouwt dit dan ook als een proefneming, omdat men niet absoluut zeker weet, welke de gevolgen zullen zijn. Het blijkt uit de discussies ook al, dat ook de deskundigen te dien opzichte verdeeld zijn in hun meening, zoodat wij dus niet met absolute zekerheid kunnen zeggen, als wij uit voering geven aan het plan, dat in dezen raadsbrief naar voren is gebracht, dat wij dan goed werk hebben ver richt. Het kan dus later blijken dat dit iets is, wat wij niet moeten hebben en als een dergelijk plan dan ge paard gaat met groote uitgaven, wil hij hoewel nog niet zeggende dat hij daar tegen zal stemmen er niet voetstoots voor stemmen. Ter wille van de gevolgen zoekt hij het dan liever in een andere richting. Er wordt in het voorstel gezegd „Voorts is uitbreiding mogelijk naar het Oosten. Hiervoor zou geheel of gedeeltelijk in gebruik moeten worden genomen het plantsoen tusschen den Stations weg en de markt. Ook tot dezen maatregel moet, naar onze meening, niet worden overgegaan, aange zien het verdwijnen van het plantsoen, dat thans de veemarkt eenigszins aan het oog onttrekt, het aanzien van de stad, bij het binnenkomen van de stations zijde, ten zeerste zou schaden." Dat zou spreker gedeeltelijk kunnen onderschrijven. Het zal wel kunnen zijn dat uit een aesthetisch oogpunt een mooiere entree vanaf het station aanwezig is wanneer wij het plantsoen bewaren dan wanneer het verdwijnt, maar daarnaast zou spreker de vraag willen stellen: is dat ons een dergelijk bedrag waard? Hij veronderstelt toch al weet hij de juiste cijfers niet dat de vee markt voor een veel geringer bedrag kan worden ver beterd, wanneer daartoe het plantsoen verdwijnt. Nu wordt wel eens gezegd dat wij hier zoo weinig plantsoenen hebben, maar men kan zichzelf ook te veel in die richting suggereeren. Wij hebben hier het Ren- gerspark, de singels, den Prinsentuin en het Noorder plantsoen; wij kunnen daarvan ook te veel krijgen. Wan neer wij dus uitbreiding aan de veemarkt zouden kunnen geven door dit plantsoen op te offeren spreker meent dat de menschen, die in de omgeving er van wonen, daar geen gebruik van maken en de menschen, die in de stad wonen, ook niet men ziet er alleen enkele menschen, die op den trein wachten, zooveel gebruik wordt er dus niet van gemaakt als wij het in die richting zouden kunnen vinden, zou spreker het geen voldoende motief vinden dat men dit zou laten, alleen op grond van het feit, dat men het plantsoen wil be houden. Als het in die richting kan, zou spreker daar voor voelen. Een uitgaaf van 165.000.-is geen klei nigheid en als wij dan nog niet zeker zijn dat het niet afdoende is en de heer Tamminga zegt dat het niet afdoende is zou spr. liever deze andere gelegenheid benutten, die een veel geringere uitgaaf zal vragen en waar we voor den tijd van een 25 jaar klaar mee zullen zijn. De heer Fransen (wethouder) merkt op, dat bij dit voorstel is gesproken over de ruimte om de veemarkt en de toegangswegen naar de veemarkt. Strikt genomen staan die echter buiten dit voorstel; het is hier alleen de bedoeling om de veemarkt zoo uit te breiden, dat men het publiek en het vee daarop behoorlijk zal kunnen bergen. Nu is door de heeren Vromen en Visser aangehaald,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 7