98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Mei 1928.
d. rapport omtrent de verbrandingswaarde van het
menggas der Gemeentelijke Gasfabriek over het tijdvak
van 18 Maart tot en met 28 April 1928.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
e. verslag van den staat van het Lager Onderwijs in
de gemeente Leeuwarden over 1927.
Ligt nog eenigen tijd voor de leden ter visie.
dat Burgemeester en Wethouders bij openbare
inschrijving hebben verpacht de opkomsten van het
havengeld voor het tijdvak van 1 Juli 1928 tot 1 Juli
1931 aan L. Tijhuis te Rijssen voor 12.357.— per jaar;
g. dat de buitenlandsche journalisten op Zaterdag
19 Mei a.s., des middags 12 uur, ten Stadhuize zullen
worden ontvangen.
De mededeelingen sub en g worden voor kennis
geving aangenomen.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
S. Riemersma op zijn verzoek eervol ontslag te ver
kenen als onderwijzer aan Gemeenteschool lib.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
afstand in erfpacht van bouwterrein aan de Bildtsche-
straat aan S. Roosma.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij adres van 12 April j.I. vraagt S. Roosma, alhier,
te bevorderen dat hem in erfpacht worde afgestaan een
bouwterrein aan de Zuidwestzijde van de Bildtsche-
straat, ter breedte van 29 Meter langs den weg gemeten,
zooals op de hierbij overgelegde situatieteekening met
roode arceering is aangegeven. Onzerzijds bestaat tegen
den gevraagden afstand geen bezwaar. De grondwaarde
kan worden gesteld op 11.per M2., welke prijs
voldoende is te achten en waarmede de belanghebbende
heeft verklaard genoegen te nemen, evenals met de
gebruikelijke voorwaarden.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten
aan S. Roosma, alhier, tot 31 December 1990 in erf
pacht af te staan een bouwterrein aan de Zuidwestzijde
van de Bildtschestraat, ter breedte van 29 Meter langs
den weg gemeten en ter diepte van ongeveer 28 Meter,
zooals op de bijbehoorende situatieteekening in roode
arceering is aangegeven, ter grootte van ongeveer 812
M2., de juiste grootte nader.door een landmeter van het
kadaster uit te meten, zulks onder de volgende voor
waarden
1de erfpachtscanon zal worden berekend naar een
grondwaarde van 11.per M2. en een rentevoet van
6 per jaar;
2. de erfpachter stort binnen tweemaal 24 uren,
nadat hij van het Raadsbesluit tot toewijzing in erfpacht
kennis heeft bekomen, een bedrag van 447.ten
kantore van het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waar
borg voor de nakoming der voorwaarden, welk bedrag
hem, na voldoening daaraan, op aanvrage zal worden
teruggegeven
3. de rooiïng voor de bebouwing zal nader door den
dienst der Gemeentewerken worden aangegeven;
4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van
Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag be
bouwing door derden niet plaats hebben;
5. de eventueele kosten van het uit de huur nemen
van het afgestane terrein komen ten laste van den erf
pachter;
6. voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht
van toepassing voor zoover mogelijk en met het
bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende
de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen
tusschen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehoo-
rende aan de gemeente Leeuwarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 3 en 4.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
afstand in erjpacht van bouwterrein aan den Harlinger-
straatweg Z.Z. aan G. Jensma.
Dit voorstel luidt als volgt
G. Jensma, alhier, heeft tot ons College het verzoek
gericht te bevorderen, dat aan hem een perceel bouw
terrein aan de Zuidzijde van den Harlingerstraatweg,
hetwelk op de hierbij overgelegde situatieteekening met
een roode arceering is aangegeven, in erfpacht worde
afgestaan.
De belanghebbende heeft met de gebruikelijke voor
waarden en een grondprijs van 14.per M2., welk
bedrag ook voor andere bouwterreinen aan den Harlin
gerstraatweg is bedongen, genoegen genomen.
Ten einde een open bebouwing te verzekeren, zal aan
de voorwaarden de bepaling moeten worden verbonden,
dat aan weerszijden van het te stichten huis strooken
grond van ten minste 2/2 M. onbebouwd moeten blijven.
Ook hiermede heeft belanghebbende genoegen genomen.
Onder overlegging van de stukken geven wij U mits
dien in overweging te besluiten
aan G. Jensma, alhier, tot 31 December 1990 in erf
pacht af te staan een perceel bouwterrein aan de Zuid
zijde van den Harlingerstraatweg, ter breedte van 13 M.
langs den weg gemeten, zooals op de bijbehoorende
situatieteekening met een roode arceering is aangege
ven, ter grootte van ongeveer 520 M2., de juiste grootte
nader door een landmeter van het kadaster uit te meten,
zulks op de volgende voorwaarden
1. de erfpachtscanon zal worden berekend naar een
grondwaarde van 14.per M2. en een rentevoet van
6 per jaar;
2. de erfpachter stort binnen tweemaal 24 uren,
nadat hij van het Raadsbesluit tot toewijzing in erfpacht
kennis heeft bekomen, een bedrag van 364.ten
kantore van het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waar
borg voor de nakoming der voorwaarden, welk bedrag
hem, na voldoening daaraan, op aanvrage zal worden
teruggegeven;
3. de rooiïng voor de bebouwing zal nader door den
dienst der Gemeentewerken worden aangegeven;
4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van
Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag
bebouwing door derden niet plaats hebben;
5. tusschen de Oostgrens en de Westgrens van het
terrein en het daarop te bouwen huis moeten strooken
grond met een netto breedte van ten minste 2.50 M.
over de geheele diepte van dat huis onbebouwd blijven,
op straffe van vervallenverklaring van het erfpachts-
recht;
6. voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht
van toepassing voor zoover mogelijk en met het
bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende
de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tus
schen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehoo-
rende aan de gemeente Leeuwarden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff zou bij dit voorstel gaarne een
vraag aan Burgemeester en Wethouders willen stellen.
Tegen het voorstel zelf heeft hij geen bezwaar, maar
hier staat in de voorwaarden van uitgifte onder 5
„tusschen de Oostgrens en de Westgrens van het
terrein en het daarop te bouwen huis moeten strooken
grond met een netto breedte van ten minste 2.50 M.
over de geheele diepte van dat huis onbebouwd blij
ven,"
en nu zou spreker Burgemeester en Wethouders willen
vragen op welke wijze zij die bepaling interpreteeren.
Hier staat dat ter weerszijden van het huis een strook
onbebouwd moet blijven. Is daarmee nu bedoeld het
woonhuis of het complex van gebouwen, dat daar wordt
gesticht
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Mei 1928.
99
Deze bepaling zou slechts doel treffen, wanneer zij
sloeg op het complex van gebouwen, dat daar wordt
gesticht. Daar wordt echter de hand niet aan gehouden,
want bij enkele van die huizen zijn garages gebouwd,
welke één geheel vormen met het woonhuis en die wel
degelijk reiken tot de grens van den eigendom.
Nu kan het zijn dat Burgemeester en Wethouders
deze bepaling zoo opvatten, dat alleen het woonhuis
wordt bedoeld en dat men dus vrij is alle verdere ge
bouwen wél tot op de grens van het terrein te plaatsen,
maar dan wordt daarmee tekort gedaan aan het idee
van open bebouwing. Is het de bedoeling dat alleen
tusschen de huizen in voldoende ruimte open blijft en
dat men dus vrij blijft daarachter andere gebouwen te
stichten, dan wordt elk doorzicht tusschen de huizen
belemmerd.
Spreker zou daarom gaarne willen weten welke de
opvatting van Burgemeester en Wethouders in dezen is.
De heer Fransen (wethouder) zegt, dat de bedoeling
is, dat de open ruimte langs het geheele terrein zal
komen. Het is hem niet bekend dat daar gebouwen zijn
gesticht, waar ook garages zijn bijgebouwd; hij meent
wel dat het een enkelen keer is voorgekomen dat Bur
gemeester en Wethouders vergunning hebben gegeven
tot uitbouw van een erker, maar spreker meende dat dan
aan den Noordkant zooveel mogelijk toch een open
ruimte van 2 a 2.60 M. geheel was gehandhaafd. De
heer Oosterhoff schudt van „neen", maar spreker ge
looft van wel. Als er bouwplannen binnenkwamen,
meent hij dat deze altijd aan de ruimte hebben voldaan.
Misschien is dat alleen niet het geval geweest in de
bocht, waar het „Huis Hoek" is afgebroken, omdat het
daar wel eenige moeilijkheden opleverde, maar verderop
is steeds gebouwd met een open ruimte. Dat de bedoe
ling zou zijn dat meer naar achteren wel zou mogen
worden gebouwd, is spreker niet bekend.
De heer Oosterhoff vraagt het woord.
De Voorzitter zou eerst zelf even het antwoord van
den wethouder willen aanvullen, omdat hij vreest dat
deze is verzeild geraakt aan de Noordzijde, terwijl hier
de bedoeling is de Zuidzijde. Spreker begreep direct
dat de heer Fransen het had over de Noordzijde, toen
deze sprak over een ruimte van 2.60 M„ omdat dit de
klassieke maat was, die aan de Noordzijde is toegepast
om een oplossing te vinden. Aan dien kant werd dan
voor het andere huis een ruimte voorgeschreven van
2.40 M„ zoodat dit ook samen 5 M. tusschenruimte gaf.
Aan dezen kant echter, aan de Zuidzijde, op het ter
rein van het voormalig Rijksopvoedingsgesticht, is op
een open ruimte ter weerszijden van 2.50 M. aangehou
den, maar daarbij is de bepaling gemaakt, dat in die
vrije ruimte van 2.50 M. ook geen erkers mogen worden
gebouwd en dat die ruimte moet loopen zoover als het
eigenlijke huis gaat. M. a. w., wanneer dus op de strook
van 2.50 M. voorbij het huis, van den weg af gerekend,
een garage wordt gebouwd, dan vinden Burgemeester
en Wethouders dat daarmee het idee van de open be
bouwing niet verloren gaat. Anders toch zou men de
menschen ook moeten verplichten om op die strook van
2.50 M. aan het eind van het huis geen rietmatten te
mogen plaatsen voor de tocht, men zou er dan ook geen
schutting mogen zetten en eigenlijk ook geen opgaande
heesters mogen planten.
Het idee van Burgemeester en Wethouders is geweest,
dat de zijgevels van de werkelijk bewoonde huizen 5 M.
van elkaar zullen komen en dat, ook al komt er in die
strook achter het huis ook een garage, een schutting of
iets dergelijks, daarmee het karakter van open bebou
wing niet verloren gaat.
Spreker gelooft zelfs dat het denkbeeld van den heer
Oosterhoff uit een aesthetisch oogpunt minder goed is,
omdat men dan allemaal blokken zou krijgen, die precies
5 M. van elkaar staan. We weten toch wel uit ervaring,
dat men niet meer tusschenruimte laat dan 5 M., maar
eerder minder, als men daartoe de gelegenheid zou krij
gen. Men zou dan dus regelmatige blokken krijgen met
5 M. tusschenruimte en nu hebben Burgemeester en
Wethouders gemeend dat, wanneer hier en daar aan het
eind van een zijmuur, zoodra dus het eigenlijke woon
huis ophoudt, een garage komt of iets dergelijks, dit
aan de open bebouwing geen afbreuk doet, maar dat
het zelfs voor het breken van het gezicht niet onaardig
zou zijn, wanneer hier en daar aan enkele achtergevels
tusschen de gebouwen zeer lage gebouwtjes werden ge
maakt. Die gebouwtjes blijven in ieder geval zeer laag,
immers, zoodra men een huis gaat uitbreiden, zal men
toch weer rekening er mee moeten houden dat de zij
muren 2.50 M. van den kant moeten komen.
Vandaar dat Burgemeester en Wethouders van mee
ning zijn dat in de strook van 5 M. achter de woningen
wel een garage mag worden gebouwd; spreker is van
meening dat men zelfs nog een leelijker effect zou krij
gen, wanneer daar een schutting werd gezet en daar
tegen is toch ook geen bepaling gemaakt.
De bedoeling van Burgemeester en Wethouders is dus
niet geweest dat over het geheele terrein van voren
af tot achter toe een strook van 5 M. open moet blijven,
maar dat de opgaande zijgevels werkelijk 5 M. uit elkaar
zullen komen. Dat is de bedoeling en zoo wordt de zaak
ook uitgevoerd.
De heer Oosterhoff zou niet dadelijk de consequentie
willen aanvaarden, die de Voorzitter trekt, n.l. dat, wan
neer in die vrije strook niet mag worden gebouwd, daar
dan ook geen opgaande heesters of rietmatten voor de
tocht zullen mogen worden geplaatst. Er staat toch in
de voorwaarden dat de strook on bebouwd moet blijven
en nu kan men het plaatsen van rietmatten of het plan
ten van heesters toch geen bebouwen noemen. De voor
waarde slaat toch enkel op gebouwen.
Spreker wil alleen hier op attent maken, dat de be
doeling van open bebouwing toch is, dat men tusschen
de huizen door uitzicht krijgt in het groen en dat er niet
een aaneengesloten huizenrij wordt gebouwd.
Nu is daar echter een huis gebouwd met een garage,
die geheel loopt tot de grens van den eigendom, zoodat
die zijde geheel is afgesloten. Wanneer nu de naastleger
bij Burgemeester en Wethouders aanvraagt om ook aan
dezelfde zijde een garage te mogen bouwen, zal dat
moeilijk kunnen worden geweigerd en dan zal het door
zicht tusschen die twee huizen absoluut worden afge
sloten.
Er komt nog bij dat, als die strook de ingang voor
de garage is, daarop dan geen beplanting wordt aange
bracht, maar dat dit gewoon blijft een open strook, be
dekt met kiezel en zonder groen. Uit aesthetisch oog
punt bekeken, kan spreker toch ook niet zeggen dat dit
mooi is.
Als het werkelijk de bedoeling is, om een open be
bouwing in de hand te werken, moet men dit niet toe
staan, omdat men op deze wijze last kan krijgen met de
naastlegers. Wanneer men toch, als zij hetzelfde aan
vragen, tegen hen gaat zeggen: dat gaat moeilijk, want
dan komen de gebouwen tegen elkaar aan te staan, dan
gaat men den een onthouden wat men den ander geeft
en staat men het den naastleger ook toe, dan behoudt
men geen open bebouwing meer.
Spreker geeft toe dat het voor iemand, die op deze
manier een garage wenscht te bouwen, eenige last geeft,
omdat hij dan meer grond noodig zal hebben en dat dit
misschien niet bevorderlijk zal zijn voor het uitgeven
van den grond, maar hij is toch van meening dat der
gelijke vergunningen zoo spaarzaam mogelijk moeten
worden gegeven, ten einde het karakter van open be
bouwing te handhaven.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Oosterhoff het