108 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Mei 1928.
dat de autotractie de directie zelf is tegengevallen; hij
slaakt toch ook de verzuchting de directeur meende
dat met dezen dienst 15 K.M. kon worden gereden, maar
de tractors met aanhangwagens mogen slechts een snel
heid hebben van 12 K.M.
Spreker heeft beweerd dat deze dienst veel te zwaar
is ingericht voor den tonnendienst, want daarmee kan
thans een veel te groote snelheid worden bereikt. De
heer Lautenbach heeft een snelheid genoemd van 35 tot
40 K.M., spreker zou dat kunnen bevestigen de snel
heid is gecontroleerd door iemand, die er op een motor
achteraan reed en die een snelheid bereikte van over
de 35 K.M.
Spreker zou uitdrukkelijk willen zeggen: als men het
snelvervoer wil bereiken, dan stem ik toe dat dit in de
gegeven omstandigheden moet gebeuren. Wanneer de
tractors van 6 uur 's morgens tot 7 uur 's avonds op
den weg zijn om de wagens te vervoeren, ze naar hun
plaats te brengen en terug te halen om ze te laten lossen,
wanneer de tractors 's morgens 4 maal heen en weer
moeten en 's middags weer, dan moet er heen en terug
worden gejakkerd. Maar spreker houdt vol, dat deze
dienst veel te zwaar is ingericht en hij heeft daarom de
vraag gesteld: kan het vervoer niet anders worden in
gericht
Ook in de commissie is gebleken dat het sommetje,
dat voor 2 jaar is opgezet, verkeerd is geweest. Daarop
heeft spreker de aandacht willen vestigen, daarom
heeft hij gezegd laat men het anders probeeren. Hij
herinnert zich dat de stad in 4 wijken is ingedeeld. Was
het nu niet mogelijk dat men het in één wijk probeerde
met andere wagens? Was dat dan de heele boel in de
war sturen? Als dat een economisch belang was, dan
kon het toch geen groot bezwaar zijn? Moet men maar
steeds aan hetzelfde vasthouden, ook als blijkt dat dit
niet voldoet en een economischer vervoer kan worden
bereikt
Spreker heeft geen cijfers genoemd, zeide de wet
houder; hij zal nu toch zoo vrij zijn, zijn cijfers aan den
Raad over te leggen. Bij den ouden dienst waren werk
zaam 34 man en bij den nieuwen dienst zijn werkzaam
36 man. Spreker wil die cijfers nader specificeeren. Bij
den nieuwen dienst heeft men 4 ploegen van, bij eiken
aanhangwagen, 5 menschen, dat is dus samen 20 man.
Daarbij komen nog 2 tonnenwagens, ieder met 3 men
schen of in 't geheel 6, verder 3 chauffeurs en ten slotte
op het terrein 7 tonnenspoelers. in totaal dus bij den
nieuwen dienst 36 man. Bij den ouden dienst hadden
wij 4 pramen, ieder van 4 man is 16 man en 6 wagens,
ieder van 3 man is 18 man, in totaal dus 34 man. Dit
aantal zal oud-wethouder Dijkstra wel willen onder
schrijven.
Wanneer deze cijfers juist zijn, vraagt spreker zich
af of het wel economisch voor Leeuwarden is, wanneer
wij een zoodanigen sneldienst hebben en hij zou daarom
gaarne willen dat het college van Burgemeester en Wet
houders eens onder de oogen zag of er niet een andere
weg is te vinden, die meer economisch is, n.l. door een
lichter vervoer bij den tonnendienst.
Spreker houdt steeds staande dat het zoo is, als hij
heeft gezegd. Hij heeft in de vergadering van de com
missie aan den directeur de vraag gesteld of het waar
was, dat bij iedere ploeg bij een aanhangwagen slechts
4 man was en toen heeft de directeur gezegd „ja".
Het blijkt spreker echter dat bij elke ploeg, die hij obser
veerde, vijf menschen zijn en hij wil dat hier ook zeggen.
De heer Westra kan getuigen dat spreker den directeur
de pertinente vraag heeft gesteld of er maar 4 menschen
bij elke ploeg werkzaam waren. Wanneer de directeur
niet precies het juiste aantal heeft opgegeven, kan spr.
dat niet helpen, maar hij komt tot een aantal van 36
man voor den nieuwen en van 34 man voor den ouden
dienst.
Spreker zou gaarne deze zaak nogmaals onder de
aandacht van het college willen brengen.
De heer H. de Boer (wethouder) zal zich natuurlijk
niet met de discussies bemoeien, maar hij wenscht even
op te merken dat de indruk, welke de heer Lautenbach
hier op het oogenblik heeft gevestigd, n.l. alsof de di
recteur nu plotseling zou komen met voorstellen om een
nieuwen tractor aan te schaffen, niet juist is. Hier is de
indruk gevestigd, alsof de directeur een verkeerde mee
ning zou hebben gehad omtrent het aantal tractors, dat
zou moeten worden aangeschaft. Spreker wil echter de
verklaring afleggen dat, zoolang hij wethouder is, elk
jaar minstens één keer in het college is gesproken over
de vraag, of voldaan zou worden aan den eisch, dien
de directeur reeds lang had gesteld, n.l. om nog een
tractor aan te schaffen.
De heer O. F. de Vries (wethouder) wil in 't kort
nog even ingaan op de redeneering van den heer Hof-
stra. Deze vergeet bij de 34 tonnenbezorgers bij den
toestand, zooals die vroeger was, in de gauwigheid
maar even de 11 koetsiers, die er vroeger ook waren.
Dat is dus 45 menschen.
Wat die 5 menschen bij de tegenwoordige ploegen
aangaat, de directeur heeft in de laatste commissiever
gadering uitdrukkelijk verzekerd, dat bij eiken aanhang
wagen 4 menschen zijn. Nu kan het toevallig wel eens
voorkomen dat er een vijfde bij is, maar al zou men
aannemen, dat er steeds 5 menschen zijn bij een aan
hangwagen, dan zou het aantal menschen, dat op het
oogenblik dienst doet, nog minder zijn dan vroeger.
Dan deze vraag: heeft de heer Hofstra wel eens over
wogen wat de tonnendienst nu zou kosten, wanneer
alles op de oude manier zou moeten worden vervoerd
naar het nieuwe terrein? De vergelijking, die de heer
Hofstra maakt, houdt alleen rekening met het vervoer
naar het oude terrein, maar wanneer hij de zaak op deze
manier ging opzetten, kreeg hij een heel andere verge
lijking.
Den heer Dijkstra doet het genoegen dat de wethouder
zegt, dat het college ernstig overweegt om een deskun
dige aan te stellen, die kan oordeelen over motoren.
Als hij ooit een grief heeft gehad, dan is het wel deze,
dat hij altijd heeft gezegd het niet goed te vinden dat
nooit een monteur werd aangesteld. Doordat wij er geen
deskundige bij hadden, heeft het ons al heel wat meer
gekost. Spreker heeft indertijd altijd tegen den directeur
gezegd: punt één moet zijn het aanstellen van een goed
onderlegd vakman en spreker wil constateeren dat, nu
dat nooit is gedaan, dit de gemeente heel wat geld heeft
gekost. Het doet hem daarom groot genoegen dat de
wethouder thans zegt dat het college er ernstig over
denkt. Als men een deskundige heeft, die deze motoren
kan onderhouden en hij niet anders heeft te doen dan
de motoren dagelijks te inspecteeren, zal men tot de
conclusie komen dat men, uit een oogpunt van bezui
niging, een goede daad heeft gedaan. Daarmee is al
veel te lang gewacht.
De heer Hofstra wil nog even terugkomen op hetgeen
de wethouder heeft gezegd. Spreker zou de 11 koetsiers
hebben vergeten, zegt de wethouder. Inderdaad zou
spreker een verzuim hebben begaan, wanneer hij de
koetsiers niet had genoemd. Maar de wethouder geeft
zelf onmiddellijk toe, dat er niet 11 wagens waren maar
6, waarbij spreker voor iederen wagen 3 man heeft ge
noemd. Nu heeft hij misschien vergeten te zeggen dat
bij die 3 man de koetsiers waren inbegrepen; bij iederen
tonnenwagen waren toch 1 koetsier en 2 man. Als de
wethouder dus zegt: U vergeet 11 man, want we hadden
nog 11 koetsiers, dan antwoordt spreker: van die 11
waren er 5 voor den aschdienst en 6 voor den tonnen
dienst en die 6 heb ik genoemd. Spreker houdt dus vast
aan de cijfers, welke hij heeft gebruikt.
De heer O. F. de Vries (wethouder) merkt op, dat,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Mei 1928. 109
als de heer Hofstra de begrooting voor 1925 opslaat,
hij zal moeten erkennen dat zijn cijfers onjuist zijn.
Op wat de heer Dijkstra naar voren heeft gebracht,
wil spreker dit antwoorden. Hij heeft zoopas al gezegd
dat de kosten van onderhoud van de tractors in 1926
en 1927 zoo waren, dat er nog niet een chauffeur-
mechanicien op toe kon. Die kosten waren in totaal
1600.en als men dus toen iemand had aangesteld
alleen voor de reparaties en voor toezicht, zou dat
enorm duur zijn geweest. Men kon toen nog beter de
tractors bij particulieren laten repareeren.
De bedoeling is nu, wanneer er weer een chauffeur
noodig is voor den reservedienst, deze dan in zijn vrije
uren de motoren te laten nazien en smeren en hem met
het toezicht daarop te belasten. Men krijgt dan een des
kundige in het bedrijf, die toezicht houdt op den gang
van zaken, maar het is niet de bedoeling, iemand vol
ledig aan te stellen alleen voor het doen van reparaties
enz. Dat is absoluut onnoodig.
De heer Dijkstra wil daar nog even op reageeren om
misverstand te voorkomen. Er zijn verschillende chauf
feurs aangesteld; enkele van hen zijn vooraf tot chauf
feur opgeleid, maar spreker meent dat er ook andere
bij waren. In ieder geval was zijn bedoeling dat iemand
zou worden aangesteld als chauffeur, die ook al be
kwaam was om op te treden als monteur of als mecha-
nicien. Het was sprekers bedoeling dat daarmee zou
worden begonnen en dan zouden mogelijke reparaties
belangrijk minder hebben gekost dan nu.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub ac.
10. Prae-advies van Burgemeester en Weihouders
op het adres van het Bestuur der Vereeniging voor
Christelijk Schoolonderwijs, alhier, om den voor den
bouw van een lagere school benoodigden grond af te
staan en de voor dien bouw benoodigde gelden uit de
gemeentekas beschikbaar te stellen, met voorstel tot
beschikbaarstelling van een bedrag voor de inrichting
van speelterreinen.
Dit praeadvies luidt als volgt
In Uwe vergadering van 10 Januari j.l. werd om prae
advies in onze handen gesteld het verzoek met bijlagen
van het Bestuur der Vereeniging voor Christelijk School
onderwijs, alhier, om den voor den bouw van eene
lagere school benoodigden grond aan hem af te staan
en de voor dien bouw benoodigde gelden uit de gemeen
tekas beschikbaar te stellen.
Deze gelden kunnen aangevraagd worden ingevolge
artikel 72 e. v. der Lager Onderwijswet 1920. Artikel
73 dier wet schrijft o. a. voor, dat bij de aanvrage tot
het ontvangen van die gelden worden overgelegd
a. eene verklaring, waaruit blijkt, dat een school
voor gewoon lager onderwijs, als hier het geval is, in
eene gemeente met 25000 en meer, doch minder dan
50000 ingezetenen door ten minste 60 leerlingen zal
worden bezocht
b. eene verklaring, waarbij de vereeniging zich ver
bindt om, voordat met den bouw wordt aangevangen,
als waarborgsom een bedrag, gelijkstaande met vijftien
ten honderd van de stichtingskosten, in de gemeentekas
te storten
c. eene opgave van het getal leerlingen voor wie het
gebouw ruimte moet bieden, het maximum getal leer
lingen dat per klasse zal worden toegelaten, het getal
klassen, zoomede of de school bestemd zal zijn voor
het geven van gewoon of voor uitgebreid lager onder
wijs
d. eene verklaring, waaruit blijkt, dat het bestuur
der vereeniging voor de nieuw te stichten school is aan
gesloten bij eene groep bijzondere scholen, welke een
commissie van beroep, als bedoeld in artikel 89, 7e lid,
dier wet, hebben ingesteld.
Verder bepaalt artikel 74 nog, dat de stichtingskosten
omvatten
a. de kosten ter verkrijging van den grond door de
gemeente of, wanneer grond wordt gebruikt, die eigen
dom der gemeente of van de vereeniging is, voordat tot
den bouw werd besloten, de geschatte waarde daarvan;
b. de kosten van eerste inrichting met inbegrip van
de schoolmeubelen.
Ingevolge het 3e lid van artikel 80 verschaft de
gemeente op verzoek der vereeniging, indien mogelijk,
den voor de stichting van de school bestemden grond
en draagt dezen aan de vereeniging in eigendom over.
Ten slotte zij nog gewezen op het eerste lid van 11
van artikel LXIV der wet van 16 Februari 1923 (Staats
blad no. 38) tot wijziging der Lager Onderwijswet 1920
(slot- en overgangsbepalingen), dat als volgt luidt:
„Tot 1 Januari 1929 zullen bij de medewerking tot
de stichting eener nieuwe school onder de leerlingen,
waarop de verklaring, bedoeld in het eerste lid van
artikel 73 onder a, betrekking heeft, niet worden mede-
gerekend leerlingen, die de door hen bezochte gelijk
soortige bijzondere school zouden verlaten, doch voor
wie op de school gelegenheid tot plaatsing in de voor
hen bestemde klasse zoude blijven, tenzij aanzienlijke
toeneming van de bevolking in eenig deel der gemeente
tot de stichting aanleiding geeft."
Wij hebben hiermede een overzicht gegeven van de
wetsbepalingen, waarmede bij dit verzoek rekening moet
worden gehouden.
Bij het overleg, door ons, ingevolge het le lid van
artikel 77 der bovenaangehaalde wet, met het School
bestuur gehouden, bleek, dat het Bestuur als plaats voor
het schoolgebouw de voorkeur meende te moeten geven
aan een terrein, gelegen in de omgeving van den Gro
ningerstraatweg. Waar de gemeente nog beschikt over
grond, gelegen ten Noorden van de Willem Sprenger-
straat thans, met een opzegtermijn van zes weken,
verhuurd als gardeniersland en het Schoolbestuur
zich met die plaats voor het gebouw geheel kan veree
nigen, meenen wij U, na ingewonnen advies van den
Directeur der Gemeentewerken, in overweging te moeten
geven een gedeelte van dit terrein aan het Schoolbestuur
voor het beoogde doel in eigendom af te staan.
De stukken wijzen verder genoegzaam aan, dat vol
daan is aan vorenaangehaald artikel 73. De overgelegde
lijsten met handteekeningen van ouders van leerlingen,
die de school zullen bezoeken, geven geen aanleiding
tot opmerkingen, zoodat het getal leerlingen, hetwelk
de op te richten school gaat bezoeken, inderdaad meer
dan zestig zal bedragen. Blijkens het hierbij overgelegd
bericht van den Inspecteur van het Lager Onderwijs
laat de ruimte op de andere in deze gemeente geves
tigde scholen van de Vereeniging niet toe de leerlingen
daar te plaatsen. Uit een mede bij de stukken gevoegde
verklaring van het Bestuur blijkt, dat op de overgelegde
lijsten geen kinderen voorkomen, die reeds een gelijk
soortige bijzondere school bezoeken, zoodat met 11
van artikel LXIV der bovenvermelde wijzigingswet geen
rekening behoeft te worden gehouden.
Het is de bedoeling van het Schoolbestuur om bij het
schoolgebouw een behoorlijk speelterrein aan te leggen.
Het komt ons voor dat zich, in verband hiermede, thans
de gelegenheid voordoet om in dit gedeelte der stad een
openbaar speelterrein, waarvan de wenschelijkheid her
haaldelijk naar voren is gebracht, te verkrijgen. Bij het
reeds hiervoren vermelde overleg met het Schoolbestuur
stelden wij daarom de vraag of het Bestuur bereid zou
zijn, in plaats van met een eigen speelterrein bij de
school, genoegen te nemen met het gebruik van een
door de gemeente, in de onmiddellijke omgeving van