134 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1928.
dient te worden aangenomen. Dat is de reden, waarom
spreker, afgescheiden van de kwestie van de aan
besteding en afgescheiden van het voorstel-Feddema,
zelfstandig het voorstel doet om de zaak ter nader onder
zoek te renvoyeeren naar Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter: Zou ik dat voorstel misschien even
van den heer Vromen mogen hebben
Ik stel voor, daar er al zooveel over is gezegd, om
eerst het voorstel tot uitstel van den heer Vromen in
stemming te brengen.
De heer IJ. de Vries: Daar kan ik toch moeilijk vóór
stemmen.
De Voorzitter: Het voorstel van den heer Vromen
luidt aldus
„De Raad zendt de plannen tot uitbreiding van de
veemarkt voor nader onderzoek naar Burgemeester
en Wethouders."
Ik zou zeggen, het lijkt mij het beste, dat voorstel nu
eerst in stemming te brengen. Het is een eenvoudig en
volkomen begrijpelijk voorstel, dat slechts door één is
onderteekend, die dan ook wel precies zal weten, wat
hij onderteekend heeft, 't Lijkt mij het beste om dat nu
maar eenvoudig in stemming te brengen; 't is een nor
maal voorstel tot aanhouding, om de plannen naar
Burgemeester en Wethouders te renvoyeeren voor nader
onderzoek. Die daar tegen is, kan er tegen stemmen en
dan kan men zich eventueel straks over de principieele
kwestie uitspreken.
De heer Oosterhoff zou eigenlijk nog even een enkel
woord willen zeggen naar aanleiding van den vrij per
soonlijken aanval, die op hem is gedaan.
De Voorzitter: Ik hoop U daarvoor de gelegenheid
te geven als het voorstel te zijner tijd of misschien zoo
meteen nog, aan de orde komt.
De heer Oosterhoff: Maar er zijn twee dingen, die
misschien niet opnieuw aan de orde zullen komen, wan
neer deze zaak valt.
De Voorzitter: lk zou toch willen voorstellen om ter
bekorting van de zaak het is al over halfvijf eerst
het voorstel-Vromen in stemming te brengen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Het voorstel-Vromen wordt met 16 tegen 11 stemmen
verworpen.
Voor stemmen: de heeren Visser, Lautenbach, Blanson
Henkemans, Tamminga, M. Molenaar, Hofstra, Vromen,
Peletier, Feitsma, Ij. de Vries en Oosterhoff.
Tegen stemmen de heeren B. Molenaar, Westra,
Fransen, O .F. de Vries, H. de Boer, J. de Boer, Tie-
mersma, Muller, Dijkstra, Hooiring, mevrouw Buisman
Blok Wijbrandi, de heeren Feddema, Botke, Van der
Veen, Ritmeester en Westerhuis.
De Voorzitter: Thans is het voorstel van Burgemeester
en Wethouders aan de orde. Ik begrijp dit uit de dis
cussies, dat het voorstel van den heer Feddema pas aan
de orde komt, als het crediet is verhoogd, omdat dit
voorstel alleen betrekking heeft op de wijze van be
steding. Ik zou dus willen voorstellen dat voorstel
eventueel weer aan de orde te stellen, als de bestedings
kwestie aan de orde is, dus als eerst het crediet is
verhoogd.
De heer Fransen (wethouder)Er zijn door eenige
leden ten opzichte van dit voorstel enkele vragen ge
steld, die ik zoo goed mogelijk zal trachten te beant
woorden. Men ziet allereerst in het voorstel van Burge
meester en Wethouders, waarin wordt gevraagd het
crediet te verhoogen met 31.000.dat dit onmid
dellijk kan worden teruggebracht tot 25.000.omdat
die 6000.die er op het oogenblik bij komen, een
gevolg is van zeer toevallige omstandigheden.
De reden daarvan zijn als volgt. Ten opzichte van
dit voorstel, om 6000.uit te trekken voor verbetering
van de privaten, is tijdens het overleg met Gemeente
werken en den marktmeester nooit met een enkel woord
over die kwestie gesproken, zelfs niet, toen de begrooting
van het geheele plan reeds was ingediend. Ik meen
zelfs dat het besluit tot verbetering van de veemarkt
reeds was genomen, toen de zaak door dezen brief
van den directeur van 9 Mei aan de orde is
gekomen. Toen de opzichter van de gebouwen n.l. de
kladbegrooting indiende voor 1929, vond de directeur
daarop ook een bedrag van 6000.voor verbetering
van het privaatgebouw aan de veemarkt en toen heeft
de directeur dadelijk een brief aan Burgemeester en
Wethouders gezonden, waarin hij vraagt: nu ik dit onder
de oogen krijg, is het nu niet beter, dat wij dit direct
bij het werk doen, dan dat daarvoor op de begrooting
voor 1929 weer een crediet van 6000.moet worden
verleend? Ik heb daar toen met den Burgemeester over
gesproken en wij meenden toen, dat wij dat niet meer
moesten doen, dat wij niet weer met een credietaan-
vrage daarvoor moesten komen, omdat het crediet den
vorigen keer ook al was verhoogd door een gewijzigde
fundeering. Wij hebben toen nog gezegd misschien
valt de aanbesteding mee, zoodat wij dat bedrag nog
op de eene of andere manier kunnen vinden. Dat is
echter niet gebeurd, juist het tegendeel was het geval.
De vraag is nu hoe de Kamer van Koophandel aan
dit voorstel in haar advies aan Burgemeester en Wet
houders kwam. Als ik goed ben ingelicht, dan heeft de
Kamer van Koophandel, toen haar het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders om advies is toegezonden,
zonder medeweten van Burgemeester en Wethouders,
den marktmeester gevraagd om inlichtingen te geven
over de zaak. Voor den marktmeester is dat nu niet zoo
erg, maar wij meenden toch dat het niet ligt op den weg
van de Kamer van Koophandel, om onze hoofdambte
naren, zonder medeweten van Burgemeester en Wethou
ders, op te roepen. Het slot is geweest, dat de markt
meester in de vergadering van de Kamer van Koop
handel, op een vraag of er ook nog meerdere wenschen
betreffende de veemarkt waren, heeft gezegd, dat ver
betering privaten, enz. ook nog wel noodig was en zoo
doende is dit punt in het advies van de Kamer van
Koophandel gekomen. Verder wil ik daarover niet spre
ken
De heer O. F. de Vries (wethouder): Zoo is het niet
precies; ik wil daar straks ook wel even over spreken.
De Voorzitter: U kunt te zijner tijd het woord krijgen.
De heer Peletier: Dus het is niet zoo.
De heer Fransen (wethouder): Misschien dat de heer
De Vries het nog wel aandikt.
De uitslag van de aanbesteding hebben de leden kun
nen zien in de lijst, die bij de stukken heeft gelegen en
daarop is deze aanmerking gemaakt, dat het college nu
dit voorstel doet, terwijl aan de twee laagste inschrijvers
niet eenige wijziging in de voorwaarden is aangeboden
of met de twee laagste is onderhandeld.
Nu zit de zaak zoo, dat perceel 1 en perceel II zoo
nauw aaneen hooren, dat, hoewel in het bestek de per-
ceeien I en II afzonderlijk zijn opgegeven, maar men ook
in massa kon inschrijven, van de 16 inschrijvers er
slechts 2 afzonderlijk hebben ingeschreven op perceel
II, maar allen afzonderlijk op perceel I, terwijl bijna allen
een cijfer voor de massa hebben gegeven. Zoodat dus
14 inschrijvers niet afzonderlijk op perceel II hadden
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1928.
135
ingeschreven. Een vergelijking tusschen de sommen, die
de verschillende inschrijvers zich hadden gedacht voor
perceel II, was dus niet mogelijk, dat kon men niet na
gaan. Toen bleek dat de laagste inschrijver voor per
ceel I voor 91.000.-- had ingeschreven, maar dat uit
het cijfer voor de massa, dat deze inschrijver had ge
noemd, kon worden nagegaan en dat was iets, wat
ons direct zeer vreemd voorkwam dat hij voor per
ceel II ruim 25.000.had berekend, terwijl de twee
andere inschrijvers, die afzonderlijk op perceel II hadden
ingeschreven, daarvoor respectievelijk een cijfer van
ruim 13.000.en ruim 15.000.hadden genoemd.
Vandaar dat er direct is gezegd: daar zit een vergissing
in.
Nu waren wij niet voornemens om aan een van de
inschrijvers op perceel II dat werk te gunnen, omdat wij
daarvoor reeds een goedkoopere opgaaf hadden gekre
gen. In dat verband is hier dan ook de N. V. Meteor
genoemd, die een aanbieding had gedaan voor los be
tonwerk en eenig ander werk, welke zooveel voordee-
liger was dan het cijfer voor perceel II van den laagsten
inschrijver op perceel I. Vandaar dat in het voorstel
staat dat de aanbieding moet worden vergeleken met
die van de N. V. Meteor en eenig bijkomend werk.
Toen is er gezegd: dan zullen wij alleen onderhan
delen met den laagsten inschrijver op perceel I, omdat
wij perceel I wél, maar perceel II niet willen gunnen.
Wij konden dus niet anders doen te onderhandelen
inet den laagsten inschrijver op perceel I en dat was de
Internationale Gewapend Betonbouw Breda de daar
aanvolgende had ingeschreven voor ruim 94.000.
en de daaraanvolgende voor 95.000.
Bij de onderhandelingen bleek al, dat de betrokken
inschrijver werkelijk een verkeerde opvatting heeft ge
had van de uitvoering van perceel II; hij was van mee
ning dat de zware witte lijnen, die op den blauwdruk
zijn aangegeven als afdak voor de schapenhokken op
de verdieping, alle van gewapend beton moesten zijn
en zoodoende was hij met zijn raming voor perceel II
gekomen op 25.000.of plus minus 10.000.hoo-
ger dan de anderen. Verder bleek dat hij bij zijn in
schrijving van 91.000.voor perceel I op 1 maand
later aflevering had gerekend of op 3000.boete.
Bijna alle inschrijvers hadden reeds bezwaar gemaakt
tegen den korten tijd van oplevering. Toen hebben wij
gezegd: als het tóch 1 maand later wordt, als hij tóch
tijd te kort komt, zoodat hij toch 3000.boete krijgt,
dan doen wij die 4 weken er bij en wij korten hem die
boete, want of wij hem nu het werk gunnen voor een
bedrag van 91.000.-- en hij is dan een maand te laat
en wij moeten hem 3000.afhouden, of dat wij het
hem nu direct gunnen voor 88.000.en hem er een
maand tijd bij geven, dat is precies hetzelfde. Het werk
kwam dan immers toch altijd een maand later gereed.
Zoo is de zaak, wat de besteding aangaat. Omdat het
college perceel I wei wilde gunnen, maar perceel II niet,
is men in onderhandeling getreden met den laagsten
inschrijver op perceel I.
Toen daarna bleek dat men met het cijfer nog boven
de besteksbegrooting kwam, is de zaak met Gemeente
werken en met den directeur verder besproken en toen
heb ik gezegd: voordat wij nu een verhooging van het
crediet voor dit gedeelte van het werk vragen aan den
Raad, moet eerst het tweede bestek voor de gebouwen,
rioleering, bestrating, varkenshokken, enz. nog eens
opnieuw goed onder de oogen worden gezien. En nu is
de fout bij de globale begrooting geweest, gelijk reeds
gebleken bij het eerste bestek, dat deze op teekening.
zonder eenige marge op de onderdeden, bij Burgemees
ter en Wethouders is ingediend, terwijl later bij de uit
werking van het bestek bleek, dat daarin nog eenige
posten zaten, die niet op de teekening waren te zien, doch
bij het schrijven van het bestek naar voren kwamen. Ieder,
die met bouwkundig werk bekend is, weet, dat als men
bij het opmaken van een begrooting van een teekening
te werk gaat, zonder bestek, men niet klaar komt zonder
te rekenen op een behoorlijke marge voor meerdere
onderdeden. Toen is alles nog eens gecontroleerd, om
dat, waar de cijfers voor het eene deel te laag waren
gebleken, die voor het andere deel waarschijnlijk ook te
laag zouden zijn en toen is Zaterdagmorgen, na be
spreking met den laagsten inschrijver, het voorstel of
de brief bij Burgemeester en Wethouders gekomen, zoo
als die door den directeur is ingezonden.
Dat is in het kort de kwestie, wat de besteding aan
gaat, de anders cijfers zijn duidelijk na te gaan uit de
stukken, die bij het voorstel liggen. Nu is op het oogen
blik het voorstel om over deze kwestie te beslissen met
de gewijzigde cijfers en om het werk, perceel 1 en II,
aan den laagsten inschrijver van perceel I te gunnen,
met verlenging van den tijd en het aftrekken van de
boete; echter zal voor den dan overschreden termijn wél
de boete worden gehandhaafd.
Ik geloof dat thans de cijfers in verband met de ma
nier, waarop de zaak is besteed, wel eenigszins duide
lijker zijn geworden dan voor dien tijd.
Er is gezegd dat er aan de voorbereiding iets heeft
gehaperd en de heer B. Molenaar meende, dat de spoed,
die is betracht, daar de schuld van was en hij heeft de
hoop uitgesproken dat den Raad nu toch zeker geen
nieuwe verhoogingen meer te wachten zullen staan. Ik
heb reeds gezegd, dat ik den directeur opdracht heb
gegeven om ook alle werken uit het tweede bestek, dat
al klaar was, nog eens serieus uit te rekenen en de di
recteur heeft nu gemeend als eindcijfer te moeten voor
stellen een bedrag van 201.000.Menschelijkerwijs
gesproken, is dat bedrag nu goed, maar Burgemeester
en Wethouders kunnen óók niet zeggen: er komt geen
cent meer bij, en de Raad kan dat ook niet verlangen.
Dat weet niemand, want men weet niet wat er gebeuren
kan, maar als ik mijn meening zeg, dan kan op dit cijfer
wel worden gerekend. De uitslag van de eerste beste
ding is bekend en de directeur heeft wel gezorgd dat
het cijfer van het tweede bestek wel zoo serieus is na
gegaan. dat wij daarbij niet meer voor teleurstelling
behoeven te vreezen. Maar zekerheid geven kan nie
mand, ik kan niet meer doen dan wat ik reeds heb ge
zegd, dat het bedrag voor mij nu vast staat, omdat het
cijfer van het tweede bestek nog eens met alle ernst is
nagegaan, terwijl op het eerste bestek reeds is inge
schreven. Daar zijn wij zeker van, dat contract ligt er,
die zaak is eerst mondeling besproken, toen per telefoon
bevestigd en van morgen is de bevestigende brief van
die firma binnengekomen. Daarvan zijn we dus wel safe
en ik geloof ook wel dat wij zeker kunnen zijn omtrent
het cijfer van het tweede bestek. Er zal wel een verschil
kunnen zijn van enkele guldens, maar het zal niet de
bedoeling zijn, dat men daarover wil spreken.
Als men nu echter opnieuw een besteding wil, nadat
de Raad dit crediet heeft verleend, dan kan ik op het
oogenblik ook geen zekerheid geven omtrent het eerste
deel; dan zullen wij moeten afwachten wat dan door
den laagsten inschrijver wordt geschreven. En wat-er
dan in "dien tusschentijd tusschen de inschrijvers ge
beurt, wijl nu de cijfers van 16 inschrijvers publiek zijn,
daar kunnen we niets anders aan doen dan afwachten.
Wanneer dan het laagste cijfer, dat binnenkomt, weer
hooger is, zullen wij opnieuw een verzoek moeten doen
om het crediet te verhoogen. Op het oogenblik is dit
bedrag vrij zeker, maar wanneer er nieuwe besteding
wordt gehouden, kan ik er op het oogenblik niets van
zeggen, want dan weet ik niet wat het bedrag zal zijn van
den laagsten inschrijver en wat het resultaat zal zijn.
Strikt genomen, is er dus wél onderhandeld met den
laagsten inschrijver. Dat perceel, waarvoor hij het laagst
had ingeschreven, meende het college hem wel te kun
nen gunnen, maar waar hij voor perceel II veel te hoog
bleek te hebben ingeschreven, heeft men daarover met
hem onderhandeld en zoo is men, wat dat perceel be
treft, gekomen tot een nieuwe aannemingssom. De op-