178 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden wel eenigermate vreemd aandoen. Immers, zij wekt den indruk, alsof de Raad van deze gemeente tegen den wensch van Gedepu teerde Staten pensioensverhaal is gaan toepassen, waardoor de burgemeester, de secretaris en de ontvanger niet meer de jaarwedden genieten, waarop zij volgens Gedeputeerde Staten recht hebben, en dat hun nu, om dit goed te maken, een verhooging van wedde, welke praktisch op premievrij pensioen neerkomt, moet worden toegekend. In werkelijkheid echter wenschte de Raad premievrij pensioen voor het personeel der gemeente en zijn het Gedeputeerde Staten geweest, die onze gemeente tot een pensioensverhaal van 5I2 hebben gedwongen (men herleze bijv. bijlage no. 32 van 's Raads Handelingen van 1925), terwijl genoemd College nog bij de goedkeuring van de ge- meentebegrooting voor 1927 de wenschelijkheid van een verhaai tot 8)4 in het geding bracht. Wij meenden niet te mogen nalaten hier in dit verband even aan te herinneren. Overigens zal de nieuwe bepaling, ook al wordt daarbij het bestaande pensioensverhaal gehandhaafd, tot gevolg hebben, dat de regeling van dat verhaal met betrekking tot burgemeester, secretaris en ontvanger eenerzijds en het overige personeel in dienst dezer ge meente anderzijds, in de praktijk verschillend wordt de eersten toch zouden feitelijk premievrij pensioen ge nieten, terwijl op de andere ambtenaren 5)4 (3 voor eigen pensioen en 2/2 voor weduwen- en wee- zenpensioen) zou blijven verhaald. Wij achten dit niet gewenscht. Bovendien vragen wij ons af, waarom Gedeputeerde Staten, uitgaande van hun standpunt omtrent het zuiver genieten der jaarwedden, toen hun de gemeentebegroo- ting werd aangeboden niet onmiddellijk bezwaar hebben gemaakt tegen het verhalen van pensioensbijdragen op de hier besproken jaarwedden, in stede van de gemeente integendeel tot zoodanig verhaal te nopen. En waarom zou voorts de Raad zich ten aanzien van het overige gemeentepersoneel niet op hetzelfde standpunt mogen stellen als Gedeputeerde Staten thans ten opzichte van de burgemeesters, secretarissen en ontvangers Ten slotte moge er nog op worden gewezen, dat de voorgenomen maatregel ook het ontstaan van onvol doend gewettigde verschillen in de pensioensgrondsla gen van de betrokken functionnarissen ten gevolge zal hebben. Immers zal de burgemeester, secretaris of ont vanger van een gemeente eener bepaalde salarisklasse, waar op de ambtenaren pensioensverhaal wordt toege past, door de voorgeschreven weddeverhooging een hoogeren pensioensgrondslag verkrijgen dan zijn ambt genoot in eene gemeente derzelfde klasse, waar zoo danig verhaal niet plaats vindt, zulks terwijl zij in beide gemeenten praktisch gelijke bezoldiging genieten. Op grond van het een en ander meenen wij, dat, hoe zeer verbetering van de onderhavige jaarwedden wen- schelijk is, aan de voorgestelde regeling bezwaren kleven, welke het voor de gemeente ongeraden maken om hare totstandkoming te bevorderen. Wij geven U mitsdien in overweging ons op te dragen Gedeputeerde Staten aan de hand van het bovenstaande te berichten, dat het door hen ontworpen besluit tot wijziging van de regeling der jaarwedden van de burge meesters, de secretarissen en de ontvangers der ge meenten in deze provincie Uwe instemming niet heeft. De beraadslagingen worden geopend. De Voorzitter: Het geldt hier een jaarwedderegeling 0. a. van mijzelf en alvorens het tot een discussie komt, wil ik daarvan het volgende zeggen ik hoop er dan verder ook niet meer van te zeggen. De jaarwedden van de burgemeester, secretarissen en ontvangers in Friesland zijn vrijwel de laagste van ge heel Nederland, terwijl de Friesche gemeenteadminis- van Leeuwarden van Dinsdag 18 September 1928. traties, naar ik meen te weten, den toets der critiek met glans kunnen doorstaan. Dit grievende gevoel wordt niet weggenomen door het voorstel van Gedeputeerde Staten, hetwelk voor sommigen een meer of mindere verhooging van jaar wedde tot gevolg zal hebben en ik voor mij vind, dat dit voorstel niet de waardeering weergeeft, die zij die het kunnen weten, moeten hebben voor de zorg, die de genoemde functionnarissen voor het op een hoog peil houden der gemeentelijke administratie hebben. Meer zal ik er niet van zeggen en ik wil nu gaarne aan hen, die dat wenschen, het woord geven. De heer Vromen: Het is niet zoozeer naar aanleiding van het voorstel, dat aan het slot van dezen raadsbrief staat, n.l. om „Gedeputeerde Staten aan de hand van het boven staande te berichten, dat het door hen ontworpen be sluit tot wijziging van de regeling der jaarwedden enz. dat ik het woord voer. Ik wil namens onze fractie zeg gen, dat wij met het voorstel van Burgemeester en Wet houders kunnen meegaan ook wij achten dit voorstel van Gedeputeerde Staten niet juist. Er is echter in het praeadvies zelf een enkele opmer king gemaakt, die ons aanleiding geeft, daarover iets te zeggen. Als Burgemeester en Wethouders het doen voorkomen, alsof Gedeputerde Staten het doel beoogen om het salaris van de betrokken functionnarissen, dat door den pensioenaftrek is verlaagd, te verhoogen, dan komt het mij voor, dat in dezen niet is weergegeven, wat door Gedeputeerde Staten is bedoeld. Ik heb uit het schrijven van Gedeputeerde Staten niet den indruk gekregen, dat de hoogte van de salarissen op het oogen- blik in het geding is, maar alleen de verbroken verhou ding tusschen de salarissen, tengevolge van het feit dat verschillende gemeenten verschillend hebben gehandeld ten opzichte van den pensioenaftrek. Deze moet volgens Gedeputeerde Staten worden recht gezet. M. i. is dus de vraag of de salarissen te hoog of te laag zijn, een vraag, die op het oogenblik niet in het geding is en ik meen dan ook dat er voor den Raad geen reden is 0111 te onderschrijven, wat Burgemeester en Wethouders hier hebben gezegd „Dat verhooging noodig is, erkennen ook wij". In verband met het schrijven van Gedepu teerde Staten bestaat geen voldoende reden om op het oogenblik een uitspraak over de salarissen te doen. Dan hebben Burgemeester en Wethouders in hun voorstel gemeend tegenover Gedeputeerde Staten eenigszins sarcastische of ironische opmerkingen te moeten maken naar aanleiding van den pensioenaftrek. Die opmerkingen zijn overigens zeer terecht en juist, want Gedeputeerde Staten hebben b.v. gemaakt dat er in Leeuwarden een pensioenaftrek van 5)4 is en wan neer geheel aan den wensch van Gedeputeerde Staten zou zijn voldaan, dan zou die aftrek 8]/2 zijn ge worden. Toch, wanneer alle gemeenten in Friesland aan den wensch van Gedeputeerde Staten hadden gehoor gege ven en dus de aftrek overal 8 54 was geworden, zou ei geen aanleiding voor Gedeputeerde Staten zijn ge weest om op het oogenblik met dit voorstel te komen, omdat, wat zij nu doen, slechts beoogt, de verbroken verhoudingen weer recht te maken. Verder heb ik met buitengewoon genoegen in het praeadvies deze zinsnede gelezen „Men moet o. i. (dat is dus naar het inzicht van Burgemeester en Wethouders) uitgaan van het stand punt, dat de hierbedoelde salarissen op behoorlijk peil dienen te staan en dat dan aan de gemeenten moet worden overgelaten, in welke mate zij pensioensver haal willen toepassen." Dat beginsel, dat het vraagstuk van het pensioensver haal gescheiden behoort te staan van de salarissen op zichzelf, juichen ook wij toe en dat beginsel was voor Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 September 1928. 179 ons aanleiding 0111 in December van het vorige jaar te komen met het voorstel, om 854 te heffen van alle gemeente-werklieden en -ambtenaren. Het verbaasde ons dat de 4 wethouders uit het college toen niet hébben gestaan op dat standpunt, maar dat zij toen hebben ge meend, dat het vraagstuk van den pensioenaftrek wel degelijk samenhangt met de hoogte van de salarissen, dus met de vraag of deze te laag of wel hoog genoeg zijn. Wij vatten hieruit moed en meenen dat door deze veranderde houding van Burgemeester en Wethouders misschien een nieuw voorstel van ons in den Raad wel kans van slagen zal hebben. Met genoegen heb ik ook gelezen als een van de mo tieven, waarom Burgemeester en Wethouders voorstel len niet mee te gaan met het voorstel van Gedeputeerde Staten, dat zij dan de verhoudingen verbroken achten binnen de gemeente, omdat dan voor enkele ambtenaren een ander pensioensverhaal wordt toegepast dan voor de overige ambtenaren. Ook dat beginsel juich ik toe wij meenen ook dat voor alle ambtenaren de pensioenaftrek gelijk moet zijn, dat zij ten opzichte daarvan in dezelfde positie moeten verkeeren. Dat is ook een van de motieven geweest, waarom in December 1927 het voorstel tot 854 Pen~ sioensverhaal door de heeren Oosterhoff en Blanson Henkemans in combinatie met den heer Westra in den Raad is gebracht. Wij hebben er toen opmerkzaam op gemaakt, dat een belangrijke categorie van ambtenaren te dien opzichte in een ongunstiger positie verkeerden en wij hebben dat gevoeld als een onbillijkheid en ge meend dat dit niet juist was, omdat alle ambtenaren in dat opzicht een gelijke positie moesten innemen. Het feit, dat Burgemeester en Wethouders thans deze beginselen als grondslag nemen voor het praeadvies en het te nemen besluit, geeft ons moed, om t. z. t. met dit voorstel terug te komen. Wij meenden dat er reden was om dit hier even naar voren te brengen. De heer Visser weet niet of de conclusie van den heer Vromen wel de juiste is, maar spreker zou vooraf dit willen vragen. Hij kan ook meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar hij meent toch ook dat het praeadvies of wat daarin omtrent de mee ning van Gedeputeerde Staten is aangehaald, niet ge heel parallel loopt met de meening van Gedeputeerde Staten. Spreker meent altijd dat het college van Gedeputeerde Staten zich niet zoozeer mengt in het vraagstuk van den pensioenaftrek, maar dat, als hij dat stuk goed heeft gelezen misschien heeft hij een verkeerde conclusie uit dat schrijven getrokken Gedeputeerde Staten daarin zeggen: wij laten de bevoegdheid aan de ge meenten om al of niet pensioenspremie te verhalen, met dien verstande, dat, als men dat gaat verhaien, er een bedrag moet overblijven, dat in minimum of maximum aan die en die eischen voldoet. Als spreker echter het schrijven leest van Burge meester en Wethouders, dan wordt het daarin voorge steld, als zouden Gedeputeerde Staten te dien opzichte wèl een uitspraak hebben gedaan, als zouden zij wèl hebben gezegd: er mag geen pensioenaftrek plaats heb ben. Dat is de redactie van het schrijven van Burge meester en Wethouders, terwijl, als spreker het stuk van Gedeputeerde Staten leest, hij daaruit deze be doeling begrijpt: wij laten den pensioenaftrek voor wat die is, maar heeft die al plaats, dan moet er een salaris overblijven, dat aan die en die eischen voldoet. Dat wil dus dit zeggen dat datgene, wat het college van Burge meester en Wethouders meedeelt als het motief of als de meening van het college van Gedeputeerde Staten, wel eenig verschil maakt mèt de meening van Gedepu teerde Staten en dat het niet de bedoeling is, wat Bur gemeester en Wethouders schetsen als de bedoeling van Gedeputeerde Staten. Burgemeester en Wethouders verwijzen naar wat door Gedeputeerde Staten ten opzichte van Leeuwarden is gedaan, dat zij Leeuwarden hebben gelast het pen sioensverhaal toe te passen. En Burgemeester en Wet houders vragen, waarom men de thans voorgestelde regeling niet in toepassing zou brengen voor andere categorieën van ambtenaren. Spreker conclusie is echter dat Gedeputeerde Staten zich niet mengen in het verhaal, maar dat zij zeggen: als dat wordt toegepast, dan moeten die salarissen vol doen aan enkele eischen. Zoo vat spreker het op. Misschien is die opvatting niet goed, maar hij meent dat in het schrijven van Bur gemeester en Wethouders niet juist de bedoeling van het college van Gedeputeerde Staten is weergegeven en hij wenscht daarom deze vraag te stellen is dat de bedoeling van het college van Gedeputeerde Staten De Voorzitter zou niet verder spreken over den brief van Gedeputeerde Staten, maar hij zou nu eigenlijk toch wel het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, voor zoover dat is aangevallen, willen verdedigen. De heer Vromen en zijn fractie kunnen zich met bepaalde zinsneden uit het praeadvies vereenigen en de heer Vromen juicht ook toe het standpunt van Burgemeester en Wethouders, dat de jaarwedden op een zeker bedrag dienen te worden bepaald en dat het dan aan den Raad der gemeente moet worden overgelaten om iets te ver halen. Hij zegt: dat is ons standpunt ook, maar hij komt dan tot deze conclusie: ik constateer dus, nadat ik dit stuk heb gelezen, dat de 4 wethouders, die verleden jaar niet voor 8)4 pensioensverhaal waren, daar nu wèl voor zijn. Die conclusie moet daaraan echter niet worden verbonden. De wethouders, welke kleur zij ook hebben, staan op het standpunt en daar kan niet aan verbonden worden het voorstel van den Vrijheids bond dat de salarissen op een bepaald bedrag die nen te worden gesteld en dat dan aan den Raad de vrijheid moet worden gelaten om te verhalen wat hij wil, 0, 5)4 of 8'4 Dat dus m. a. w. het college en de wethouders zouden zijn omgezwaaid, gelooft spreker dat niet juist is. De heer Visser begrijpt de zaak blijkbaar niet goed. Spreker heeft eigenlijk direct gezegd dat hij niet verder over den brief van Gedeputeerde Staten zou spreken, maar hij wil er nu alleen dit nog van zeggen. Hij ge looft dat de heer Visser niet de eenige is in Friesland, die de zaak niet goed begrijpt. De heer Visser vraagt zelf ook al: begrijp ik het niet goed of vat ik het ver keerd op Spreker zou in alle bescheidenheid willen zeggen: ik geloof dat Burgemeester en Wethouders het bij het rechte eind hebben en dat U het verkeerd ziet. Hij zal dat trachten uit te leggen. Neem een willekeurige gemeente, waar het salaris van een van de titularissen 3000.is en waar de Raad 8)4 premie verhaalt. Daar ontvangt die titu laris dus 3000.8 54 Formeel recleneerende, ontvangt hij eerst wel 3000.- en moet hij dan 8)4 terugbetalen, maar het komt er op neer, dat hij dus netto in handen krijgt 3000.8)4 'n een andere gemeente van dezelfde klas, waar dus volgens het besluit van Gedeputeerde Staten het salaris van een gelijken titularis ook 3000.is, maar waar niets wordt ver haald, krijgt die titularis dus zuiver in handen 3000. Nu zeggen Gedeputeerde Staten: wij hebben dat besluit van 1920 alleen de wereld in gestuurd, opdat dezelfde titularissen uit dezelfde klas ook een zelfde salaris zouden genieten; nu gaat echter de eene Raad verhalen en de andere niet, waardoor b.v. de eene titularis 3000.— 854 krijgt en de andere 3000. Dat is niet billijk en wij zullen de regeling dus zoo aan vullen dat b.v. in een gemeente, waar nu 8)4 wordt verhaald, de jaarwedde wordt aangevuld met 8'2

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 5