186 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1928.
niersland bij „Krom en Regt" aan de Oldegalileën,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie F no.
1876, met bergplaats no. 1877, samen groot 1.59.00
H.A., voor den prijs van 430.— per jaar en verder op
de overeengekomen voorwaarden.
8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
verhuring van de zathe en landerijen op en nabij
Kleijenburg en aan het Ouddeel aan A. van der Weide.
Dit voorstel luidt als volgt
Op 5 Maart, respectievelijk 12 Mei 1929 eindigt de
huurovereenkomst van de gemeente met R. E. van der
Weide betreffende de zathe en landen op Kleijenburg,
terwijl op eerstgenoemden datum en op 12 November
e.k. tevens afloopt de huur van onderscheidene percee-
len weiland, hem voor en na krachtens Uwe besluiten
in gebruik afgestaan.
Genoemde pachter wenscht, in ve'rband met zijn leef
tijd, zelf niet weder in te huren, doch heeft met zijn zoon
Andries een verzoek ingediend, waarvan de strekking
is dat laatstgenoemde voor vijf jaren de plaats en onder
scheidene landerijen in huur bekomt. De vader zal dan
als borg optreden. Een viertal perceelen, ter gezamen
lijke grootte van 9.79.47 H.A., is niet in het verzoek
begrepen zij zullen derhalve te zijner tijd op andere
wijze moeten worden verhuurd.
Met den deskundige voor de gemeentelijke landerijen
zijn wij van meening, dat tegen verhuring van de in het
adres bedoelde eigendommen aan Andries van der
Weide geen bedenkingen bestaan. De gezamenlijke op
pervlakte der aan hem te verhuren landerijen met hui-
zinge bedraagt 20.44.86 H.A. 55-/3 X 363^ Are, de
door den deskundige voorgestelde huurprijs 3310.
per jaar, waarmede wij ons kunnen vereenigen. Ook
van der Weide Jr. heeft tegen dezen huurprijs en de
overige voorwaarden, slechts weinig van de bestaande
afwijkende, geen bezwaar.
Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten
aan Andries van der Weide, alhier, voor den tijd van
vijf jaren, aanvangende 5 Maart/12 Mei 1929 en eindi
gende op gelijke data van het jaar 1934, voor den prijs
van 3310.per jaar in huur af te staan de zathe en
landen op Kleyenburg met onderscheidene perceelen
wei- en hooiland, tot dusver afzonderlijk verhuurd, het
geheel kadastraal bekend Sectie G nos. 9019, 9799,
5929, 5930, 6426, 6425, 7246, 12312, 12313, 12314,
3649, 3647 en 3646 en Sectie F nos. 724, 716, 289 en
3207, ter gezamenlijke oppervlakte van 20.44.86 H.A.
552/3 X 363/| Are,
en verder op de overeengekomen voorwaarden, in
hoofdzaak overeenstemmende met de bepalingen der
thans loopende contracten.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
beschikbaarstelling van gelden voor de vernieuwing
van de oeververdediging langs een gedeelte van den
Harlingertrekweg nabij Deinum.
Dit voorstel luidt als volgt
Het is gebleken dat op onderscheidene plaatsen in
den Harlingertrekweg gaten zijn geslagen en de be
schoeiing voor een groot deel is verdwenen voorna
melijk betreft dit gedeelten tusschen de aardappelmeel
fabriek te Dronrijp, onmiddellijk ten Westen van Dron-
rijp, ten Oosten van Deinum, ter weerszijden van de
brug te Ritsumazijl en tegenover de steenfabriek te
Schenkenschans. In het bijzonder ten Oosten van de
brug te Deinum, waar de oeververdediging dit jaar over
een vrij groote uitgestrektheid is vernieuwd, is onmid
dellijk verdere voorziening noodig. Aangezien de betrek
kelijke post op de begrooting voor den loopenden dienst
een herstelling niet meer toelaat, zal voor deze verbe
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1928. 187
tering volgens opgave van den Directeur der Gemeente
werken alsnog een bedrag van 800.beschikbaar
moeten worden gesteld, waarmede de voorziening over
40 Meter lengte kan worden bekostigd. Het is ge-
wenscht dadelijk afdoende te werk te gaan, wijl b.v. het
aanbrengen van een steenstorting of een tijdelijke dam-
wand slechts een voorloopige maatregel zou zijn, waarna
de gemeente in het volgende voorjaar toch weer voor
nieuwe kosten zou staan.
Onder mededeeling, dat de Commissie voor de Open
bare Werken zich met het onderwerpelijke voorstel kan
vereenigen, geven wij U, met overlegging van de stuk
ken, op grond van het bovenstaande in overweging voor
de vernieuwing van een gedeelte der oevervoorziening
van den Harlingertrekweg ten Oosten van de brug te
Deinum een bedrag van 800.— beschikbaar te stellen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 59.
10. Voorstel van Burgemeester cn Wethouders tot
wijziging van de verordening op het heffen van rechten
in het Openbaar Slochthuis en van de Vee- en Vleesch-
verordening (bijlage no. 18).
De Voorzitter wil namens Burgemeester en Wethou
ders voorstellen om in de eerste plaats, zooals natuurlijk
den Raad reeds bekend is uit het verbeterblad, Art. I
van Ontwerp A te lezen als volgt
„Art. 3 van bovengenoemde verordening wordt ge
wijzigd als volgt
Sub I A vervalt onder litt. a de achter het woord
„kalf" geplaatste komma en wordt onder litt. b achter
„kalf," ingevoegd „niet zwaarder dan 225 K.G.
levend gewicht,".
Het betrof hier een fout, niet van de secretarie maar van
den drukker.
Verder wenschen Burgemeester en Wethouders nog
een paar woorden, welke niet in de Ontwerpen voor
komen, maar waaromtrent de directeur van het Slacht
huis adviseert ze te doen opnemen, in te lasschen. Op
bladz. 411, rechterhelft in het midden, wordt sub VIII
onder a na het woord „buikingewanden" ingelascht het
woord „uiers,".
Dan is ten opzichte van Art. 10 op bladz. 412 alsnog
het verzoek ingekomen van den directeur van het
Slachthuis oin in dat art. het eerste lid, dat, zooals de
Vergadering zal hebben gezien, niet zou worden gewij
zigd, alsnog te wijzigen als volgt
„1. Vleesch en vleeschwaren, welke overeenkom
stig het bepaalde bij art. 7 in de gemeente zijn inge
voerd of vleeschwaren, welke overeenkomstig het be
paalde in art. 8, eerste lid, onder h. voor gebruik in
de gemeente worden bestemd, worden na te zijn on
derzocht van een door Burgemeester en Wethouders Ij
vast te stellen stempelmerk voorzien."
Het woord „goedgekeurd" wordt hierin dus vervangen
door het woord „onderzocht" en het woord „goedkeu-
ringsmerk" door „stempelmerk".
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra: Wij hebben hier voor ons een voor
stel betreffende het beheer van een instelling, waarom
trent over de wijze van beheer tusschen het college van
Burgemeester en Wethouders en den Raad een geschil
bestaat, laat het dan zijn een latent geschil. Dat geschil
bestaat, sedert de Raad met groote meerderheid van
stemmen den wensch heeft uitgesproken, dat voor het
beheer van het Openbaar Slachthuis Burgemeester en J
Wethouders zouden worden bijgestaan door een vaste
Raadscommissie. Burgemeester en Wethouders hebben
tot nog toe die uitspraak van den Raad, die is gedaan
met 23 tegen 4 stemmen onder welke meerderheid
was de grootst mogelijke minderheid van het college
van Burgemeester en Wethouders genegeerd.
Nu is dit voorstel voor mij weer een nieuw bewijs
voor het nut en de wenschelijkheid van een dergelijke
commissie. Ik zal daar nu niet over uitweiden, maar ik
wil wel dit zeggen, dat mijn gevoelen is dat, waar het
college van Burgemeester en Wethouders blijk heeft ge
geven van een absolute negatie van de wenschen van
den Raad, de Raad daar in dit geval iets tegenover kan
stellen, ten minste als Burgemeester en Wethouders niet
alsnog blijk zouden willen geven dat zij verandering
willen brengen in hun houding en niet een bevredigende
toezegging zouden willen doen, dat aan den wensch van
den Raad alsnog binnenkort gevolg zal worden gegeven.
Ik zou meenen dat, als dit niet geschiedt, de Raad
goed zal doen met Burgemeester en Wethouders te ken
nen te geven dat geen voorstellen betreffende deze in
stelling in behandeling zullen worden genomen, zoolang
dat niet is geschied. Op die wijze kan de Raad, die toch
krachtens de Grondwet aan het hoofd van de gemeente
staat, iets stellen tegenover de negatie van Burgemees
ter en Wethouders en kan deze zoo worden beantwoord.
Ik heb hierover vooraf met niemand willen conferee-
ren, ik weet dus niet hoe de andere Raadleden er over
denken, maar dit is mijn gevoelen. Ik zal nu in eerste
instantie geen voorstel doen, maar afwachten èn wat
hierop zal worden gezegd van de tafel van Burgemees
ter en Wethouders èn hoe wellicht uit den Raad zal
worden gereageerd op de gedachte, die ik hier heb uit
gedrukt.
De Voorzitter: Ik kan daarop dit antwoorden. Laat ik
het maar precies zeggen, zooals het is: de Raad heeft
indertijd kenbaar gemaakt als een wensch: iets wat hij
graag zou willen, maar wat ten slotte ingevolge de
Gemeentewet aan Burgemeester en Wethouders is over
gelaten. Burgemeester en Wethouders kunnen volgens
de Gemeentewet een commissie doen instellen, als zij dat
wenschelijk achten en het eenige, wat hier is gebeurd
is dus, dat de Raad eigenlijk heeft gezegd: als ik het
college van Burgemeester en Wethouders was, zou ik
het doen. Zoo alleen kan men het besluit van den Raad
opvatten, want verder gaat de macht van den Raad niet.
De heer Westra heeft verder gelijk dat de Raad als
represaillemaatregel kan toepassen, dat hij dit voorstel
niet wil aannemen, maar ik zou zeggen: dan blijft de
zaak, zooals die is; het Slachthuis zal daar wel om
werken. Dat is dus geen represaillemaatregel, waarvan
de bedoeling, dat Burgemeester en Wethouders daar
mee zullen worden gedwongen, erg op zal gaan, maar
ik geloof ook niet, dat het goed is, dat dergelijke ge
dachten in het hoofd van een Raadslid opkomen, maar
dat het beter is dergelijke gedachten te onderdrukken.
Ik wil echter ook wel zeggen dat Burgemeester en
Wethouders dezen wensch van den Raad nog we! eens
in zeer ernstige overweging willen nemen. Meer zal ik
er niet van zeggen; als de Raad er erg op gesteld is,
kan het Burgemeester en Wethouders niet zooveel
schelen. Ik kan niet zeggen, dat ik het nut van een
dergelijke commissie direct inzie, maar dat het er
minder om zal zijn, geloof ik ook niet. Wanneer de Raad
het dus wenscht, willen Burgemeester en Wethouders
er wel toe overgaan, maar een positief besluit is door
Burgemeester en Wethouders nog niet genomen; ik kan
dus hier geen toezegging doen.
De heer Westra: Ik wil dan mededeelen, dat ik graag
genoegen neem met de mededeeling, door U gedaan en
ik wil IJ verzekeren, dat het werkelijk een feit is, dat
de Raad het heel graag wil. Daarop wijst wel dat de
motie met overgroote meerderheid is aangenomen.
De heer Oosterhoff zou alleen even willen vragen of
art. 10 van Ontwerp B door de laatste wijziging, die
daarin is aangebracht, niet onduidelijker is geworden,
omdat er nu staat dat het vleesch wordt onderzocht en
dat er dan een goedkeuringsmerk op komt.
De Voorzitter: Neen, er staat een „stempelmerk".
De heer Oosterhoff: Neen, er staat „goedkeurings
merk".
De Voorzitter: Dat is ook gewijzigd, dat wordt nu
„stempelmerk".
De heer Peletier zou ten opzichte van hetzelfde art.
10 naar aanleiding van de wijziging, die wordt voor
gesteld, deze vraag willen doen. Het blijkt uit de voor
gestelde wijziging dat een dergelijke goedkeuring liet
bepaald wettelijk noodig is. Spreker gelooft wel dat het
in bepaalde gevallen nuttig en wenschelijk is dat gecon
serveerd vleesch opnieuw aan een onderzoek wordt
onderworpen, maar hij kan zich toch ook gevallen in
denken dat dit niet noodig is. Als b.v. een winkelier
Geldersche worst ontvangt uit Gelderland, die daar een
dag te voren is goedgekeurd, dan gelooft spreker dat
het niet absoluut noodig is, wanneer die vandaag in
Leeuwarden wordt ingevoerd, deze dan nog eens te
onderzoeken, ook omdat de wet het niet bepaald voor
schrijft en aangeeft, dat een onderzoek van zoodanige
ingevoerde artikelen kan worden ingesteld.. Sprekers
vraag is nu deze, of het college het absoluut noodig
oordeelt om zonder uitzondering alle ingevoerd vleesch
te doen onderzoeken, hetgeen voor den betrokken handel
kosten meebrengt, of dat het college dit in bepaalde ge
vallen, wanneer de keuring even te voren is geschied,
niet noodig oordeelt. Dat laatste zou dan eenigszins
een tegemoetkoming zijn tegenover den betrokken handel.
De Voorzitter meent zich goed te herinneren en
hij vindt die bepaling ook zeer logisch dat de wet
aan de gemeentebesturen opdraagt dat het vleesch, ook
al is het ergens anders goedgekeurd, ter plaatse nog
eens moet worden onderzocht. Vandaar dat er juist een
verandering in het artikel is aangebracht; er stond
„goedgekeurd", maar dit moet „onderzocht" worden en
dit onderzoek dient om te constateeren of er sinds de
laatste keuring ook veranderingen ten nadeele zijn ont
staan.
De heer Peletier: Er staat in de wet dat het kan
worden onderzocht, niet dat het moet.
De Voorzitter blijft dan bij wat hij straks zei, dat hij
er altijd voor is om nu het kan het ook te doen. Het is
heel goed mogelijk dat Geldersche worst een dag te
voren is gekeurd, maar er is toch ook geen bezwaar
tegen, dat ze nog even wordt nagekeken. De worst kan
wel goed zijn, maar men weet heel goed hoe het in de
practijk gaat; de worst heet pas onderzocht te zijn, maar
men kan den datumstempel niet lezen en het kan dus
best 14 dagen geleden zijn dat ze is gekeurd. Wij moe
ten niet te veel op de menschen vertrouwen; zij zullen
opzettelijk wel geen verkeerde waren invoeren, maar
men moet toch niet te veel op hen vertrouwen. De heer
Peletier is zelf ook met de practijk des levens wel be
kend en hij zal dus wel willen aannemen, dat men er
ons ook wel eens tracht tusschen te nemen met den
invoer van vleesch. Het lijkt spreker daarom het beste
de vleeschwaren te blijven onderzoeken, dan kunnen wij
het constateeren als ze niet goed zijn. Als wij werkelijk
alle vleesch, dat eerst gekeurd is, er zoo door zouden
laten gaan, op grond van den weinigen tusschentijd
tusschen de keuring en het onderzoek, dan zou er wel
eens vleesch doorgaan dat niet goed is. De keuring heeft
wel bewezen dat zij recht van bestaan heeft en spreker
meent dan ook dat alle vleeschwaren, ook al zijn ze ge
keurd, nog moeten worden onderzocht. Hij zou den
Raad dan ook in overweging willen geven om te be-