16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1929.
ten en in den geest van Burgemeester en Wethouders
te handelen, door te onderzoeken of er en hoe op het
bewaarschoolonderwijs zou zijn te bezuinigen. Reden
waarom ik de vrijheid nam, in een nota een oplossing
aan de hand te doen die tot het gewenschte doel zou
kunnen leiden.
Nu Burgemeester en Wethouders geen aanleiding
vonden een voorstel in deze richting te doen, zal ik in
deze vergadering mijn meening uiteenzetten.
Uitgaand van het standpunt dat het streven van ons
Gemeentebestuur is een zuinig beheer te voeren, meen
ik er de aandacht op te moeten vestigen, dat het be
waarschoolonderwijs groote offers vraagt van de ge-
meentefinanciën, zoodat de vraag rijst of dit zal kunnen
blijven bestendigd.
Temeer nog daar deze post waarschijnlijk binnen
korter of langer tijd zal moeten verhoogd, wat blijkt
uit een mededeeling dat reeds vroeger 23 huisjes zijn
aangekocht, om daar ter plaatse een nieuwe school te
doen verrijzen.
Bovendien meen ik te weten dat de bestaande scholen
bijna alleen staan in de oude stad, zoodat het voor de
bewoners der buitenwijken zeer bezwaarlijk en voor
velen onmogelijk is hun kinderen er gebruik van te laten
maken.
Billijkheidshalve zal men de bewoners van deze
stadsgedeelten moeten tegemoet komen, door ze in de
gelegenheid te stellen hun kinderen ook van de bewaar
scholen te kunnen doen profiteeren.
Zoo het nu is heeft er een bevoorrechting plaats van
het eene gedeelte der burgerij boven het andere, wat
toch een ongewenschte toestand is.
Daar echter de bestaande scholen reeds zooveel geld
kosten, dat vermindering van uitgaven gewenscht is, zal
van uitbreiding niets kunnen komen en zullen slechts
een beperkt aantal kinderen van deze scholen gebruik
kunnen maken.
Om uit deze impasse te geraken, zal een andere
methode moeten worden gevolgd, die, minder kostbaar,
aan meerdere ouders de gelegenheid zal geven hun kin
deren naar de bewaarscholen te kunnen zenden.
Dit zal mogelijk zijn, wanneer de gemeente zich
terugtrekt van dit terrein van algeheele gemeente-
bemoeiing.
En aangezien het bewaarschoolonderwijs niet wette
lijk verplicht is, heeft het gemeentebestuur in dezen
vrijheid van beweging.
Wanneer nu het initiatief wordt verlegd van de ge
meente naar de ouders, komt men op veel gezonder
basis.
Dezen zijn toch in de eerste plaats de verzorgers van
de kinderen en verantwoordelijk voor de opvoeding.
Blijken inderdaad deze scholen zoo noodzakelijk, dan
zal dit een aansporing zijn zelf de handen aan de ploeg
te slaan en het succes zal afhangen van de liefde en
belangstelling van de ouders voor het bewaarschool
onderwijs.
Dat dit particulier initiatief veel vermag, bewijst wel
het feit dat in de jaren 18751922 het aantal particu
liere bewaarscholen, ondanks den karigen overheids
steun, van 610 scholen met 56.914 kinderen klom tot
niet minder dan 1174 scholen met 107.846 kinderen.
Het openbaar bewaarschoolonderwijs breidde zich
over dezelfde periode uit van
104 scholen met 18.475 kinderen in 1875,
tot 219 35.216 1922.
Een vooruitgang dus van de particuliere bewaar
scholen van 564, met een vermeerdering van 50.932
kinderen.
Bij het openbaar bewaarschoolonderwijs een vooruit
gang van 115 scholen met 16.741 kinderen.
Meerder vooruitgaan van de particuliere boven de
openbare scholen 449 scholen met 34.191 kinderen.
Op de Roomsch-Katholieke scholen hier ter stede
gaan ruim 200, op de openbare 900 kinderen. i/io van
de bevolking is Roomsch-Katholiek en deze heeft |4 van
de bevolking van de openbare school. Het bewaar
schoolonderwijs ligt zoo dicht bij de huiselijke sfeer.
Aldus zal een tweeërlei voordeel worden verkregen.
Vooreerst zal de verlammende invloed van overheids-
exploitatie, die op het particulier initiatief uitgaat, wor
den vermeden.
Ten tweede zal een onbillijkheid worden weggeno
men, dat ouders, die om principieel godsdienstige over
wegingen dit onderwijs niet wenschen, er toch voor
moeten betalen.
Wanneer op de begrooting voorkomt een post van
het bewaarschoolonderwijs van 90.000.plus de
gebouwen, wordt voor het bijzonder onderwijs uitge
trokken 1200.dit laatste zal nu verhoogd moeten
worden, tot misschien 3000.
Er gaan op de openbare scholen 900 kinderen,
deze kosten de gemeente dus ongeveer 100.per
kind. Op de Roomsch-Katholieke school gaan 225
kinderen, waarvoor 15.per kind wordt vergoed
of 85.minder.
Wanneer een andere vergelijking wordt gemaakt van
een klas van 40 kinderen voor de openbare bewaar
school, komt deze de gemeente op 4000.per jaar.
Een eerste klas van het gewoon lager onderwijs, ook
van 40 leerlingen, kost hoogstens in denzelfden tijd
2500.—.
Dooreengenomen zijn de kosten van het bijzonder
onderwijs
aan de scholen van Christelijk Nationaal Schoolonder
wijs ongeveer ƒ100.per kind.
voor het gemeentelijk bewaarschool
onderwijs 100.
voor de le klas bijzonder lager on
derwijs 60.
voor gewoon lager onderwijs gemid
deld 100.
Ook wordt slechts 3000.schoolgeld ontvangen.
Wanneer er nu een vergelijking wordt gemaakt, zal
men tot de conclusie komen dat deze bewaarscholen
ontzettend duur zijn.
Bovendien is het nog zeer de vraag of dit onderwijs
voorbereidend is, terwijl het nut voor de practijk niet
evenredig is aan de gemaakte kosten.
Reden waarom ik, een en ander overwegende, niet
anders kan adviseeren dan dat de Raad zal overgaan
tot opheffing van de gemeentelijke bewaarscholen en
de oprichting van bewaarscholen door particulieren zal
bevorderen, door het verleenen van een matige subsidie.
Ik heb dit belichaamd in een voorstel, dat ik even wil
voorlezen
„De Raad van de gemeente Leeuwarden,
overwegende, dat bezuiniging op het bewaarschool
onderwijs gewenscht en mogelijk is, door het ge
meentelijk bewaarschoolonderwijs geleidelijk op te
heffen, en het initiatief ten dezen geheel aan particu
lieren over te laten, met een matig subsidie van
gemeentewege, noodigt Burgemeester en Wethouders
uit met voorstellen in dezen geest te komen."
Spreker dient dit voorstel, dat mede is onderteekend
door den heer IJ. de Vries, in.
De Voorzitter deelt mede dat het voorstel van de
heeren Feitsma en IJ. de Vries mede een onderwerp
van beraadslaging uitmaakt.
De heer Visser: Ik zou ook wel iets willen zeggen
omtrent het punt, dat nu aan de orde is. De heer
Feitsma komt hier nu met een voorstel, ook in verband
met de meening, die door hem is kenbaar gemaakt in
de betrokken commissievergaderingen.
Ik heb gemeend dat de vraag, die gesteld is aan de
betrokken commissie, eigenlijk deze was: hoe kunnen
wij met handhaving van het openbaar bewaarschool
onderwijs komen tot geringere financieele lasten Als
dat de beteekenis van de vraag is geweest, dan is
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1929. 17
eigenlijk datgene, wat de heer Feitsma in de commissie
heeft betoogd hoewel hij daartoe natuurlijk het recht
had, dat spreekt vanzelf niet een rechtstreeksche
beantwoording geweest van de vraag. De vraag, die
door het college aan de commissie is gerenvoyeerd, was
deze althans zoo hebben wij het begrepen hoe
kan men met handhaving van het onderwijs tot mindere
lasten komen Op die vraag is ook door de bewaar
schoolcommissie een antwoord gegeven en m. i. ook
een gedocumenteerd en gemotiveerd antwoord men
heeft een serieus onderzoek ingesteld in de betrokken
commissie of er op de eene of andere manier werkelijk
ook bezuiniging kon plaats hebben, de commissie heeft
meerdere avonden vergaderd en er hebben breedvoerige
besprekingen plaats gehad over het aanhangige vraag
stuk.
Als de heer Feitsma nu komt nogmaals het is zijn
recht met een voorstel, om over te gaan tot opheffing
van het openbaar bewaarschoolonderwijs, zonder
eigenlijk een breederc- motiveering, dan mag ik daaruit
toch veronderstellen dat de heer Feitsma het ook eens
is met de meerderheid der commissie, dat met hand
having van het openbaar bewaarschoolonderwijs van
geen bezuiniging sprake kan zijn. Bij zijn voorstel blijkt
niet als zijn meening, dat met handhaving van het open
baar bewaarschoolonderwijs bezuiniging kan plaats
hebben; daarvan heeft de heer Feitsma geen blijk ge
geven, noch in de commissie, noch in zijn beschouwin
gen van heden. Als dus niet tot opheffing wordt be
sloten, kan de heer Feitsma dus meegaan met de mee-
ning, die de meerderheid der commissie heeft kenbaar
gemaakt.
Nu kom ik tot het belangrijke voorstel, dat de heer
Feitsma heeft te berde gebracht. Men kan tegenover het
openbaar bewaarschoolonderwijs meer of minder sym
pathiek staan; men kan daarvan een groot voorstander
zijn en men kan er ook minder sympathiek tegenover
staan. Als voorstander van bijzonder onderwijs kan ik
misschien niet die sympathie voelen voor het openbaar
bewaarschoolonderwijs dit is toch ook onderwijs -
maar toch zou ik het niet aandurven om te komen met
een voorstel om datgene, wat mede bij het openbaar
onderwijs is gegroeid en jaren lang bestaat, door de
Overheid te doen opheffen en het in handen te brengen
van het particuliere initiatief. Daarom kan ik niet ac-
coord gaan met het voorstel-Feitsma.
Veronderstel dat dit zou gebeuren hoewel ik niet
geloof dat het zal gebeuren welke zouden daarvan
dan de logische gevolgen zijn? Als ik goed begrijp wat
de heer Feitsma wil, dair is het dit. De opheffing zal
langzaam moeten gaan, men zal een heel langzaam
afvloeiïngssysteem moeten toepassen, men kan niet
plotseling beslissen het hier gegroeide onderwijs zoo
maar te niet te doen, en de heeren zeggen dat zelf ook.
Als het zoo zal gebeuren, meen ik, dat het gevolg zal
zijn, dat ten slotte tal van groepjes, die er een zekere
richting op na houden, zullen beginnen met dat onder
wijs of men begint er heelemaal niet mee, die kans
is ook groot Men krijgt dus een legio groepjes, die
ten slotte een subsidie vragen. Ik prefereer dien vorm
niet
De heer Hofstra: Gelijkstelling
De heer Visser: U kunt straks het woord krijgen, ik
heb nu het woord.
Ik prefereer dien vorm niet; ik meen dat de minder
gesitueerden van dat systeem de dupe zullen worden.
Door den heer Feitsma wordt gezegd er komt een
groep particulieren, deze richt een bewaarschool op en
zij vraagt daarvoor subsidie aan de gemeente. Die par
ticulieren zullen dan echter alleen zijn de financieel
beter gegoeden, die op dit terrein iets kunnen pres-
teeren. Als men dus de zaak geheel aan het particulier
initiatief overlaat, zullen de minder gesitueerden er niet
aan kunnen meedoen en dus zal een groote categorie
bij opheffing van het openbaar onderwijs niet van het
bewaarschoolonderwijs kunnen profiteeren. Ook om
reden van practischen aard voel ik dus heel weinig voor
het voorstel-Feitsma.
De heeren van rechts hebben straks nog tegen mij
gezegd: wij kunnen ons niet begrijpen dat U, als man
van rechts, niet kunt meegaan met dit voorstel en er
wel in meegaat om het openbaar bewaarschoolonder
wijs te handhaven. Ik zeg nog eens, al ben ik in principe
voor bijzonder onderwijs en ai kan ik niet voor het
openbaar onderwijs voelen, zooals de heeren van links,
toch kan ik mij niet de vrijheid veroorloven en acht ik
dat ook niet noodzakelijk op grond van mijn principe,
om mij te kanten tegen het openbaar onderwijs. Wij
hebben gevochten voor gelijkstelling van openbaar en
bijzonder onderwijs en wanneer hier nu nog geen ge
lijkstelling is tusschen het openbaar bewaarschoolon
derwijs en het bijzonder bewaarschoolonderwijs van
katholieken of christelijken huize, als dat nog niet be
staat, welnu, wie weet, wat er in de toekomst zal kun
nen gebeuren. Maar als wij voorstanders zijn van gelijk
stelling op dit terrein, moeten wij ook, ofschoon wij als
katholieken en christelijken zelf nog voor onze scholen
zorgen, als de Overheid iets doet op dat terrein, de zon
in het water kunnen zien schijnen en moeten wij onze
stem daaraan geven.
Er kan hier niet bezuinigd worden wij hebben dat
geprobeerd. Ik heb persoonlijk in de commissie voor
gesteld of gevraagd of er niet kon worden bezuinigd op
de ambtenaressen of onderwijzeressen, door deze te
vervangen door kweekelingen. Daarnaar is geïnfor
meerd en toen is gebleken dat dit om het onderwijs niet
kon, dat het practisch en technisch niet mogelijk was.
Daarna is gevraagd of het niet mogelijk was te bezui
nigen op de salarissen, maar ook dat is gebleken niet
mogelijk en niet wenschelijk te zijn, omdat de salarissen,
die worden genoten door de huidige functionnarissen,
niet hooger zijn dan wenschelijk is.
Wil men dit onderwijs handhaven, dan zie ik niet in
dat men tot minder kosten kan komen. Het aantal leer
lingen kan niet worden opgevoerd, de salarissen kunnen
niet worden verminderd en men is reeds bezig met op
heffing van het ambuiantisme, slechts enkele hoofden
zijn nog ambulant.
Nu zegt de heer Feitsma, dat dit onderwijs straks nog
duurder zal worden, maar ik geloof wel dat hij daarmee
eenigszins een schrikbeeld wil gaan ophangen. Als men
van goeden wil is, zal dat wel wat meevallen; men is
reeds bezig aan bezuiniging en er zijn al enkele jaren
bezuinigingen tot stand gekomen, door afschaffing van
het ambuiantisme. Er zijn nu nog maar een of twee am
bulante hoofden en als die straks verdwijnen, zal ook
hun plaats niet meer worden ingenomen. Men is dus
reeds bezig te bezuinigen, ook het aantal kinderen is
tot het hoogste opgevoerd, ik geloof dus dat met eeni-
gen goeden wil dit onderwijs niet meer zal gaan kosten.
Resumeerende kom ik dus tot deze conclusie, dat ik
het niet aandurf om over te gaan tot opheffing van het
openbaar bewaarschoolonderwijs, waarvan het gevolg
zou zijn. dat wij allerlei kleine groepjes zouden krijgen,
maar dat ik er veel meer voor voel dat ook op dit terrein
de gelijkstelling wordt verkregen tusschen openbaar en
bijzonder onderwijs.
De heer Oosterhoff merkt op, dat de Raad in dit ge
val zeker geen aanleiding heeft om te klagen over een
te late toezending van de stukken inzake de kwestie van
het bewaarschoolonderwijs. Maar de wijze, waarop die
stukken thans in behandeling worden gebracht, heeft
het nut van die vroege toezending eigenlijk wel een
klein beetje te niet gedaan, althans zoo is het spreker
gegaan. Hij heeft de agenda nagezien en vond dit punt
daar niet op, maar toen hij gisteravond hier kwam, vond
hij tot zijn ontsteltenis dit voorstel in de portefeuille