mm* 22 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1929. meer het oog op de invaliden en de ouden van dagen, die toch nog wel iets kunnen doen. Hij bedoelt daarmee niet de alleroudsten, maar hen, die een zoodanigen leef tijd hebben, dat zij altijd nog wel iets kunnen doen. Voor die menschen vindt hij er altijds iets ergerlijks in liggen, wanneer zij zoo maar een bepaalde uitkeering krijgen, zonder dat er iets voor wordt gedaan. Al kun nen zij dan niet meer den vollen arbeid verrichten, als zij dan toch nog maar een gedeelte doen. Men moet spreker goed verstaan; hij bedoelt niet de zeer ouden van dagen, voor wie hij graag een heel andere toekomst zou willen hebben, maar die menschen, die nog een zekere werkkracht hebben. Voor hen moest de werkverschaffing blijven bestaan, er moest iets op gevonden worden, waardoor zij meer productief werk konden doen dan steentjeskloppen, enz., wat spreker zelf ook afschuwelijk vindt. Men zou vuurmakers kun nen laten maken, houthakken of knijpers maken. Dat is toch nog productief werk. Daarom is spreker tegen op heffing van de werkverschaffing. De Voorzitter wil even opmerken, dat het hier niet gaat over de kwestie van opheffing van de werkver schaffing, maar het feit dat de Raad destijds deze loods bij de schietbaan ter beschikking heeft gesteld van de Stads-Armenkamer ten behoeve van de werkverschaffing en dat nu de Armenkamer zegt: wij gaan ons plan niet doorzetten, wij hebben de loods dus niet meer noodig. wil de gemeente die terug nemen? Zoo is de stand van zaken op het oogenblik De heer FeddemaIndertijd bestond de werkver schaffing op het terrein aan Oldegalileën, maar zij is daar toen verdwenen, omdat men dit terrein voor de gemeente beter kon gebruiken. Toen is de werkver schaffing bij de Schietbaan ondergebracht De Voorzitter: Daar is ze nooit geweest. De heer Feddema: Bij de schietbaan is ze toch wel geweest De Voorzitter: Laat ik, ter voorkoming van misver stand, den loop van zaken even meedeelen. Er is vroeger geweest een particuliere vereeniging „Werkverschaf fing", die in gebruik had een gemeentegebouw op de werf aan de Eestraat. Die particuliere vereeniging „Werkverschaffing" heeft op een zeker oogenblik het bijltje er bij neergelegd om financieele reden of andere, dat weet ik niet zij heeft haar werk beëin digd en toen is de werkverschaffing overgegaan naar de Stads-Armenkamer, die datzelfde werk, dat de parti culiere vereeniging deed, heeft voortgezet. Toen heeft op een gegeven moment de Stads-Armenkamer gemeend met de werkverschaffing te moeten ophouden en deze is tot dien tijd altijd gevestigd geweest in het gebouw aan de Eestraat. Ondertusschen is, juist tegen den tijd dat tot opheffing werd besloten, deze loods aan de Armenkamer ver schaft. Welk doel de Armenkamer daarmee had op dat oogenblik, weet ik niet, maar zij was toen blijkbaar nog niet van plan, de werkverschaffing stop te zetten, want dan had zij hier niet om gevraagd. Juist in dien tijd is toen besloten de werkverschaffing stop te zetten, zoodat deze nooit in dit gebouw is geweest, want zij was voor den tijd, dat de loods in gebruik kon worden genomen, al stop gezet. Nu zegt op het oogenblik de Armenkamer. wij persi- steeren bij die stopzetting, de loods zal nooit door ons in gebruik worden genomen, dus kan de gemeente die wel weer terug krijgen. De loods heeft dus altijd leeg gestaan. De heer Feddema: Heeft de Raad toen dat besluit tot afschaffing van de werkverschaffing goedgekeurd, of behoefde de Raad dat niet goed te keuren De VoorzitterNeen, die particuliere vereeniging heeft op een zeker oogenblik gezegd: wij doen het niet meer De heer Feddema geeft te kennen dat hij daar zelf in zat. De Voorzitter: U zat er zelf in, dus dan weet U het nog het beste. Toen heeft de Armenkamer het werk voortgezet en nu had zij er niet de goedkeuring van het college of van den Raad voor noodig om daarmee op te houden. De heer Oosterhoff: Ik zou mij eigenlijk met enkele woorden willen aansluiten bij de gedachte, die de heer Feddema heeft uitgesproken, ofschoon ik het zelf in een anderen vorm zou hebben gedaan en wel in vragenden vorm. De heer Feddema gaat dadelijk van de gedachte uit, dat de invalide krachten worden bedeeld zonder meer, maar ik zou willen vragen: wat zal men nu met dezen doen Men heeft de werkverschaffing afgeschaft, omdat men de valide krachten naar „De drie Provinciën" i kon zenden, maar dan blijven de minder valide krachten over. Wat zal men daarmee doen? Zal men (.laarvoor niets doen of zal men dezen een uitkeering geven uit j de gemeentekas, zonder meer Dat laatste acht ik absoluut verkeerd. Zoo lang er maar iets door hen te doen valt, al is dat dan ook, zooals de heer Feddema zegt, niet iets verkieslijks, is dat nog altijd beter dan een uitkeering uit de gemeentekas. Ik weet ook wel, dat de Armenkamer in haar doen en laten vrij zelf standig is, tengevolge van de bepalingen van de Armen wet, maar toch zou ik het goed achten, eens aan Voogden te vragen, wat zij denken te doen met de invalide arbeiders, die niet geschikt zijn om naar „De drie Provinciën" gezonden te worden. De Voorzitter: Ik wil er opmerkzaam op maken, dat er hier op het oogenblik twee kwesties door elkaar loopen. De eerste kwestie is deze: zal Leeuwarden weer een werkverschaffing hebben ongeveer in den geest opgezet, zooals die vroeger was en de tweede kwestie, die daarnaast staat, betreft het gebouw. Nu is de werk verschaffing, waarover de heeren Feddema en Ooster hoff spreken, reeds 1 October 1926 stop gezet, dus deze heeft met het gebouw niets te maken. Als wij dit gebouw iets later hadden willen geven, had de werkverschaffing al stop gestaan en was het nooit gegeven. De werkverschatfing staat dus al zoo lang stop, dat dit eigenlijk een kwestie is, die hier naast staat. Vindt men het beter dat een dergelijke, of ongeveer gelijke of verbeterde werkverschaffing, zooals die hier vroeger bestond, weer in de wereld komt, dan zou men daaromtrent overleg moeten plegen met het Burgerlijk Armbestuur en moeten vragen of het mogelijk is weer een zoodanige werkverschaffing in te stellen, of men zou er een geheel aparte instelling van de gemeente of van particulieren van moeten maken. Voor een parti culiere instelling zal niet veel kans zijn, want de vorige particuliere vereeniging is er mee opgehouden en een apart bedrijf voor werkverschaffing bij de gemeente lijkt mij ook niet zoo goed toe. Het is beter dat dit bij het Burgerlijk Armbestuur ressorteert in de practijk blijkt toch, ook al maakt men er een apart bedrijf van. dat vermoedelijk grootendeels de leiding in handen van de Stads-Armenkamer zal komen. Nu willen Burgemeester en Wethouders wel aan Voogden van de Stads-Armenkamer vragen of zij ook meenen dat de werkverschaffing, zooals die vroeger bestond, zij het dan ook in iets veredelder vorm, er misschien weer moet komen, maar ik vermoed dit is mijn persoonlijke opinie dat de Stads-Armenkamer dezelfde bezwaren zal hebben als toen zij destijds de minder veredelde werkverschaffing afschafte. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1929. 23 Dat alles staat echter los van dit gebouw en boven dien weten Burgemeester en Wethouders op het oogen blik nog niet een bepaalde bestemming voor dit gebouw. Het is een groote houten loods, waar niemand meer naar omkeek, Gemeentewerken niet, omdat de loods bij de Armenkamer ressorteerde en de Armenkamer keek er ook niet naar om, omdat zij de loods niet noodig had. Toen wij bemerkten, dat daardoor de loods niet in een erg besten staat van onderhoud kwam en het toezicht daarop wel wat beter kon zijn, hebben wij gezegd: als de Armenkamer de loods toch niet noodig heeft, laten wij deze dan weer overbrengen naar de gemeente, dan kunnen wij zien wat wij er mee kunnen doen en dan kan het bedrijf van Gemeentewerken er weer op toezien. Dat is eigenlijk de aanleiding dat het college met dit voorstel komt. Burgemeester en Wethouders hebben aan de Armenkamer gevraagd ge zult waarschijnlijk de loods niet meer noodig hebben en als dat inderdaad zoo is, bericht dat dan aan Burgemeester en Wethou ders, dan kan deze in de administratie van de gemeente worden overgenomen. De heer IJ. de Vries zou toch naar aanleiding van deze discussies wel een vraag willen stellen. De dingen, die hier te berde zijn gebracht door de heeren Feddema en Oosterhoff vindt hij bepaald wel belangrijk en hij zou ten minste wel graag een antwoord op deze vraag willen hebben: waarom heeft het Armbestuur de werk verschaffing voor invalide arbeiders, die niet kunnen werken bij de N. V. „De drie Provinciën", absoluut stop gezet, waarom wordt voor die menschen, die kunnen en willen werken, niets meer gedaan Spreker zou graag een antwoord op die vraag willen hebben en hij is het volkomen met den heer Oosterhoff eens dat het beter is dat de menschen, die willen werken, niet hun tijd met nietsdoen dooden, maar dat hun arbeid en liefst ook eenige nuttige arbeid wordt gegeven, waarvoor zij een loon, evenredig aan hun arbeid ontvangen, in plaats dat hun een bepaalde wekelijksche uitkeering wordt gedaan, zonder dat zij er iets voor doen. De heer Oosterhoff heeft deze zaak ook ter sprake gebracht en daarover enkele woorden gezegd, omdat hij den indruk heeft gekregen, dat dit zoo'n beetje een afschuiven is door de Armenkamer van werk, dat toch eigenlijk bij de Atmenkamer behoort. Spreker heeft het gevoel, dat de Armenkamer zich niet heelemaal heeft aangepast bij de nieuwe bepalingen van de Armen wet, waarvan de strekking is, dat Armenzorg niet alleen meer bestaat in het verstrekken van geld en goederen, maar ook wel degelijk in het opheffen van armoede. Spreker ziet hierin een streven van de Armenkamer om zich daarvan los te maken. En nu mag het waar wezen, dat ook andere vereenigingen, zooals Practische Hulp op dit terrein werzaam zijn, spreker erkent dat dadelijk en hij is ook sterk voor dit particulier initiatief, als men dat doet buiten bezwaar van de gemeentekas. Dat is echter met Practische Hulp niet het geval en ook daar door krijgt men hier weer twee lichamen, die hetzelfde doen en die beide worden betaald door de gemeente. Spreker begrijpt niet dat de Armenkamer zich niet meer heeft aangepast bij de nieuwe Armenwet en dat zij niet meer dit werk tot zich heeft getrokken. Zij doet juist het tegenovergestelde en schuift dat werk van zich af, terwijl spreker meent dat dit werk juist bij haar thuis behoort. De Voorzitter zou graag den heer IJ. de Vries even antwoorden op zijn vraag, waarom de werkverschaffing- voor invaliden door de Armenkamer is stop gezet, maai Burgemeester en Wethouders hadden deze vraag bij dit voorstel eigenlijk niet verwacht. Als spreker zich goed herinnert, meent hij, dat de redenen destijds schriftelijk aan Burgemeester en Wethouders zijn opgegeven; Bur gemeester en Wethouders zullen de stukken nakijken en spreker zal ze dan gaarne ter inzage leggen voor den Raad. En mocht een dergelijk schrijven er niet zijn, dan willen Burgemeester en Wethouders graag toe zeggen, dat zij alsnog aan de Stads-Armenkamer om een positief antwoord zullen vragen en dit aan den Raad zullen overleggen. Wat de heer Oosterhoff beweert, gelooft spreker niet dat volkomen juist is; hij gelooft niet, dat het zoo is, als de heer Oosterhoff zegt, n.l. dat het hier is een af schuiven van werk door de Armenkamer en dat in dit voorstel naar voren komt een streven, om zich los te maken van de bepalingen van de nieuwe Armenwet. Spreker voelt het niet zoo hij is zelfs van het tegen deel overtuigd, doch dit laat hij nu maar in het midden maar hij gelooft, dat dit voorstel, om deze loods weer bij Gemeentewerken in onderhoud te brengen, daar niets mee te maken heeft. Dit is een zuiver prac- tisch voorstel. De Armenkamer zegt wij hebben dat ding niet noodig. Die loods verwordt op het oogenblik, want niemand kijkt er naar om, wij niet, omdat wij er niets mee te maken hebben en de Armenkamer niet, omdat het haar niets kan schelen. Daarom is er gezegd: laten wij de loods maar weer bij de gemeente in beheer brengen, dat is voor de loods beter. Dat is de heele ondergrond van dit voorstel. Wat het afschuiven van werk door de Armenkamer betreft, daar blijft spreker buiten. Hij is er van over tuigd, dat dit niet het geval is, maar degene, die het zegt, moet het ook maar waar maken, dat is het eenige, wat spreker daarop zeggen kan. De heer Feddema: Kan dit voorstel niet worden aan gehouden tot het antwoord van de Armenkamer hier komt De Voorzitter Dan waaien er intusschen nog een paar pannen meer van de loods af, dat is het eenige en er zit misschien een vleermuis meer in. De heer Feddema: Maar er moeten weer anderen in. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Als dat verzoek naar de Armenkamer gaat om meer inlichtingen om trent die menschen, kan dan meteen ook nog niet eens speciaal gedacht worden aan het voorstel van Dr. Vro men en kan het college dan heeren Voogden niet eens polsen, hoe zij er over denken om vrouwen of een col lege van vrouwen naast zich op te nemen De Voorzitter: Ik durf het haast niet zeggen mevrouw, we dwalen wel erg van de werkloozen af. Mevrouw BuismanBiok Wijbrandi Ik zeg het maar, omdat ik anders zoo vreeselijk bang ben, dat die zaak weer in het vergeetboek raakt. De heer Vromen: Dat kan ik mij haast niet voorstel len van Burgemeester en Wethouders, heusch niet De VoorzitterStelt de Raad positief prijs op aan houding van dit voorstel Dit blijkt niet het geval te zijn. De Voorzitter: Dan zullen Burgemeester en Wethou ders in hun volgende vergadering zoowel de kwestie van de werkloozen als de vrouwenkwestie behandelen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het adres van W. de Haan e. a., betreffende ver betering van een gedeelte van den Poppeweg.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 5