68 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 April 1929. Sprekers vraag is deze. Het niveau van dezen weg zal thans zoo hoog worden, dat de naastlegers met hun terreinen daar 45 cM. beneden zullen komen te liggen. Nu schijnt het niet wel doenlijk om aan dat bezwaar van de naastlegers in belangrijke mate tegemoet te komen, zoodat het gevolg zal zijn, dat deze hun ter reinen moeten verhoogen, hun muren moeten verhoogen en hun hekken moeten verplaatsen en dat zij daarvoor dus kosten moeten maken. Het blijkt spreker bij nader onderzoek, dat het niet mogelijk is, geheel en al aan dat bezwaar tegemoet te komen tengevolge van het niveau van de omliggende straten en hij zou nu alleen willen vragen om, als het mogelijk is, het niveau te drukken, want iedere cM., die het naar beneden gaat, komt ten gerieve van de omwonenden. De heer Feddema merkt op, dat in dit voorstel staat dat de Commissie voor Openbare Werken zich met deze voorstellen kan vereenigen, maar dat geldt slechts in zooverre: wij hebben er ons, althans wat mij aangaat, bij moeten neerleggen, maar de opmerking, welke de heer Oosterhoff maakt, is ook in onze commissie ge maakt. Verder zou spreker nog deze vraag willen doen. Lig gen er ook meer kabels in den straatweg? Spreker ge looft dat er ook nog een rijkskabel in ligt. Krijgen wij daar nu later ook nog een rekening over of is de ver- legging daarvan ook hierbij inbegrepen Spreker ge looft dat niet; misschien dat dit bij de kosten is opge nomen, maar hij zou het in elk geval jammer voor den weg vinden als deze straks ook nog eens weer om dezen kabel zou moeten worden opgebroken. De heer Tamminga heeft bij de begrooting van de kosten gezien, dat er van de aanliggende eigenaren een bedrag van 8000.wordt gevraagd. Spreker zou nu deze vraag willen stellen: volgens welke methode wor den die bedragen geheven? Het is hem n.l. uit de stuk ken gebleken, dat niet alle eigenaren bijdragen, maar dat aan enkelen slechts eenige voorwaarden zijn gesteld en zij zeer welwillend door Burgemeester en Wethou ders zijn tegemoet getreden. Spreker heeft daar geen bezwaar tegen, maar hij zou het zeer op prijs stellen, te weten hoe daarbij te werk wordt gegaan, omdat hij den indruk krijgt dat de een hier wordt bevoorrecht bij den ander en dat het van schijnbaar toevallige om standigheden afhangt, hoe men in dezen wordt belast. Daaromtrent zou spreker gaarne nadere inlichtingen van Burgemeester en Wethouders willen hebben. De heer Fransen (wethouder) zegt, dat de eerste opmerking van den heer Oosterhoff zeer zeker juist is. Maar als wij de geschiedenis nagaan, hoe de zaak is tot stand gekomen, dan zit de zaak zoo. Nadat een jaar geleden Gemeentewerken de voorstellen heeft ingediend tot straatverbetering van den Harlingerstraatweg, het tramemplacement, de Nieuwestad, de Sophialaan en het Stationsplein, is in den loop van het jaar met Burge meester en Wethouders overleg gepleegd, hoe op de beste wijze die verbeteringen tot stand zouden kunnen worden gebracht. Zooals de Raad weet, is in de begroo ting opgenomen een post van i/io va" 650.000.—, het bedrag, wat deze verschillende werken, waarbij ook nog andere komen, ongeveer zou moeten kosten. Wat nu betreft de kosten, die hier later bij kwamen, deze bleken eerst eenigen tijd later. Dit is een gevolg van de niededeeling van Gemeentewerken aan de direc teuren van verschillende bedrijven n.l. die van de Waterleiding, van de Lichtbedrijven en van de Telefoon zoo gauw Burgemeester en Wethouders plannen krijgen van Gemeentewerken, gaan vanuit Gemeente werken brieven naar die directeuren toe met de vraag: moet er ook aan Uw leidingen iets gebeuren? Zoo zijn ook eenigen tijd later de opgaven ingekomen, die daar mee verband houden; spreker meent trouwens ook dat de stukken, die indertijd zijn ingekomen en de opgave van kosten van die werken bij de begrooting hebben gelegen. Nu geeft spreker toe, dat strikt genomen die kosten in de gemeentebegrooting hadden moeten worden opge nomen, maar waar al de verschillende werken als een geheel behandeld zijn en de Raad heeft besloten dat nu de Harlingerstraatweg en het tramemplacement zouden worden uitgevoerd, is er niet bij stilgestaan om die kosten er nog bij op te brengen. Die verdere kosten zijn later ingediend, toen de Raad besloten had tot de ver betering en de goedkeuring van Gedeputeerde Staten was ingekomen, zoodat het werk voor uitvoering vat baar was. Toen is er van den directeur van de Licht bedrijven een voorstel gekomen, dat hij het beter vond dat daar nu ook een betere verlichting werd aangebracht en dat hij het gewenscht achtte uit de hoofdbuis van de gasleiding spruiten uit te trekken en een secundaire leiding te leggen in de trottoirs, opdat men niet, als de straat eenmaal in orde was en er herstellingen zouden moeten plaats hebben of werkzaamheden voor het een of andere perceel aan de gasleiding en zoo ook aan waterleiding of telefoon -- in den nieuwen straat weg, die op een fundeering zal worden gelegd, zou be hoeven te breken. Dus die kosten zijn betrekkelijk voor uitbreiding van "het gasbedrijf en Burgemeester en Wet houders hebben gemeend alsnog te moeten voorstellen daarvoor een crediet te verleenen en niet eerst met de straatverbetering te beginnen en later met dit voorstel te komen, opdat de zaak meteen zoodanig kan worden gemaakt, als volgens het advies van de directeuren van de Lichtbedrijven, van de Waterleiding en van de Telefoon noodig is, om veilig te zijn, dat men niet meer in den weg behoeft te breken. Dat is de reden, waarom alsnog aan den Raad wordt voorgesteld die kosten goed te keuren. Op het oude tramemplacement komt een geheel nieuwe straat; daar ligt niets, dus daar betreft het een uitbreiding van het buizennet in een nieuw aan te leggen straat. Dat kon niet in de straatverbetering worden opgenomen, maar is een geheel nieuwe uitbreiding van het buizennet. Over de vraag omtrent het peil is ook in de Com missie voor Openbare Werken vrijwat gesproken. We gens ziekte van den heer Oosterhoff was van dezen een brief ingekomen, waarin hij die zaak onder de aandacht van de commissie bracht. Deze heeft de kwestie zeer uitvoerig nagegaan, maar wij zitten met vier vaste punten, waar wij niet van kunnen afwijken, n.l. de kruinhoogte van de Engelschestraat en de Nachtegaal straat, die 1.70 M. is, die van de Westerparkstraat, welke ook 1.70 M. is alle vaststaande peilen, die niet veranderd kunnen worden en de peilhoogte van de Pelikaanstraat en van de Vrouwenpoortsbrug. Dat zijn vier punten, waaraan niets kan worden veranderd. Wij hebben alles nagegaan en als men eenigszins het peil wil drukken, dan kan men dat doen door vanaf de Peli kaanstraat, waar het peil 1.92 M. is, tot den hoek van den Harlingerstraatweg bij de woning van den heer Rijp ma, waar het peil 2.02 M. is, dat punt desnoods 10 cM. te verlagen, zoodat dit dan precies waterpas komt te liggen met de Pelikaanstraat. Maar dan wordt de oprit naar de Vrouwenpoortsbrug 62 cM. in plaats van 52 cM. en nu is dat voor dat lange eind wel niet zoo erg, maar het eenige voordeel van die verlaging is dan ook, dat de Spanjaardsiaan vanaf de Pelikaanstraat tot het huis van den heer Rijpma op den hoek van den Harlingerstraatweg waterpas komt te liggen en dat men vanaf dit punt tot de Westerparkstraat een mindere helling krijgt van 10 cM. Dat is dan een gemiddelde tegemoetkoming voor de bewoners van 5 cM. Dat is mogelijk, spreker heeft het met den directeur besproken en het kan, maar de directeur acht het niet gewenscht; hij heeft liever dat men vanaf de Pelikaanstraat tot de brug een helling krijgt in rechte lijn dan alleen een klim mende weg vanaf den hoek van den Harlingerstraatweg. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 April 1929. 69 Men zou op dien hoek ook wel 20 cM. lager kunnen gaan, maar dan krijgt men daar een holte in den weg en dat is niet te verdedigen bij een dergelijke straat verbetering, die men zoo best mogelijk wil maken. Het eenige, wat men dus zou kunnen doen, is het niveau op den hoek van den Harlingerstraatweg 10 cM. te ver lagen. Dat zou dan een verschil van gemiddeld 5 cM. voor de bewoners opleveren, maar is dat verschil nu wel de moeite waard om het project te bederven, als dit technisch juist is? Spreker acht dat niet aanbeve lenswaardig; als de Raad er prijs op stelt, dan kan het er. dan gebeurt het, maar spreker zou het dan met veel tegenzin moeten doen. Het ongunstigste ligt daar het huis van onzen ge- achten Secretaris, den heer Schotman, er voor. Hierbij zou, indien het peil op den hoek bij den heer Rijpma 10 cM. werd verlaagd, een ophooging moeten plaats hebben bij het hek of bij de afscheiding van den tuin van 17 cM. en bij de vastgestelde teekening een op hooging van 25 cM. Dat geeft dus een verschil van 8 cM., maar die verhooging is alleen noodig bij het hek, want de verhooging loopt bij het huis op niet uit, zoo dat men daar dus een gemiddelde verhooging zal moe ten aanbrengen van 121/» cM. en anders een van 8/2 cM. Het allerergste is het met profiel 8, het huis schuin tegenover dat van den heer Oosterhoff, waar de vloer van het huis ligt op 2.27 M. en waarvan de hoogte van den tuin bij het hek 1.28 M is, dus 1 M. lager, terwijl die tuinhoogte op 1.74 M. moet worden gebracht. Die tuin ligt trouwens in verband met de vloerhoogte van het huis ook veel te laag; die moet gemiddeld wel 56 cM. opgehoogd, maar daar kan men ook niet voor als men den voorkant van den tuin bij het hek zoo laag legt. Bij Gemeentewerken was men er dus niet toe bereid, maar als de Raad het wenscht, zou men de hoogte van den weg op den hoek van den Harlingerstraatweg 10 cM. kunnen verlagen. Men doet dit echter liever niet en spreker gelooft ook niet dat een verschil van gemid deld 5 cM. voor die huizen de moeite waard is. Het be treft hier alleen de huizen tusschen den hoek Harlinger straatweg en de Westerparkstraat en voor die huizen maakt eigenlijk een gemiddeld verschil van 5 cM. op een verhooging van 40 a 45 cM. geen verschil uit. Spreker zegt verder toe dat, wanneer de gemeente grond over heeft en daar zal wel wat grond vrij komen Burgemeester en Wethouders de bewoners daarmede wel tegemoet willen komen; wanneer de ge meente den grond niet zelf noodig heeft voor dempen en andere werkzaamheden, zullen de omwonenden daar van desnoods gebruik kunnen maken voor verhooging, omdat de gemeente den grond anders toch moet ver voeren. De heer Feddema deed een vraag over een rijkskabel, maar het is spreker op het oogenblik niet bekend dat daar zoo'n kabel ligt De heer IJ. de Vries: Een telefoonkabel. De heer Fransen (wethouder) Ja, maar die is al opgenomen, daarvoor staat 400.voor het dichten van sleuven. Spreker weet niet of die kosten komen voor rekening van de rijkstelefoon of dat die kabels voor rekening van de gemeente moeten worden verlegd, hij meent dat het is voor rekening van het Rijk. Spreker wil echter wel toezeggen dat men die zaak onder de oogen zal zien en hij kan in elk geval den heer Feddema wel de verzekering geven dat er geen kabel in den hoofdweg liggen blijft; alleen de zware hoofdbuizen van de water- en gasleidingen blijven in den weg. Dan nog de kwestie van den heer Tamminga, die in de bijbetaling van die 8000.- een onbillijkheid meende te zien. De berekening van de bijbetaling is echter ge heel gemaakt in verband met de terreinbreedte; men betaalt eenvoudig voor het aantal strekkende meters zooveel bij. De heer Oosterhoff wil beginnen met Burgemeester en Wethouders dank te zeggen voor de inlichtingen, welke zij hebben gegeven omtrent de vraag, welke spr. tot het college had gericht, of het niet mogelijk zou wezen het niveau te verlagen. Spreker heeft wel den indruk gekregen, die trouwens bij hem al bestond, dat dit met heel groote moeilijkheden gepaard zal gaan; hij heeft in eerste instantie dan ook niet anders dan cle mentie ingeroepen en hij heeft gevraagd tracht het niveau zoo laag mogelijk te houden. Als spreker de toe zegging krijgt, dat men daarop het oog gevestigd zal houden, is hij in dat opzicht tevreden. Niet tevreden is spreker echter met de beantwoording van zijn eerste opmerking. Daarin is door den wet houder eenvoudig verteld hoe dat hoogere bedrag ont staan is. Spreker wil dadelijk wel aannemen, dat het volkomen juist is, dat het zoo is gebeurd, maar daar mee zijn we er niet; de vraag is, of het zoo goed is of niet en of, wanneer er gelden worden aangevraagd voor eenig werk, dan niet alle kosten, die daaraan zijn ver bonden, direct bij de begrooting van het werk moeten worden opgenomen. Dat dit noodig is, kunnen Burge meester en Wethouders toch niet ontkennen; anders kan men voor een werk wel 50.000.— aanvragen en later zeggen er moet nog een halve ton bij voor allerlei andere kosten. Als wij besluiten tot wegenverbetering èn er wordt gezegd dat die zooveel zal kosten, dan moet de Raad er op aan kunnen, dat het voor dat bedrag ongeveer kan. De kosten kunnen er natuurlijk iets uit loopen, maar de begrooting moet toch zoo zijn, dat het ongeveer er uit kan en het gaat niet op dat men dan later nog eens met een aanvraag komt, waaruit blijkt, dat de kosten 20 hooger zijn. Als dat gebeurt, is dat een fout in de wijze, waarop de zaak is opgezet. Wat de wethouder verklaart, begrijpt spreker heel best, maar hij zou zeggen: vraag dan aan de verschillende bedrij ven, welke kosten zij hebben te maken, voordat de zaak bij ons wordt aangebracht, zoodat die dan in de be grooting kunnen worden opgenomen. Spreker zou het op prijs stellen, wanneer men in het vervolg die methode van werken ging volgen, opdat wij weten, waar wij aan toe zijn. De heer Tamminga is niet heelemaal tevreden gesteld met het antwoord op zijn vraag. Hij krijgt den indruk, dat de wethouder hem niet geheel heeft begrepen. Deze heeft geantwoord, dat de bijdragen naar de terrein breedte worden berekend. Dat is spreker wel duidelijk; hij heeft trouwens ook in de stukken kunnen lezen dat er 20.per strekkenden meter is berekend. Maar zijn vraag is deze: waarom moet de eene dit wel betalen en de ander niet De Voorzitter: Omdat die ander het al betaald hééft. De heer Tamminga wil ook zeggen, waarom hij deze vraag doet. Spreker heeft meermalen den indruk ge kregen, dat de bijdrage voor het verbeteren van straten -- n.l. van oude straten, niet van nieuwe zoo'n beetje de strekking heeft van een waardevermeerde ringsbelasting. Die indruk krijgt spreker ook nu en daar heeft hij op zichzelf niet op tegen, want daar zit heel veel billijks in, maar dan moet men ook het „Gelijke monniken, gelijke kappen" toepassen. Als spreker in de stukken ziet, dat aan de Spanjaardslaan alles in orde wordt gemaakt, omdat de betrokken eigenaar door de verandering schade lijdt, dan heeft hij daar geen be zwaar tegen, maar wèl heeft hij er bezwaar tegen, dat voor den een alles in orde wordt gemaakt en deze schadeloos wordt gesteld, terwijl de ander moet betalen. Eigenlijk zijn de trottoirs niet bestemd voor de men- schen, die daar wonen, maar voor het verkeer en dan is het onbillijk de aangrenzende perceelen te belasten, als er uitbreiding plaats heeft. Spreker herhaalt, als het nieuw aan te leggen straten betreft en men van nieuwe

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 4