78 Verslag van tie handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Mei 1929. alle volkeren bestaande, ontwapening er zal zijn en het is dus voor mij de vraag, als er wordt gezegd ,,De Raad der gemeente Leeuwarden verwacht hoe dat woord „verwacht" moet worden gelezen De heer Visser: Hopen De heer IJ. de Vries: ja, nu wordt er gezegd „hopen", maar wanneer dat de beteekenis is, dat de Raad van Leeuwarden hoopt, dat men dit zal bereiken, dan vraag ik mij nog af: is er hier iemand, die in gemoede er van overtuigd is en die gelooft, dat men dit ooit zal berei ken De heer Westerhuis: Ja. vast De heer IJ. de Vries: Ik geloof dat niet; wie dat ge looft, moet hier voor stemmen, maar ik geloof dat niet De heer H. de Boer (wethouder): Stem er dan tegen. De heer •J. de Vries: Ja, dat is mogelijk, maar dat is juist de moeilijkheid. Als men dat niet gelooft en men zal hier zonder meer tegen stemmen, dan zal er worden gezegd: die is tegen ontwapening en die wil het mili tairisme laten bestaan. Dat is bij mij in de verste verte niet het geval. Om dus dit voorstel aan te nemen met deze redactie, is voor mij een heele moeilijkheid en om hierop een amendement voor te stellen is ook moeilijk, alhoewel ik daartoe wel een poging heb gedaan. Ik zou dan dit willen lezen „De Raad der gemeente Leeuwarden verzoekt de Voorbereidende Ontwapeningscommissie van den Volkenbond haren arbeid te allen tijde zoo krachtig mogelijk door te zetten, opdat de aan alle volkeren der aarde zoo plechtig beloofde ontwapening door een algemeen verdrag eindelijk haar vervulling zal vinden." Dus mijn bedoeling is, dat de Raad de Commissie ver zoekt door te werkenmaar ik geloof niet, dat zij ooit zal bereiken dat er voor alle volkeren ontwapening zal komen. Wie gelooft in gemoede dat dit ooit door men- schen zal worden bereikt Ik geloof dat niet De heer Dijkstra: Daar is U vrij in. De heer IJ. de Vries Ja, maar als het zoo moet worden aangenomen, zal ik tegen moeten stemmen en daarom vraag ik mij af: hoe moet ik dat woord „ver wacht" lezen Nu is hier gezegd gij moet het be schouwen, alsof er staat: „De Raad der gemeente Leeu worden hoopt De heer Visser: Ja, niet officieel De heer IJ. de Vries: Juist daarom vraag ik het, omdat ik in gemoede er bezwaren tegen heb; wat bedoelt men met de Raad verwacht Is het dat ieder dat gelooft en dat, wanneer het niet gebeurt, men dan zoo teleur gesteld zal zijn, dat men zal zeggen: nu is ook die ver wachting weg? Gelooft men in den diepsten grond van zijn hart dat het waar is, wat hier wordt uitgesproken? Dan zeg ik, dat is niet waar. Ik wil ook gaarne steun geven aan het doorwerken van de Voorbereidende Ontwapeningscommissie, opdat zij zal bereiken, dat deze geesel van het menschdom zal verdwijnen, maar gelooft men dat zij dit voor alle vol keren zal bereiken? Ik geloof het niet, in geen menschen- leeftijd en ook niet in twee of drie. Ik wil die uit spraak niet doen en daarom vraag ik: hoe moet die zaak gelezen worden en is de redactie niet zoo te maken, dat ook ik er van harte voor kan stemmen, n.l. zoo, dat wordt verzocht dat door de Commissie de arbeid wordt doorgezet, opdat zij zooveel mogelijk haar doel zal be reiken, ook al is het dan niet voor alle volkeren, dan toch voor de meeste. Want dat zij dit voor alle volken bereikt, geloof ik niet. De heer Visser: Ik heb met aandacht geluisterd naar het betoog van den heer IJ. de Vries. Deze zegt, dat hij er heel weinig van verwacht, dat de ontwapening en wat dies meer zij, tot haar recht zal komen, maar hij wil toch een verzoek richten tot de Commissie. Hij zegt, het is maar een woordverandering, maar als de de heer De Vries er toch niet de minste verwachting van heeft, dan dunkt mij, dat hij ook niet moet komen met een voorstel om een verzoek te richten De heer Botke: Volkomen juist De heer Visser: Dat heeft dan ook geen zin. Als de heer De Vries zoo absoluut zeker weet te zeggen, dat het absoluut niets geeft, dan is het overbodig en heeft het ook geen zin om een verzoek tot het comité te richten. Als de heer De Vries toch vooraf vaststelt, dat het succes nihil is, dan begrijp ik ook niet, dat hij wel voelt voor een verzoek. Ik wil hier ook aanstonds aan toevoegen, dat ook ik niet de grootste verwachtingen hiervan heb, maar ik beschouw dit ook meer als zoodanig, dat wij hiermee uiting geven aan de gedachte, die de menschen van alle religie en politiek gaat bezielen, dat wij het op prijs stellen, dat men zal werken in de riching van ontwa pening. Vandaar dat ik op een ander standpunt sta dan de heer IJ. de Vries. Er zijn menschen, die zeggen: de ontwa pening komt niet, want zoolang er zonde is en haat en strijd, zal er ook oorlog zijn. Dat aanvaard ik niet; ik meen dat wij wel moeten werken in de richting van ont wapening en dat het onze moreele plicht is, daarvan kennis te geven. Ik zeg nog eens, ik weet niet hoe groot het succes is, maar men kan aan zijn gevoel wel uiting geven en zich wel hier voor verklaren, ook al staat men sceptisch tegenover den uitslag. De heer Tamminga: Ik voel mij gedwongen om, mede namens mijn partijgenooten, mijn instemming te betui gen met dit voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het spijt mij, dat de heer IJ. de Vries in dezen met ons van meening verschilt, maar wij staan op het standpunt, dat inderdaad elke poging om het oorlogsmonster te bestrijden en de ontwapeningidee te bevorderen, moet worden gesteund. Niet in de allereerste plaats, omdat wij de illusie koesteren en ik geloof ook dat niemand dit doet dat in de eerstvolgende jaren het vredes- ideaai zal worden bereikt, maar juist omdat het ontwa peningsprobleem zoo'n moeilijk vraagstuk is en van een zoo allesoverheerschende beteekenis, meenen we, dat de publieke opinie in dezen zooveel mogelijk tot uiting moet worden gebracht. Daarom kunnen wij dan ook van harte onze stem geven aan dit voorstel. De heer M. Molenaar: Dit voorstel heeft mijn volle instemming en ik zal dus over het voorstel zelf niet spreken. Maar ik meen bij den heer IJ. de Vries een mis verstand op te merken. Hij schijnt n.l. in dit voorstel te lezen, dat de Raad hierbij zou uitspreken, dat de Raad zou verwachten dat de vrede of de ontwapening bin nenkort tot stand zou komen De heer IJ. de Vries: Ja. De heer M. Molenaar: Dat staat hier niet. Hier staat: „De Raad der gemeente Leeuwarden verwacht, dat de Voorbereidende Ontwapeningscommissie van den Volkenbond haren arbeid ten spoedigste tot een goed einde brengt." En wat is die arbeid van de Voorbereidende Commissie? Die is: den weg te effenen voor de groote Vredescon ferentie, die, naar ik meen, in den loop van dit jaar zal worden gehouden. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Mei 1929. 79 De gewoonte bestaat in Genève dat alle groote con ferenties worden voorbereid door een commissie en die voorbereiding is ook hier het werk van de Voorberei dende Ontwapeningscommissie. Ik wil er dan ook op wijzen, dat in dezen het woord „verwacht" geen andere beteekenis kan hebben dan die van een klemmend ver zoek. De Raad verwacht dat de Voorbereidende Ont wapeningscommissie haren arbeid ten spoedigste tot een goed einde brengt, „opdat de aan alle volkeren der aarde zoo plechtig beloofde ontwapening door een algemeen verdrag eindelijk haar vervulling vinde." Ik wil er ook de aandacht op vestigen, dat inderdaad de ontwapening plechtig is beloofd door de Vredes conferentie in 1918. De heer Feddema: Toen ik dit^voorstel van Burge meester en Wethouders kreeg, heb ik mij afgevraagd: is de Raad wel het aangewezen lichaam om iets der gelijks te doen? Het schijnt, dat men daar in Genève niet heel erg sterk staat met de ontwapeningsgeschie denis; dit wordt de zesde zitting al en men is eigenlijk nog niets gevorderd De heer M. Molenaar: Daarom juist De heer Feddema: en nu moet zelfs uit het kleine Leeuwarden een telegram gaan naar het groote Genève, om de menschen daar aan te drijven. M. i. zal er in zooverre ben ik het met den heer IJ. de Vries eens niet veel te verwachten zijn van een dergelijke confe rentie. Dat wordt straks een opgelegde vrede en alles wat opgelegd en gedwongen is er wordt tot meer dingen gedwongen daar wil men zich tegen ver zetten. Als zooiets niet komt door de welwillendheid van het menschdom zelf, komt er niets van terecht. Daarom meen ik, dat de menschen nog lang niet rijp zijn voor ontwapening en ik zou vast zeggen, dat zij er ook nooit rijp voor worden. Ik ben daarom tegen dit voorstel. De heer Vromen: Het spijt mij dat de discussies over dit eenvoudige voorstel eigenlijk betrekkelijk zooveel tijd vragen en dat hiertegen zooveel bezwaren worden ingebracht. Wat is de oorsprong van dit voorstel? Het is dit, dat men bij de Voorbereidende Ontwapenings commissie met buitengewoon groote moeilijkheden heeft te kampen om werkelijk alle belangen mee in de schaal te wegen, belangen, die dikwijls tegengesteld aan elkaar zijn, waardoor het vraagstuk buitengewoon inge wikkeld wordt en de commissie niet opschiet en het feit, dat er geklaagd wordt dat dit groote internationale werk van den Volkenbond eigenlijk geen weerklank vindt bij de volkeren zelf en dat men ten slotte de heele zaak maar overlaat aan de hooge heeren in Genève, iets wat absoluut in strijd is met de democratische ontwik keling van onzen tijd en met den ernst van het probleem. Dit heeft gemaakt, dat een van onze mannen in Genève, de heer Loudon, die daar een zeer invloedrijke positie bekleedt, bij gelegenheid van de aanbieding van het internationaal petitionnement heeft gezegd: ik wou zoo graag dat er uit de volkeren zelf, niet uit de diploma tieke en militaire kringen alleen, maar uit het volk zelf, meer aandrang kwam om er werk van te maken, want dan stonden wij moreel veel sterker dan nu. De kranten houden wel ingewikkelde betoogen over de kwestie en verdiepen zich ook wel in verbazend ingewikkelde pro blemen, maar aan een propagandistische werfarbeid, die stemming weet te brengen, wordt veel te weinig gedaan. Dat is iets wat algemeen wordt aanvaard en het ligt ook in de woorden van den heer Feddema opgesloten, dat eerst de psychologische vredesgedachte en de wil tot optwapening bij de volkeren aanwezig moet zijn, voordat het werkelijk daartoe komt. Misschien dat juist ieder voor zich, geen enkele uitgezonderd, niets voelt voor oorlog, maar een werkelijk uitgesproken krachtige vredesactie is er niet. Dat is het, waar men in Genève behoefte aan heeft; daar moet worden getoond, dat er bij de volkeren wèl een krachtige vredesgedachte leeft en dat men wél belangstelling heeft voor het werk van den Volkenbond, ook vanuit een klein stadje als Leeu warden. Dat is van even veel belang als dat dit wordt getoond vanuit andere steden of groepen der bevolking. Dat wenscht dit voorstel uit te spreken en ik kan met de wijziging, welke de heer IJ. de Vries voorstelt, niet meegaan, omdat een verzoek, om de actie krach tiger voort te zetten, zou kunnen worden beschouwd als een zekere critiek, dat men de actie niet krachtig genoeg vindt. Ik vind die actie inderdaad ook niet krachtig ge noeg, maar wij zijn niet competent om ons daarover uit te spreken. Waar wij ons echter wel met ons geheele hart over kunnen uitspreken, is de wensch, dat er van de zoo plechtig beloofde ontwapening, niet bij de Vredesconferentie maar bij het Volkenbondspact, wat terecht zal komen en dat datgene, waar wij en de ge heele wereld zoo snakkend op zitten te wachten, in ver vulling zal treden. Wanneer dan een man als Loudon, die daar een zoo invloedrijke positie bekleedt, zegt, dat hem dergelijke uitspraken welkom zijn en dat hij het noodig acht, dat er uit de volkeren meer belangstelilng wordt getoond, dan ligt het ook op onzen weg, die belangstelling te toonen. Wij zullen daar graag aan meewerken, omdat wij ook gelooven, dat alleen langs internationalen weg op den duur iets van een blijvende ontwapening terecht zal komen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik wil nog op merken, dat het niet alleen Jhr. Loudon is, die hierop aandringt, maar dat prof. Van Hamel al jaren geleden heeft gezegd het groote kwaad is, dat de publieke opinie niet helpt; wij hebben in Genève den moreelen steun noodig van de publieke opinie. Nu kan men van idee verschillen over de vraag of deze zaak ligt op den weg van den Gemeenteraad of niet, maar ik wil graag mijn sympathie betuigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer H. de Boer (wethouder): Het doet mij ge noegen dat dergelijke sympathieke klanken in den Raad worden gehoord ten opzichte van het voorstel, door het college van Burgemeester en Wethouders gedaan. Ik wil er op wijzen, dat het college van Burgemeester en Wethouders is gekomen met dit voorstel, nadat de heer Loudon zijn bekende uitdrukking heeft gebezigd. De internationale actie, die zoo op prijs wordt gesteld en waarbij de publieke meening tot uiting komt, was reeds eenigen tijd geleden door de Socialistische Inter nationale op touw gezet, reeds duizenden en tiendui zenden adressen waren verzonden en in dat stadium is de gedachte bij Burgemeester en Wethouders naar voren gekomen om een voorstel bij den Raad in te dienen, teneinde aan die adressen adhaesie te betuigen. Want toen de Ontwapeningscommissie aan den arbeid was en de heer Loudon uitdrukkelijk te kennen gaf dat dergelijke adressen door hem zeer op prijs worden ge steld, werd door het college van Burgemeester en Wet houders gevoeld, dat de zaak was gekomen in een sfeer, waarin ook door den gemeenteraad uiting kon worden gegeven aan het ongetwijfeld algemeene verlangen naar ontwapening. De actie zelf is dus reeds langen tijd bezig en wordt nog zoo krachtig mogelijk voortgezet, maar de uitdrukking van den heer Loudon was voor ons de aanleiding om namens het college bij den Raad te komen met dit voorstel. De Voorzitter: Ik zou persoonlijk dit willen opmerken, dat ik ook in de vergadering van Burgemeester en Wet houders op het standpunt heb gestaan dat, afgescheiden van de zaak zelf en hoewel ik volkomen het recht van den Raad erken om een adres te zenden, ik van meening ben, dat deze zaak eigenlijk niet in den Raad moest

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 5