80 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Mei 1929. komen, omdat die niet des Raads is. Ik sta ook op het standpunt van den heer IJ. de Vries, ook ik stel mijn verwachtingen niet hoog, te meer, waar volgens de courantenberichten de vergaderingen der Ontwapenings missie op het oogenblik weer voor onbepaalden tijd zijn verdaagd. De heer IJ. de Vries: Ik zou nog gaarne een kleinig heid willen zeggen, n.l. dat ik blij ben dat ik het woord heb gevraagd over deze zaak, waarin voor mij een beetje meer helderheid is gekomen. Het spijt mij geweldig, dat de heer Visser mij zoo slecht verstaat; ik heb gezegd dat ik voor mij gaarne, liever vandaag dan morgen, de volledige ontwapening ingevoerd zou willen zien, dat ik echter geloof dat deze niet algemeen voor alle volken zal zijn te bereiken, maar dat ik wel de Voorbereidende Commissie zooveel mogelijk ruggesteun zou willen geven, met een verzoek: om door te gaan met haar werk, opdat de ontwapening voor zooveel mogelijk volken zal worden bereikt misschien in de nabije toekomst. Ik heb het schrijven werkelijk zoo gelezen, dat de Raad verwacht dat het kon, maar nu zegt de heer Mole naar, dat ik het verkeerd lees en dat de bedoeling een andere is. Wanneer nu de bedoeling inderdaad is, zoo als de heer Molenaar verklaart, kan ik daarin wel mee gaan, want dan behoef ik daarmee niet uit den diepsten grond van mijn hart te zeggen, dat ik verwacht, dat binnen korten tijd voor alle volkeren de ontwapening zal zijn bereikt. Dat toch geloof ik niet en ik geloof ook niet dat ik zoo oud zal worden, dat dit ooit wordt be reikt. Wat mij betreft, behoeft er nu echter over deze zaak niet gestemd te worden; ik kan hierin wel meegaan als de bedoeling is, zooals de heer Molenaar heeft gezegd. De Voorzitter: Als men den Franschen tekst leest en men vertaalt dezen letterlijk, dan blijkt nog duidelijker dat het inderdaad de bedoeling is, wat de heer Mole naar zegt. Er staat dan ,,De Raad der gemeente Leeuwarden verwacht van de Voorbereidende Ontwapeningscommissie van den Volkenbond, dat zij in den kortst mogelijken tijd haar werk ten einde brengt" en dan wordt daaraan de conclusie vastgeknoopt opdat de aan alle volkeren der aarde enz." De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 15. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het voorstel van den heer Vromen in zake verhooping van de leeftijdsgrens voor toelating van leerlingen op de gemeentelijke bewaarscholen (bijlage no. 8). De beraadslagingen worden geopend. De heer Vromen: Ik heb met veel belangstelling ken nis genomen van dit praeadvies, evenals van het rapport van de betrokken commissie en ook met evenveel be langstelling van het adres van den Bond van Onder wijzeressen bij het Voorbereidend Onderwijs, welk adres hierbij ook in behandeling komt. Ik moet tot mijn spijt zeggen, dat noch dit adres, hoezeer dan ook degelijk en goed in elkaar gezet en hoezeer zich ook beroepend op de wijsheid van Plato wat ik met buitengewoon grooten ernst en belang stelling heb gelezen noch het rapport van de com missie mij geheel hebben overtuigd van het minder wenschelijke van mijn voorstel. In elk geval heeft het mij genoegen gedaan, dat de commissie, in tegenstelling met wat haar voorzitter de vorige vergadering heeft betoogd, toegeeft, dat er wèl bezuiniging in mijn voorstel zit. Alleen tracht de com missie op grond van de door haar gegeven cijfers aan te toonen, dat die bezuiniging niet zoo groot zal zijn. Ik meen dat dit toch wel iets zou kunnen meevallen. In de eerste plaats is de berekening der commissie er op gebaseerd, dat er ten hoogste 3 onderwijzeressen vrij zouden komen, terwijl dit aantal misschien ook 4 zou kunnen zijn en verder wordt maar aangenomen, dat die 3 onderwijzeressen ten eeuwigen dage, althans tot hun pensioengerechtigden leeftijd, wachtgeld zouden moeten blijven genieten. Dat zou ook wel iets kunnen meevallen; het zou ook kunnen zijn, dat deze onderwijskrachten elders plaatsing zoeken en vinden. Dat er geen belangrijke en groote bezuinigingen op het Bcwaarschoolonderwijs zijn te vinden, als de gemeente voortgaat dit te geven of te subsidieeren, is iets, wat voor de hand ligt. Maar de wensch, óm daar op te be zuinigen, is niet uitgegaan van den Raad maar van Bur gemeester en Wethouders ik wil daar nog eens den nadruk op leggen en die wensch wordt mij nu toch wel wat al te spoedig opgegeven. Eenige bezuiniging, die toch niet geheel en al zonder beteekenis is, zit er dus wel in mijn voorstel. Bovendien is in de practijk gebleken, dat een belangrijk aantal kinderen pas op 4-jarigen leeftijd de school bezoekt. Verder komt nu de commissie weer met andere bezwa ren; het bezwaar van desorganisatie, waar wij den vo- rigen keer over hebben gesproken, is op het oogenblik veranderd in de mededeeling, dat het voor de kinderen zoo noodig is, dat zij meer dan 2 jaren het Bewaar- schoolonderwijs volgen. Over de waarde van het Bewaarschoolonderwijs wil ik hier thans niet de discussies openen, daar is den vorigen keer voldoende over gesproken, maar noch het een noch het ander acht ik nieuwe argumenten; ik wil alleen verklaren, dat ik nooit zoo'n hooge dunk had van het nut van dat onderwijs, dat ik dit nog hoofdzakelijk beschouw als een noodzakelijk kwaad en dat het nut er van naar mijn meening schromelijk wordt overschat. Ik zie dan ook geen enkel bezwaar tegen een regeling, waarbij de toelating is gesteld op 4 jaar, vooral in ver band met de nadeelen, die het Bewaarschoolonderwijs aankleven en die door de voorstanders van het Bewaar schoolonderwijs blijkbaar wat worden onderschat, n.l. de kans op infectie, waarvoor de mensch speciaal op dien leeftijd het meest vatbaar is en bij welken leeftijd ook de sterfte net grootst is. Het is nog zeer onlangs gebleken uit de statistiek, die dr. Sajet over de sterfte cijfers te Amsterdam heeft uitgegeven, dat de kans op infectie, waarvan de dood het gevolg is, het sterkst is op den leeftijd van 35 jaar. Mij zou het dan ook, ook al zou mijn voorstel niet tot bezuiniging leiden, mede om die reden wenschelijk voorkomen, dat de kinderen niet beneden de 4 jaar de Bewaarscholen bezoeken. Ik kan dus met het praeadvies niet meegaan en ik handhaaf mijn voorstel. De heer Muller: lk zou hierover een paar woorden willen zeggen. Wanneer wij hooren, wat hier zoopas door den vertegenwoordiger van den Vrijheidsbond is gezegd ten opzichte van deze kwestie, dan moeten wij m. i. één feit vasthouden en wel dit, dat deze geachte afgevaardigde met de wijze, waarop hij dit punt hier op het oogenblik in bespreking meent te moeten brengen. niet volgt de gedachte, waaruit dit voorstel is geboren. Want wij zullen ons herinneren, dat deze kwestie hier is ter sprake gekomen naar aanleiding van een schrijven van het college van Gedeputeerde Staten omtrent de vraag of ten opzichte van dit onderwijs niet zou kunnen worden bezuinigd. Als wij dat op het oo genblik accepteeren, dan wordt ook door den vertegen woordiger van den Vrijheidsbond erkend en ik wil daar den nadruk op leggen dat bij den tegenwoor- digen stand van zaken, zooals het Bewaarschoolonder wijs reilt en zeilt, daarop niet noemenswaard valt te bezuinigen. Dat is deze vertegenwoordiger van den Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 Mei 1929. 81 Vrijheidsbond met de Bewaarschoolcommissie en den Raad eens; dat blijkt ook uit het feit dat, als antwoord op de vraag, die Gedeputeerde Staten indertijd hebben gesteld, of op dit onderwijs ook belangrijk zou kunnen worden bezuinigd, de geheele Raad aanstonds met de comissie tot de conclusie kwam, dat daarop niet kon worden bezuinigd. Alleen is men den vorigen keer bij de verdere bespre kingen gekomen tot den gedachtengang, dat er toch wel eenigszins bezuinigd zou kunnen worden ik meende althans toen uit de besprekingen te moeten opmaken, dat het voorstel toen is gedaan uit bezuinigingsover wegingen en dat het niet uit andere overwegingen wen schelijk werd geacht, dat de kinderen later de school zouden bezoeken. Over dat eerste valt te twisten, maar over de medische bezwaren niet; daar kunnen wij moei lijk over twisten, omdat wij als leeken daar buiten staan. Dat wil ik dus liever niet doen. Maar als het werkelijk het geval is, dat die bezwaren z. i. bestaan, dan had de heer Vromen niet moeten wachten tot deze kwestie door Gedeputeerde Staten is naar voren gebracht; als inderdaad de medici meenen dat hier gevaar is, dan had de heer Vromen, ook afgescheiden van den gedachten- gang van Gedeputeerde Staten, al lang van zijn invloed in den Raad gebruik moeten maken, door te trachten tot het door hem gewenschte resultaat te komen. Dat heeft hij echter niet gedaan, maar hij heeft die zaak er nu bij gehaald, omdat hij m. i. ziet dat, zooals de zaak reilt en zeilt, er geen noemenswaardige bezuiniging kan worden verkregen. Als wij nu al het maximum van 6000.zouden kunnen bezuinigen ik neem nu maar het geheele maximum, waarbij ik aanneem dat 4 onderwijzeressen in den loop van het jaar in opengevallen vacatures zou den invallen of de gemeente zouden verlaten dan moeten wij niet vergeten dat, wanneer op het totaal bedrag van 90.000.dus een bedrag van 6000. zou kunnen worden bezuinigd, die paar centen bezui niging ook zou meebrengen, dat daardoor verscheidene huisgezinnen in groote moeilijkheden zouden komen, omdat zij hun kinderen niet meer naar school zouden kunnen zenden, gezinnen, waarvoor dat juist zoo nood zakelijk is, omdat de moeder uit werken moet gaan. Die gezinnen zouden daardoor dus juist het meest worden gedupeerd. Ik meen, als men bij een dergelijken tak van onderwijs maximaal niet meer kan bezuinigen dan 6000. iets, wat de geheele Raad erkent dat er dan ab soluut geen reden is om ten opzichte van den gang van zaken van dit onderwijs, dat een heel belangrijke plaats inneemt, van tactiek te veranderen, vooral, waar blijkt dat op den duur de kosten niet noemenswaard zullen verschillen. Ik hoop dat de geheele Raad er zoo over denkt en dat hij met het voorstel van Burgemeester en Wethouders accoord zal gaan. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: De heer Vromen zei dat hij de discussies over de voordeelen en nadeelen niet wilde hervatten, maar niettegenstaande dat kon hij het toch niet laten enkele nadeelen op te noemen. Ik wil daar nu niet tegen opkomen, er is den vorigen keer al genoeg over gesproken; ik zal dus in practijk brengen wat de heer Vromen in theorie heeft gedaan. Waar ik wel tegen opkom is dit. De heer Vromen vindt het niet noodig dat de kinderen langer dan 2 jaren op de Bewaarschool zijn, maar als zijn voorstel wordt aangenomen, dat de kinderen maar één keer per jaar en niet beneden den leeftijd van 4 jaar worden toege laten, dan zal men in de practijk voor het feit komen te staan, dat kinderen, die b.v. 2 dagen na 1 September jarig zijn, niet op school kunnen worden toegelaten voor het volgend jaar September. Die kinderen zullen dan bijna 5 jaar zijn, terwijl zij al met 5/2 jaar naar de lagere school kunnen gaan, zoodat door deze kinderen dan al zeer kort van het Bewaarschoolonderwijs zal kunnen worden genoten. Ook door adressanten wordt in het adres er op gewezen, dat men daardoor een des organisatie van het onderwijs zal krijgen. Verder wil ik ook opmerken dat, waar de heer Vromen spreekt over een statistiek van dr. Sajet in Amsterdam, het juist merkwaardig is, dat in Amsterdam de toela tingsleeftijd pas is verlaagd. Het is ook reeds door den heer Muller gezegd, dat men toch ook werkelijk rekening moet houden met den economischen toestand, zooals die is. Men mag het dan goed vinden of niet, dat de vrouwen uit werken gaan of uit werken moeten gaan, maar er moet toch ook aan de kinderen worden gedacht. Als dus in een gezin de economische toestand zoo is, waar moet men dan met de kinderen van 3 tot 4 jaar heen? Naar de Kinderbe waarplaats brengen gaat niet, want daar worden alleen kinderen opgenomen tot 3 jaar. Nu zou men kunnen zeggen dat daar de kinderen maar tot 4 jaar moeten worden aangenomen, maar dat is geen plaats voor kin deren boven de 3 jaar; de kinderen tusschen 3 en 4 jaar moeten worden bezig gehouden en niet bewaard, zooals in een kinderbewaarplaats. En als de heer Vromen de kinderen dan maar vaker per jaar zou willen toelaten hij zal misschien toegeven, dat éénmaal per jaar niet voldoende is dan zit er heelemaal geen bezuiniging meer in zijn voorstel, want dan komen er in den loop van het jaar steeds kinderen bij en dan kan er geen onderwijzeres minder zijn. Men heeft dus twee mogelijk heden: één keer toelaten of vaker toelaten; in 't eerste geval groote bezwaren en in 't tweede geen bezuiniging. Men moet niet vergeten, dat juist van 3 tot 4 jaar de gevaarlijke leeftijd is voor ongelukken; dergelijke kin deren willen niet meer in huis blijven De heer Vromen: U wilt ze dus bewaren Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandilk mag toch doorgaan, mijnheer de Voorzitter, ik ben nog niet uit gesproken zij moeten een ruimer speelterrein heb ben, maar zij zijn nog niet vertrouwd op straat. Juist in tegenstelling met wat de heer Vromen zegt, dat ik ze wil bewaren, zeg ik: neen, ik wil ze niet bewaren, maar ik wil ze bezig houden en ontwikkelen en ik wil ze daarvoor een tijd. onder goed toezicht hebben, omdat ze te klein zijn om ze onder toezicht alleen te laten, en ze zullen daarvan voor hun latere ontwikkeling en in hun leven groot voordeel hebben, al kan ik dat, zooals ik den vorigen keer reeds heb gezegd, niet met cijfers aantoonen. Ik wil die kinderen dus niet bewaren, maar ik wil ze in deze belangrijke jaren zoo goed mo gelijk laten spelen onder goed toezicht en onder goede leiding en met kinderen van gelijken leeftijd. Als de bezuiniging dan ook niet meer bedraagt en de heer Muller heeft het bedrag daarvan nog hooger aangegeven dan het zal zijn dan ben ik van meening dat deze zooveel kwaad zou aanrichten, dat het m. i. onverantwoordelijk van den Raad van Leeuwarden zou zijn om daarvan ook maar iets in toepassing te brengen. De heer Visser: Ik behoor tot de minderheid in de commissie. Er staat ook reeds in het rapport, dat er een minderheid is, die op het standpunt staat, dat zij niet meegaat met het advies van Burgemeester en Wet houders en met het advies van de meerderheid van de Bewaarschoolcommissie. De heer Muller zegt in zijn betoog terecht, dat de oorsprong van de behandeling van dit vraagstuk is gelegen bij een vraag van het col lege van Gedeputeerde Staten. Door dit college is de opmerking gemaakt, dat er een belangrijke uitgaafpost op de begrooting voorkomt in verband met de kosten van het Bewaarschoolonderwijs. Ik ga er dus mee ac coord, wanneer de heer Muller zegt dat de financieële vraag oorzaak is van deze beschouwingen. Wij hebben dan ook in de vergadering van de Bewaarschoolcom missie gevraagd: hoe kunnen wij bezuinigen? Kunnen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 6